De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1926 11 december pagina 10

11 december 1926 – pagina 10

Dit is een ingescande tekst.

DE GROENE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND No. 25&P #£ ;~r 'SS DRAMATISCHE KRONIEK 't* DOOR TOP NAEFF Het Vlaamsche Volksfooneel Lucifer' Helaas! Waer toe verdwalen De geesten ? Wat verleidt Hen uit de zekerheid Van hunnen staet en palen Te spatten zonder noot ? ONZE kortelings hier uitgesproken wensch, dat Joh. de Meester met zijn Vlaamsche gezellen, hun aan Tijl" zoo gelukkig gedemonstreerde fantasie ook eens zouden steken in een werk van meer gehalte, is snel, en een beetje verbluffend, in vervulling gegaan. Met niet minder dan Vondei's Lucifer" kwam men thans En een geheel gevulde Rotterdamsche schouwburg was opgekomen, uit goede heugenis aan het vorig optreden, uit genegenheid voor den jongen stadgenoot, die als vrijwillige balling in de dorpen en steden van een naburig land zijn theater-lente uitviert en de bevrediging zoekt, welke het officieele tooneel in Nederland hem in deze mate niet geven kan. Die daarvoor den moed, den offerzin, en velerlei uitge sproken gaven bezit, en de belangstelling waard is. Lucifer", als experiment. Dat is het feitelijk altijd: een hooge worp. En hoeveel illusie wekt deze tekst decoratief, wanneer men niet met de simpele aan duiding :, dit is de hemel", die mij alreeds voldoen zou, wil volstaan. Doch mag men aan de monteering van Vondel's werk beginnen zonder eenig stijl-beginsel, dat zich, hoe modern" ook van opvatting, aan het wezen dezer renaissance aanpast? Zonder execu"tanten, die in het verzen-zeggen zijn geschoold? en zonder een hoofdpersoon, die de zware rol van Lucifer" menschelijk en vorstelijk beheerscht? De Teirlinckianen mogen de litteratuur op het tooneel verwerpen, de Vondelvertolkers zullen daarmede toch nog eenige rekening moeten houden. Onder deze leden van het Vlaamsche volkstooneel was er slechts n: Judith van Gelder, die, eerst als een der Rey-Engelen, later in de rol van Rafaël, ons iets van de heerlijkheid van Vondel's vers gevoelen deed. Alle anderen zouden we moeten aanraden met aandacht het opstel na te slaan, dat AndréJolles een paar jaar geleden in de Gids" geschreven heeft: over de verwaarloozing van het metrum bij de moderne wijze van verzen-zeggen, over de verhuiselijking van het reciet tot iets wat noch poëzie, noch proza is, over den natuurlijken zwier, die verloren gaat, de verhevenheid, die erbij wordt ingeboet. Zonder die emphase"?laten we tegen dit woord niet opzien in deze brengt de speler niet alleen de schoonheid van Vondel's alexandrijnen niet over, maar ook geen zweem van de innerlijke ont roering, welke met dien luister onafscheidelijk samenhangt, welke aan maat en val, als factoren tot den geheelen geestelijken bouw, gebonden is. Wie den adem mist om ons dit vers als vers te laten hooren, doet ons ook niets zien, en wat heeft men aan de mooiste stellaadje" wanneer de innerlijke plastiek ontbreekt? johan de Meester zelf galoppeerde op het vers, als kwam de Stedehouder geen oogenblik van zijn strijdwagen af; en had hij dit nu maar op het, uit Vondel's hart geboren rhythme gedaan.wellicht zouden we dan iets van de wolken om hem heen hebben be speurd, maar hij deed het op een rhythme van eigen vinding, ten behoeve waarvan hij 'tal van lettergrepen en woorden in moest slikken, om er dan het eene woord, waarop het zijns inziens aankwam, met een schijn van kracht .uit te stooten. Eerst tegen het einde van het vierde bedrijf, Lucifer tegenover Rafaël: Heer Rafel, ick verdien noch dreigement noch toren", werden we uit die kunstmatige bewogenheid verlost en geraakte het vers op slag. Toen kwam er ook atmosfeer, en zagen we een mensch een schepsel" ? onder de kroon zijner hoovaardij ge kromd. Met den daarop aansluitenden innigen reyzang: O, vader, die geen wierookvat ", door de drie Engelen gevoelig gezegd, hadden we de winst 'van den avond hiermede binnen gehaald. Voor het overige was het een Lucifer" niet alleen met muziek-, maar ook met gebaren-begeleiding. Was het de vrees voor de zwakheid van het reciet, die tot dien overvloed van gebaren leidde? Geen woord schier, of het werd door een gebaar onderlijnd; Apollion scheen wel het geheele arsenaal van den burgerlijken marquéter beschikking te hebben, en de Rey, die den geweldigen slotzang van het eerste bedrijf inzette, weerstond zelfs de verzoeking niet bij: Noch ronden, zonder tegenwicht", een handgebaar te maken of zij een kluwen opwond. Zou de Eurhythmie" de kunst van onzen tijd waarlijk al te pakken hebben ! Deze, en andere bezwaren, die het hart van de vertooning raken en die men, waar het Vondel geldt, uit sympathie voor het toegewijd troepje en zijn wakkeren leider, toch niet verbloemen kan, zijn van zoo overwegend belang, dat de ensceneering onze aandacht niet daarboven vermocht te boeien, al ware het slechts als uiting van een modernen geest. Het tooneel was naar ongeveer dezelfde beginselen als bij Tijl" opgebouwd. Een zwarte hemel, met beneden in het midden iets, dat op een volière met uitheemsche vogels geleek, en dat, vermoed ik, de aarde" voor stelde; met de bekende halsbrekende trapjes, en de springplank, die van de kruin der aarde in de hemelsche ruimte voerde en mij, praktisch, gevaarlijk ge plaatst leek. De Engelen, welke verondersteld werden ijlings af- en aan te vliegen was deze geheele voor stelling niet vooral op vaart" berekend? bewan delden op heur zilveren schoentjes dien heirweg zoo voorzichtig als jonge dames een vlonder in het bosch. En bij deze acrobatische verrichtingen waren de Reyen engelen, als uit den braven kinderdroom, die ons tegen Belzebub en zijn rebellen kwalijk opge wassen schenen voor de taak gesteld de moeilijkste en machtigste reyzangen, welke in de wereld ge schreven kunnen zijn, ten beste te geven. Bij groote groepeeringen, ondersteunden deze staketsels het fantastisch effect en bereikte men, vooral daar, waar de banieren zich er tusschen voegden, fraaie scha keeringen. Het vleermuisachtig effect der gewaden in het veelkleurig licht, waarvan La Loïe Fuller de primitieve uitvindster is geweest, gaf aan het kamp der Luciferisten een duistere levendigheid, en vooral na de pauze was de verdeeling van licht en donker en het spel der schaduwen nu en dan suggestief. Men moet bij het bezien van een proefstuk als hier ge boden werd, natuurlijk voor oogen houden dat hetstudiewerk is, dat zich in den regel met bescheiden zalen tevreden stelt en slechts bij uitzondering voor het voetlicht treedt van een grooten, de pretentie van een voldragen kunstwerk opleggenden schouwburg. Be gaafdheid voor het oplossen van theatrale problemen bleek, in de onderdeden, ook hier. En er zijn van onze idealen op ons eigen tooneel zoo weinige meer over, die boven het bedrijf uitgaan, dat de ideëele poging al gauw te loven zou zijn. Maar in het grijpen naar het allerhoogste, zonder de middelen, maar al delusten en luimen eener ongebreidelde, op een bepaalde mode gebazeerde fantasie, schuilt toch ook geen gering gevaar. In het bijzonder voor de jeugd, in grooten getale in de zaal aanwezig, wier ontvankelijke ver beelding langs deze hemeltreden zou moeten naderen tot Vondel's nobel hart..... Tien Tooneelpor/relfen, door Joh. W. Broedelef. Uitgave K. J. Goddard, Den Haag Een boekje, dat juist het niveau weergeeft, waarop in Nederland de tooneelbelangstelling staat, en kenschetsend is voor de jubelende verstandhouding. Met de wasch haalt men thans zonder aarzelen ook de komedianten binnen; geen stuiversblad of het spreekt in deze dagen familiaar-weg van Cor en Annie", en voor het winkeiraam bevordert het nieuwe kalenderschild, waarop Vera en Dirk zich vereeuwigen in een kus glissez, mortels op straten en pleinen de artistieke intimiteit. Ook de vrijmoedige criticus" van de Haagsche Post is de dames en heeren van het tooneel hartelijk gezind en begreep wat drievierde van ons publiek bij voorkeur omtrent zijn vrienden en gunstelingen zou vernemen. In een even jovialen als vrijmoedigen stijl openbaart hij ons achtereenvolgens: hoe de groote Jan Musch eenmaal uit Wijze-kateren ging met een gaatje in zijn broek op de precaire plaats van z'n kwispelenden staart; hoe Dr. Willem Roijaards in de dagen van Olim op de Doetinchemsche sociëteit, bij gebrek aan eenig ontwikkeld publiek, den slapenden kellner onthaalde op Gorter's Mei"; hoe mevrouw van der Lugt Melsert den bij naar theedrinkenden portrettist besuiker-klonterde met een diamant van een tangetje, aangezien zij wist, dat deze" de heer Broedelet hoewel nog niet geheel een ouwe,'dan toch een snoeper was." Hij verraadt ons met dezelfde openhartigheid, dat de inspiciënt van het gezelschap Verkade hier betreden wij nog even het klassiek bleekveld de meubelen uit een onbeheerde villa te Bussum stal en daarvoor door zijn meester met een extra fooi werd beloond; dat de heer van der Lugt Melsert niettegenstaande hij een weldoortirnmerd heerenhuis bewoont" dus geen nette middenstandswoning, zooals wij hadden gedacht zelfs nog een blos-wangig appeltje voor den dorst op de Bank heeft kunnen zetten"; dat bij het gezelschap Speenhoff?de la Mar in den bloeitijd een bijzondere post werd uitgetrokken om tegemoet te komen aan de amoureuse behoeften van een zijner leden in de provincie. Een episode, waarin zekere dessous van mejuffrouw Musch, een zuster van den tooneelspeler, een rol vervullen, onthoud ik u hier dan nog. Geen twijfel, of al deze blijken van artistieke menschelijkheid zullen de banden tusschen tooneelkunstenaars en burgerij versterken, en het meerderheidsbesef der laatste jegens die artiesten", waaronder er zijn, die hen achter de klove van het voetlicht des ondanks wel eens even hebben geïntimideerd, kan er slechts van gedijen. Hoe doodleuk bekent op bldz. 25 een, in het myste rie van haar talent doorgaans verhulde kunstenares als Tilly Lus: Hoe minder ik optreed, hoe meer naam ik maak. Wat zal ik me dan nog inspannen !" En wij, die in onze onnoozelheid nog wel meenden, dat een tooneelspeelster zich inspande uit roeping, om te gehoorzamen aan den eisch van haar hart! Wilt f*e weten, lezer, hoe men aan een goed engage ment" bij den heer Verkade komt? Danmoet jeop je hoofd gaan staan en zoo zijn kantoor binnenwandelen. Dat maakt een genialen indruk op 'm, dan neemt hij je vast." Welke Julius Caesar zou tegen de lichte sportpraestatie opzien! En ten slotte treft ons op bldz. 81 nog deze litteraire karakteristiek van Annie van Ees: Daar ze niet overdreven groot van stuk is, en vooral niet was (men kan haar goddank niet vergelijken bij Makelaar J. D. R.Nienaber 'OCZ. mat 't trotsche en statige rotsgevaarte, waar je met angst tegenop kijkt. Laten we liever spreken van 'n lieflijk,. gelijkmatig verloopend landschap) werd ze al gauw,. mede om reden van haar guitigheid, in de korte of: lange broek gestoken." Nu weten we het ineens. Deze anecdotische penkrabbels zijn, volgens den! auteur, inderdaad geschreven, opdat zij een licht zullen werpen op de psyche onzer grootste en meest gecom-pliceerde tooneelkunstenaars. Chacun sa vérité. Fraaie foto's en caricaturen van Lida von Wedell verluchten den tekst. En we zouden over geen letter vallen en de grappigheid, zooals gezegd:: gul, onpartijdig en pretentieloos, gaarne laten voor wat ze is, ware deze bundel slechts verschenen, in een ander land dan het onze.... Want in dit land,., zonder een greintje waarachtige theaterbelangstelling, zonder kennis en zonder liefde, waar het beste onder den voet wordt getrapt en het niet mogelijk is eenig;. repertoire van waarde op te bouwen en te bestendigen, kan deze goedmoedige koffiehuispraat slechts aarr, het triviaal snobbisme voedsel geven, en de persoonsvereering, die hier voor een appel en een ei te koop is?. haar laatsten glimp van onderscheiding" ontnemenHadden de menschen van de pen in Nederland zichi ooit, als in andere landen, voor den ernst van het tooneel mede op de bres gesteld, dan zouden we nu; allicht ook eenige tooneelportretten bezitten van gehalte, gelijk daar zijn: Felix Salten's Gestalten und Erscheinungen,"Julius Bab's?Schauspieler", de por tretten" door Georg Brandes, Siegfried Jacobsohn., Eulenburg, Eloesser e.a. met innige zorgvuldig heid geschetst het is heel moeilijk om iets van het vluchtend beeld in woorden vast te leggen! de prach tig suggestieve litteratuur, die de figuur van Kainz: voor het nageslacht levend houdt, en het mooie boek van Edouard Schneider over Duse.... Mochten we eenige soortgelijke portretten van de grootste Nederlandsche tooneelkunstenaars daarnaast hangen, dan zouden we ons over onze schamelheid, bij de belang stelling voor het eervol sleetje in het wijze-katervel. allicht ook iets minder schamen. L MUZIEKHANDEL C PIA N O 'S A* 1835 D tcktirSt.Piet.er 4 _l E RAHR VLEUGELS D Tel. 443 UTRECHT KLEINE VERZEN i Zoo menigeen viel in den strijd En was nog niet den Dood bereid Te midden van verliefde jeugd; Maar die a/s zanger zingend ging Van f Heden in Herinnering, Hem zijn n slaap en dood de vreugd. Die over wreede werklijkheid God als een zachfen mantel spreidt. II Nacht! De donk're hoornen houden den wind Gevangen in hun kroonen, zwaar van duister ~ In al/e huizen is een zacht gefluister Van liefde's lust om 't ongeboren kind. Wij zijn alleen en slanke handen s/ree/en Verlangen om te zijn als talloos velen. III De kleine bloemen bloeien in de wei; Een kleine vleermuis gaaf aan ons voorbij; De kleine weg wordt plots'/ing eind'loos grooC. Een kleine schaduw mantel van den Dood. Ons kleine hart, hef klopt zoo luid, zoo luid: Hoor hoe een nachtegaal heel even fluit!. . . IV Het oude huis lusschen de groote hoornen: Een vrouw, een man, die zwijgend nader komen- : Een enkel woord, dat in het duister va/t: De maan die tof een sikkel is versmald; Hef oude lied van Trisfan en fsoude. Twee harten, die e/kaar zoo zeer vertrouwden.... JAN J. ZELDENTHUIS' Vraagt steeds VANOUDS HET BESTE MERK

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl