Historisch Archief 1877-1940
DE GROENE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
HET GEMAAL VAN STEENENHOEK
SCHE TA
E ir?1 ir ir^
E L E
ii!iii!:iii!iiiiiii!iiiiiiiiiiii!iiii!ii!i!iiiiiiiiiiii!iiiiiiiiiiiiiiiiiii!iiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiini!iiiii!i DOOR HER M A N DE M A N
IN HET LAND VAN DEN WITTEN LOTUS
L Van Gorcum naar Ciessendam
"\7~AN Alkmaar begint de Victorie en Gorcum rijst
» van ver. Maar ik ben niet van zins ook eens na te
zeuren over dat,,van verre rijzen". Gorcum en de rivier
kent ge natuurlijk; Loevestein, waar achthonderd jaar
voor Christus Hugo de Vries in een boekenkist ont
snapte, Loevestein is er nog en de Maas en de Waal
komen er nog altijd te saam. En omdat die oude
toestand nog wel een tijdje bestendigd zal worden,
kan ik deze dooie historie gevoegelijk laten rusten,
tot ik óók oud zal zijn en er mogelijk meer genie
n ga krijgen. Vooralsnog trekt mij 't naakte land
meer.
Zoo zonder woorden, maar niettemin als een dwin
gend bevel, hebt gij mij aangewezen als uw zwerver
door onbekend Holland, door de contreien waar de
?cocqtail nog niet is doorgedrongen. Maar de opdracht
is geen drukkend juk, doch een telkens vernieuwde
vreugde, ook al gaat de tocht, zooals ditmaal, door 't
laaiende zonnegeweld, over kale dijken en boomlooze
zandwegen, op 't heetste einde van den hooibouwtijd.
't Droogt goed", zegt een daggelder met purperen
kop, die 't hooi oppert op een laat kamp, bezijden den
Schelluinschen weg: ,,'t droogt zóó bar, al een mensch
zijn vocht slaat naar buiten uit. Je zou d'r van binnen
heelegaar deur uitdrogen."
'k Versta hem, en in een Wip zitten we in een kroegje
nabij 't blonde kanaal van Steenenhoek. Waarlijk,
?een werk van barmhartigheid is 't, in ons Holland
kroegjesbaas te zijn. Hij die des winters, in de barre
koude, of in de onte vlagen van storm en regen en
sneeuw, verkleumde menschen herbergt, die heden in
den ontzaggelijken zonnebrand ons lafenis biedt,
{al is 't om geld) doet een heilig werk; ja, de ware
herbergier is een Heilige. Want in welke verhouding
staan die paar grijpstuivers tot den omvang van zijn
?caritatief werk.
Liever nog staan ik in 't hooiland te poeren, dan
dat ik in den huis most zitten, met zulksoort nette",
?verklaart mijn gloednieuwe vrind, welbehagelijk
?slurpend zijn klare. Want weet jij, wanneer of ik
't meeste last van de hette hem? Op Zondag, 'n
Werkendag is nog zoo kwaad niet. Zweeten da's goed.
.Zoolang een mensch maar goed zweeten kan, dan leeft
'em wel deur. Maar toch 't is vandaag bar en
bar. De vellen hangen een minsch bij zijnen kop.
Maar de baas het 'et ook heet, en daar ontkomt er
gieneen 'an; da's troost veur een werkenminsch."
Kan je nogal overweg met den boer?"
Och 'k zal maar?jaat zeggen, 'k Bin d'r al
achtenveertig jaar; ik vreet van hum, hij vreet van
mijn. Maar hij is vetter 'an zijn lijf dan ik. Vet smaakt
beter dan mager. Daarom vreet ik lekkerder, want
een magere heit meer ( smaak van zijn kost dan
een vette."
Is 't loon goed?"
Dat nou juist niet, zie je, maar daarom troost ik
mijn eigen daarmee: ik vreet van 't vetste ommers.
Teun, mijn wijf, zeit dat ik halskoppig bin om dat te
zeggen in mijn ellendigheid; maar 't is nietwaar,
jochie, want as ik anders praatte, dan was ik ook an
ders gezind, en gansch zoo opgeruimd niet.Wat jij."
We storten ons weer in het zonnegeweld. Langs
't kanaal branden de liniaal-rechte zandwegen;
sneldraaistaal zou kunnen smelten hier in de open lucht.
Er komt een vrome gelatenheid over ons : We moeten
verder, verder; laat dan de zon maar branden.... We
zullen spoedig onder de boomen zijn. Links van ons
zien we, Wijd over de zomerlanden, de Wazigblauwe
Merwede; de rivier kookt nog niet en dat troost ons.
De hemel is zilverig en mat; boven de grienden trilt
de stookhette, zoodat onze oogen moede Worden. Maar
verder, verder zijn de boomen. Hoe lang kan zoo'n
dijkslag duren? Al die gezonde rijke Ha velingen langs,
eerst de Gorinchemsche, dan de Dordtsche.... verder
nog door dit vruchtbare kleioord naar 't
Schelluinsche Gat, ha daar is de ophaalbrug al en daar is ook
een oase.... enkele boomen als troosters op dien
barren Wolpherenschen Bandijk.
Maar hoe spoedig zijn wij weer getroost, nu We
schuilen mogen voor dien heerlijken pralenden kwel
geest, de zon. Want onze twee zeerdoende oogen zien
toch nog altijd wel, hoe 'n fijn grijs ding dat dubbele
magere ophaalbrugje is over 't Kanaal. Maar we dur
ven Schelluinen niet in, de rechte kale Weg erheen zou
onze doodsweg kunnen zijn. We gelooven het wel:
Schelluinen dat zal wel een kwiek plekje zijn op minder
heete dagen, het kan ons thans Werkelijk niet tot
komen verleiden.
Achter ons straalt het zomerland onder de glorieuze
zon. Welk een lichtbad. O, dat er nog menschen zijn
die van de geweldige zon het heerlijke nooit zien; die
om wat klamte in de kleêren, vergeten te kijken. Te
kijken naar het licht, hoe het vlakt in de lage landen,
hoe het plekt contra de schaduwen van boomen en
dijkglooiingen, hoe wildkleurig het de aarde maakt.
Al had me nooit een geleerde verteld, dat het zon
licht een kleurbundel is, ik had de wetenschap van het
spectrum stellig vermoed, alleen door te kijken over de
zomerlanden. Zie de schotwilgen hier langs dien Wol
pherenschen dijk, zoo ze volgeladen staan met zilver
licht; zilver stralen ze af naar onze oogen. En het
okeren kruiskruid in de rietboorden van het Kanaal,
er brandt waarlijk een gouden stralenbundel uit iedere
bloemkroon. Dat doet de zon, en heel wat kwelling
willen wij verduren, om zooveel schoone vergelding.
Niet laf zijn; >ve werpen ons Wér in 't gevecht tegen
de zomerheerscheres. En we winnen. Want een fatale
drang in ons lijf, die geen druk van hitte voelen wil,
gaat heerschen. Als kiezers van het hoogste uit twee
aandoeningen, de schoonheid boven de
welbehagelijkheid, voelen we ons fier en krachtig worden. De
Merwedijk wijkt al van 't Kanaal af, we naderen
Hardinxveld.
En daar in Hartjesveld hebhen we wat getoefd, op
zoek naar oogenschoon. Op zoek naar oogenschoon.. .
dat is een vreemd ding, als men toeft aan de breedste
rivier van Holland, maar niettemin hier moesten
we zoeken. Hoe anders is hier de sfeer, dan op de
goede Lekdorpen. Daar is ieder huis een intiem ding,
dat gedrumd staat tegen den dijk en opgeslorpen is
in 't omringende land, hier, waar het ruimere machtiger
water het intieme weert, zijn ook de huizen zoo zedig
niet. De Merwede mag dan breeder zijn, de vaart er
op drukker en met krachtiger vaartuigen, het
droomerige mis ik hier zoo zeer. Natuurlijk zullen de
kinderen van dit groote water deze contreien even
wild liefhebben, als wij de boorden van de Lek; maar
men moet niet eischen van een vreemdeling, dat ook hij
Hartjesveld diep in 't hart dragen zal. Wel ken ik
stadjes en dorpen langs de Waal, die van een
allerinnigste bekoring zijn: Varik, Tuil en Bommel zijn
mij waarlijk lief geworden,?maar Hartjesveld is me
te nullig. Al die verschrikkelijke nieuwe huizen daar,
nog juist verrezen in den tijd dat de stijlloosheid zelfs
geen begin van kentering vertoonde, ze zijn zoo ijzig.
Alleen.... er is een joyeuze watertoren, al past het
kleurige ding maar kwalijk in dit tonige land. Zoo zal
ik moeten volstaan met te wijzen op de heerlijkheden
ZANDSCHIPPERSBEDRIJF
AANLEG$TElG -- VAN NEDER-HARDINXVELD