Historisch Archief 1877-1940
DE GROENE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
No. 25&P
#£
;~r
'SS
DRAMATISCHE KRONIEK
't*
DOOR TOP NAEFF
Het Vlaamsche Volksfooneel Lucifer'
Helaas! Waer toe verdwalen
De geesten ? Wat verleidt
Hen uit de zekerheid
Van hunnen staet en palen
Te spatten zonder noot ?
ONZE kortelings hier uitgesproken wensch, dat
Joh. de Meester met zijn Vlaamsche gezellen,
hun aan Tijl" zoo gelukkig gedemonstreerde fantasie
ook eens zouden steken in een werk van meer gehalte,
is snel, en een beetje verbluffend, in vervulling gegaan.
Met niet minder dan Vondei's Lucifer" kwam men
thans En een geheel gevulde Rotterdamsche
schouwburg was opgekomen, uit goede heugenis aan
het vorig optreden, uit genegenheid voor den jongen
stadgenoot, die als vrijwillige balling in de dorpen en
steden van een naburig land zijn theater-lente uitviert
en de bevrediging zoekt, welke het officieele tooneel
in Nederland hem in deze mate niet geven kan. Die
daarvoor den moed, den offerzin, en velerlei uitge
sproken gaven bezit, en de belangstelling waard is.
Lucifer", als experiment. Dat is het feitelijk altijd:
een hooge worp. En hoeveel illusie wekt deze tekst
decoratief, wanneer men niet met de simpele aan
duiding :, dit is de hemel", die mij alreeds voldoen zou,
wil volstaan. Doch mag men aan de monteering van
Vondel's werk beginnen zonder eenig stijl-beginsel,
dat zich, hoe modern" ook van opvatting, aan het
wezen dezer renaissance aanpast? Zonder
execu"tanten, die in het verzen-zeggen zijn geschoold? en
zonder een hoofdpersoon, die de zware rol van
Lucifer" menschelijk en vorstelijk beheerscht? De
Teirlinckianen mogen de litteratuur op het tooneel
verwerpen, de Vondelvertolkers zullen daarmede toch
nog eenige rekening moeten houden. Onder deze leden
van het Vlaamsche volkstooneel was er slechts n:
Judith van Gelder, die, eerst als een der Rey-Engelen,
later in de rol van Rafaël, ons iets van de heerlijkheid
van Vondel's vers gevoelen deed. Alle anderen zouden
we moeten aanraden met aandacht het opstel na te
slaan, dat AndréJolles een paar jaar geleden in de
Gids" geschreven heeft: over de verwaarloozing van
het metrum bij de moderne wijze van verzen-zeggen,
over de verhuiselijking van het reciet tot iets wat
noch poëzie, noch proza is, over den natuurlijken
zwier, die verloren gaat, de verhevenheid, die erbij
wordt ingeboet. Zonder die emphase"?laten we tegen
dit woord niet opzien in deze brengt de speler niet
alleen de schoonheid van Vondel's alexandrijnen niet
over, maar ook geen zweem van de innerlijke ont
roering, welke met dien luister onafscheidelijk
samenhangt, welke aan maat en val, als factoren tot
den geheelen geestelijken bouw, gebonden is. Wie den
adem mist om ons dit vers als vers te laten
hooren, doet ons ook niets zien, en wat heeft men aan
de mooiste stellaadje" wanneer de innerlijke plastiek
ontbreekt? johan de Meester zelf galoppeerde op het
vers, als kwam de Stedehouder geen oogenblik van
zijn strijdwagen af; en had hij dit nu maar op het, uit
Vondel's hart geboren rhythme gedaan.wellicht zouden
we dan iets van de wolken om hem heen hebben be
speurd, maar hij deed het op een rhythme van eigen
vinding, ten behoeve waarvan hij 'tal van lettergrepen
en woorden in moest slikken, om er dan het eene
woord, waarop het zijns inziens aankwam, met een
schijn van kracht .uit te stooten. Eerst tegen het einde
van het vierde bedrijf, Lucifer tegenover Rafaël:
Heer Rafel, ick verdien noch dreigement noch
toren", werden we uit die kunstmatige bewogenheid
verlost en geraakte het vers op slag. Toen kwam er
ook atmosfeer, en zagen we een mensch een
schepsel" ? onder de kroon zijner hoovaardij ge
kromd. Met den daarop aansluitenden innigen
reyzang: O, vader, die geen wierookvat ", door de
drie Engelen gevoelig gezegd, hadden we de winst
'van den avond hiermede binnen gehaald.
Voor het overige was het een Lucifer" niet alleen
met muziek-, maar ook met gebaren-begeleiding. Was
het de vrees voor de zwakheid van het reciet, die tot
dien overvloed van gebaren leidde? Geen woord schier,
of het werd door een gebaar onderlijnd; Apollion
scheen wel het geheele arsenaal van den burgerlijken
marquéter beschikking te hebben, en de Rey, die den
geweldigen slotzang van het eerste bedrijf inzette,
weerstond zelfs de verzoeking niet bij: Noch ronden,
zonder tegenwicht", een handgebaar te maken of zij
een kluwen opwond. Zou de Eurhythmie" de kunst
van onzen tijd waarlijk al te pakken hebben !
Deze, en andere bezwaren, die het hart van de
vertooning raken en die men, waar het Vondel geldt,
uit sympathie voor het toegewijd troepje en zijn
wakkeren leider, toch niet verbloemen kan, zijn van
zoo overwegend belang, dat de ensceneering onze
aandacht niet daarboven vermocht te boeien, al ware
het slechts als uiting van een modernen geest. Het
tooneel was naar ongeveer dezelfde beginselen als bij
Tijl" opgebouwd. Een zwarte hemel, met beneden in
het midden iets, dat op een volière met uitheemsche
vogels geleek, en dat, vermoed ik, de aarde" voor
stelde; met de bekende halsbrekende trapjes, en de
springplank, die van de kruin der aarde in de
hemelsche ruimte voerde en mij, praktisch, gevaarlijk ge
plaatst leek. De Engelen, welke verondersteld werden
ijlings af- en aan te vliegen was deze geheele voor
stelling niet vooral op vaart" berekend? bewan
delden op heur zilveren schoentjes dien heirweg zoo
voorzichtig als jonge dames een vlonder in het bosch.
En bij deze acrobatische verrichtingen waren de
Reyen engelen, als uit den braven kinderdroom, die
ons tegen Belzebub en zijn rebellen kwalijk opge
wassen schenen voor de taak gesteld de moeilijkste
en machtigste reyzangen, welke in de wereld ge
schreven kunnen zijn, ten beste te geven. Bij groote
groepeeringen, ondersteunden deze staketsels het
fantastisch effect en bereikte men, vooral daar, waar
de banieren zich er tusschen voegden, fraaie scha
keeringen. Het vleermuisachtig effect der gewaden
in het veelkleurig licht, waarvan La Loïe Fuller de
primitieve uitvindster is geweest, gaf aan het kamp
der Luciferisten een duistere levendigheid, en vooral
na de pauze was de verdeeling van licht en donker en
het spel der schaduwen nu en dan suggestief.
Men moet bij het bezien van een proefstuk als hier ge
boden werd, natuurlijk voor oogen houden dat
hetstudiewerk is, dat zich in den regel met bescheiden zalen
tevreden stelt en slechts bij uitzondering voor het
voetlicht treedt van een grooten, de pretentie van een
voldragen kunstwerk opleggenden schouwburg. Be
gaafdheid voor het oplossen van theatrale problemen
bleek, in de onderdeden, ook hier. En er zijn van onze
idealen op ons eigen tooneel zoo weinige meer over,
die boven het bedrijf uitgaan, dat de ideëele poging
al gauw te loven zou zijn. Maar in het grijpen naar
het allerhoogste, zonder de middelen, maar al delusten
en luimen eener ongebreidelde, op een bepaalde mode
gebazeerde fantasie, schuilt toch ook geen gering
gevaar. In het bijzonder voor de jeugd, in grooten
getale in de zaal aanwezig, wier ontvankelijke ver
beelding langs deze hemeltreden zou moeten naderen
tot Vondel's nobel hart.....
Tien Tooneelpor/relfen, door Joh. W. Broedelef.
Uitgave K. J. Goddard, Den Haag
Een boekje, dat juist het niveau weergeeft, waarop
in Nederland de tooneelbelangstelling staat, en
kenschetsend is voor de jubelende verstandhouding.
Met de wasch haalt men thans zonder aarzelen ook
de komedianten binnen; geen stuiversblad of het
spreekt in deze dagen familiaar-weg van Cor en
Annie", en voor het winkeiraam bevordert het nieuwe
kalenderschild, waarop Vera en Dirk zich vereeuwigen
in een kus glissez, mortels op straten en pleinen
de artistieke intimiteit.
Ook de vrijmoedige criticus" van de Haagsche
Post is de dames en heeren van het tooneel hartelijk
gezind en begreep wat drievierde van ons publiek bij
voorkeur omtrent zijn vrienden en gunstelingen zou
vernemen. In een even jovialen als vrijmoedigen stijl
openbaart hij ons achtereenvolgens: hoe de groote
Jan Musch eenmaal uit Wijze-kateren ging met een
gaatje in zijn broek op de precaire plaats van z'n
kwispelenden staart; hoe Dr. Willem Roijaards in
de dagen van Olim op de Doetinchemsche sociëteit, bij
gebrek aan eenig ontwikkeld publiek, den slapenden
kellner onthaalde op Gorter's Mei"; hoe mevrouw
van der Lugt Melsert den bij naar theedrinkenden
portrettist besuiker-klonterde met een diamant van
een tangetje, aangezien zij wist, dat deze" de heer
Broedelet hoewel nog niet geheel een ouwe,'dan
toch een snoeper was." Hij verraadt ons met dezelfde
openhartigheid, dat de inspiciënt van het gezelschap
Verkade hier betreden wij nog even het klassiek
bleekveld de meubelen uit een onbeheerde villa
te Bussum stal en daarvoor door zijn meester met een
extra fooi werd beloond; dat de heer van der Lugt
Melsert niettegenstaande hij een weldoortirnmerd
heerenhuis bewoont" dus geen nette
middenstandswoning, zooals wij hadden gedacht zelfs nog een
blos-wangig appeltje voor den dorst op de Bank
heeft kunnen zetten"; dat bij het gezelschap
Speenhoff?de la Mar in den bloeitijd een bijzondere post
werd uitgetrokken om tegemoet te komen aan de
amoureuse behoeften van een zijner leden in de
provincie. Een episode, waarin zekere dessous van
mejuffrouw Musch, een zuster van den tooneelspeler,
een rol vervullen, onthoud ik u hier dan nog.
Geen twijfel, of al deze blijken van artistieke
menschelijkheid zullen de banden tusschen
tooneelkunstenaars en burgerij versterken, en het
meerderheidsbesef der laatste jegens die artiesten", waaronder
er zijn, die hen achter de klove van het voetlicht des
ondanks wel eens even hebben geïntimideerd, kan er
slechts van gedijen.
Hoe doodleuk bekent op bldz. 25 een, in het myste
rie van haar talent doorgaans verhulde kunstenares
als Tilly Lus: Hoe minder ik optreed, hoe meer
naam ik maak. Wat zal ik me dan nog inspannen !"
En wij, die in onze onnoozelheid nog wel meenden,
dat een tooneelspeelster zich inspande uit roeping,
om te gehoorzamen aan den eisch van haar hart!
Wilt f*e weten, lezer, hoe men aan een goed engage
ment" bij den heer Verkade komt? Danmoet jeop je
hoofd gaan staan en zoo zijn kantoor binnenwandelen.
Dat maakt een genialen indruk op 'm, dan neemt hij
je vast." Welke Julius Caesar zou tegen de lichte
sportpraestatie opzien! En ten slotte treft ons op bldz. 81
nog deze litteraire karakteristiek van Annie van Ees:
Daar ze niet overdreven groot van stuk is, en vooral
niet was (men kan haar goddank niet vergelijken bij
Makelaar J. D. R.Nienaber
'OCZ. mat
't trotsche en statige rotsgevaarte, waar je met angst
tegenop kijkt. Laten we liever spreken van 'n lieflijk,.
gelijkmatig verloopend landschap) werd ze al gauw,.
mede om reden van haar guitigheid, in de korte of:
lange broek gestoken."
Nu weten we het ineens.
Deze anecdotische penkrabbels zijn, volgens den!
auteur, inderdaad geschreven, opdat zij een licht zullen
werpen op de psyche onzer grootste en meest
gecom-pliceerde tooneelkunstenaars. Chacun sa vérité.
Fraaie foto's en caricaturen van Lida von Wedell
verluchten den tekst. En we zouden over geen
letter vallen en de grappigheid, zooals gezegd::
gul, onpartijdig en pretentieloos, gaarne laten
voor wat ze is, ware deze bundel slechts verschenen,
in een ander land dan het onze.... Want in dit land,.,
zonder een greintje waarachtige theaterbelangstelling,
zonder kennis en zonder liefde, waar het beste onder
den voet wordt getrapt en het niet mogelijk is eenig;.
repertoire van waarde op te bouwen en te bestendigen,
kan deze goedmoedige koffiehuispraat slechts aarr,
het triviaal snobbisme voedsel geven, en de
persoonsvereering, die hier voor een appel en een ei te koop is?.
haar laatsten glimp van onderscheiding"
ontnemenHadden de menschen van de pen in Nederland zichi
ooit, als in andere landen, voor den ernst van het
tooneel mede op de bres gesteld, dan zouden we nu;
allicht ook eenige tooneelportretten bezitten van
gehalte, gelijk daar zijn: Felix Salten's Gestalten und
Erscheinungen,"Julius Bab's?Schauspieler", de por
tretten" door Georg Brandes, Siegfried Jacobsohn.,
Eulenburg, Eloesser e.a. met innige zorgvuldig
heid geschetst het is heel moeilijk om iets van het
vluchtend beeld in woorden vast te leggen! de prach
tig suggestieve litteratuur, die de figuur van Kainz:
voor het nageslacht levend houdt, en het mooie boek
van Edouard Schneider over Duse.... Mochten we
eenige soortgelijke portretten van de grootste
Nederlandsche tooneelkunstenaars daarnaast hangen, dan
zouden we ons over onze schamelheid, bij de belang
stelling voor het eervol sleetje in het wijze-katervel.
allicht ook iets minder schamen.
L
MUZIEKHANDEL C
PIA N O 'S
A* 1835 D
tcktirSt.Piet.er 4
_l
E RAHR
VLEUGELS
D Tel. 443
UTRECHT
KLEINE VERZEN
i
Zoo menigeen viel in den strijd
En was nog niet den Dood bereid
Te midden van verliefde jeugd;
Maar die a/s zanger zingend ging
Van f Heden in Herinnering,
Hem zijn n slaap en dood de vreugd.
Die over wreede werklijkheid
God als een zachfen mantel spreidt.
II
Nacht! De donk're hoornen houden den wind
Gevangen in hun kroonen, zwaar van duister ~
In al/e huizen is een zacht gefluister
Van liefde's lust om 't ongeboren kind.
Wij zijn alleen en slanke handen s/ree/en
Verlangen om te zijn als talloos velen.
III
De kleine bloemen bloeien in de wei;
Een kleine vleermuis gaaf aan ons voorbij;
De kleine weg wordt plots'/ing eind'loos grooC.
Een kleine schaduw mantel van den Dood.
Ons kleine hart, hef klopt zoo luid, zoo luid:
Hoor hoe een nachtegaal heel even fluit!. . .
IV
Het oude huis lusschen de groote hoornen:
Een vrouw, een man, die zwijgend nader komen- :
Een enkel woord, dat in het duister va/t:
De maan die tof een sikkel is versmald;
Hef oude lied van Trisfan en fsoude.
Twee harten, die e/kaar zoo zeer vertrouwden....
JAN J. ZELDENTHUIS'
Vraagt steeds
VANOUDS HET BESTE MERK