De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1926 11 december pagina 18

11 december 1926 – pagina 18

Dit is een ingescande tekst.

DE GROENE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND HET GEMAAL VAN STEENENHOEK SCHE TA E ir?1 ir ir^ E L E ii!iii!:iii!iiiiiii!iiiiiiiiiiii!iiii!ii!i!iiiiiiiiiiii!iiiiiiiiiiiiiiiiiii!iiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiini!iiiii!i DOOR HER M A N DE M A N IN HET LAND VAN DEN WITTEN LOTUS L Van Gorcum naar Ciessendam "\7~AN Alkmaar begint de Victorie en Gorcum rijst » van ver. Maar ik ben niet van zins ook eens na te zeuren over dat,,van verre rijzen". Gorcum en de rivier kent ge natuurlijk; Loevestein, waar achthonderd jaar voor Christus Hugo de Vries in een boekenkist ont snapte, Loevestein is er nog en de Maas en de Waal komen er nog altijd te saam. En omdat die oude toestand nog wel een tijdje bestendigd zal worden, kan ik deze dooie historie gevoegelijk laten rusten, tot ik óók oud zal zijn en er mogelijk meer genie n ga krijgen. Vooralsnog trekt mij 't naakte land meer. Zoo zonder woorden, maar niettemin als een dwin gend bevel, hebt gij mij aangewezen als uw zwerver door onbekend Holland, door de contreien waar de ?cocqtail nog niet is doorgedrongen. Maar de opdracht is geen drukkend juk, doch een telkens vernieuwde vreugde, ook al gaat de tocht, zooals ditmaal, door 't laaiende zonnegeweld, over kale dijken en boomlooze zandwegen, op 't heetste einde van den hooibouwtijd. 't Droogt goed", zegt een daggelder met purperen kop, die 't hooi oppert op een laat kamp, bezijden den Schelluinschen weg: ,,'t droogt zóó bar, al een mensch zijn vocht slaat naar buiten uit. Je zou d'r van binnen heelegaar deur uitdrogen." 'k Versta hem, en in een Wip zitten we in een kroegje nabij 't blonde kanaal van Steenenhoek. Waarlijk, ?een werk van barmhartigheid is 't, in ons Holland kroegjesbaas te zijn. Hij die des winters, in de barre koude, of in de onte vlagen van storm en regen en sneeuw, verkleumde menschen herbergt, die heden in den ontzaggelijken zonnebrand ons lafenis biedt, {al is 't om geld) doet een heilig werk; ja, de ware herbergier is een Heilige. Want in welke verhouding staan die paar grijpstuivers tot den omvang van zijn ?caritatief werk. Liever nog staan ik in 't hooiland te poeren, dan dat ik in den huis most zitten, met zulksoort nette", ?verklaart mijn gloednieuwe vrind, welbehagelijk ?slurpend zijn klare. Want weet jij, wanneer of ik 't meeste last van de hette hem? Op Zondag, 'n Werkendag is nog zoo kwaad niet. Zweeten da's goed. .Zoolang een mensch maar goed zweeten kan, dan leeft 'em wel deur. Maar toch 't is vandaag bar en bar. De vellen hangen een minsch bij zijnen kop. Maar de baas het 'et ook heet, en daar ontkomt er gieneen 'an; da's troost veur een werkenminsch." Kan je nogal overweg met den boer?" Och 'k zal maar?jaat zeggen, 'k Bin d'r al achtenveertig jaar; ik vreet van hum, hij vreet van mijn. Maar hij is vetter 'an zijn lijf dan ik. Vet smaakt beter dan mager. Daarom vreet ik lekkerder, want een magere heit meer ( smaak van zijn kost dan een vette." Is 't loon goed?" Dat nou juist niet, zie je, maar daarom troost ik mijn eigen daarmee: ik vreet van 't vetste ommers. Teun, mijn wijf, zeit dat ik halskoppig bin om dat te zeggen in mijn ellendigheid; maar 't is nietwaar, jochie, want as ik anders praatte, dan was ik ook an ders gezind, en gansch zoo opgeruimd niet.Wat jij." We storten ons weer in het zonnegeweld. Langs 't kanaal branden de liniaal-rechte zandwegen; sneldraaistaal zou kunnen smelten hier in de open lucht. Er komt een vrome gelatenheid over ons : We moeten verder, verder; laat dan de zon maar branden.... We zullen spoedig onder de boomen zijn. Links van ons zien we, Wijd over de zomerlanden, de Wazigblauwe Merwede; de rivier kookt nog niet en dat troost ons. De hemel is zilverig en mat; boven de grienden trilt de stookhette, zoodat onze oogen moede Worden. Maar verder, verder zijn de boomen. Hoe lang kan zoo'n dijkslag duren? Al die gezonde rijke Ha velingen langs, eerst de Gorinchemsche, dan de Dordtsche.... verder nog door dit vruchtbare kleioord naar 't Schelluinsche Gat, ha daar is de ophaalbrug al en daar is ook een oase.... enkele boomen als troosters op dien barren Wolpherenschen Bandijk. Maar hoe spoedig zijn wij weer getroost, nu We schuilen mogen voor dien heerlijken pralenden kwel geest, de zon. Want onze twee zeerdoende oogen zien toch nog altijd wel, hoe 'n fijn grijs ding dat dubbele magere ophaalbrugje is over 't Kanaal. Maar we dur ven Schelluinen niet in, de rechte kale Weg erheen zou onze doodsweg kunnen zijn. We gelooven het wel: Schelluinen dat zal wel een kwiek plekje zijn op minder heete dagen, het kan ons thans Werkelijk niet tot komen verleiden. Achter ons straalt het zomerland onder de glorieuze zon. Welk een lichtbad. O, dat er nog menschen zijn die van de geweldige zon het heerlijke nooit zien; die om wat klamte in de kleêren, vergeten te kijken. Te kijken naar het licht, hoe het vlakt in de lage landen, hoe het plekt contra de schaduwen van boomen en dijkglooiingen, hoe wildkleurig het de aarde maakt. Al had me nooit een geleerde verteld, dat het zon licht een kleurbundel is, ik had de wetenschap van het spectrum stellig vermoed, alleen door te kijken over de zomerlanden. Zie de schotwilgen hier langs dien Wol pherenschen dijk, zoo ze volgeladen staan met zilver licht; zilver stralen ze af naar onze oogen. En het okeren kruiskruid in de rietboorden van het Kanaal, er brandt waarlijk een gouden stralenbundel uit iedere bloemkroon. Dat doet de zon, en heel wat kwelling willen wij verduren, om zooveel schoone vergelding. Niet laf zijn; >ve werpen ons Wér in 't gevecht tegen de zomerheerscheres. En we winnen. Want een fatale drang in ons lijf, die geen druk van hitte voelen wil, gaat heerschen. Als kiezers van het hoogste uit twee aandoeningen, de schoonheid boven de welbehagelijkheid, voelen we ons fier en krachtig worden. De Merwedijk wijkt al van 't Kanaal af, we naderen Hardinxveld. En daar in Hartjesveld hebhen we wat getoefd, op zoek naar oogenschoon. Op zoek naar oogenschoon.. . dat is een vreemd ding, als men toeft aan de breedste rivier van Holland, maar niettemin hier moesten we zoeken. Hoe anders is hier de sfeer, dan op de goede Lekdorpen. Daar is ieder huis een intiem ding, dat gedrumd staat tegen den dijk en opgeslorpen is in 't omringende land, hier, waar het ruimere machtiger water het intieme weert, zijn ook de huizen zoo zedig niet. De Merwede mag dan breeder zijn, de vaart er op drukker en met krachtiger vaartuigen, het droomerige mis ik hier zoo zeer. Natuurlijk zullen de kinderen van dit groote water deze contreien even wild liefhebben, als wij de boorden van de Lek; maar men moet niet eischen van een vreemdeling, dat ook hij Hartjesveld diep in 't hart dragen zal. Wel ken ik stadjes en dorpen langs de Waal, die van een allerinnigste bekoring zijn: Varik, Tuil en Bommel zijn mij waarlijk lief geworden,?maar Hartjesveld is me te nullig. Al die verschrikkelijke nieuwe huizen daar, nog juist verrezen in den tijd dat de stijlloosheid zelfs geen begin van kentering vertoonde, ze zijn zoo ijzig. Alleen.... er is een joyeuze watertoren, al past het kleurige ding maar kwalijk in dit tonige land. Zoo zal ik moeten volstaan met te wijzen op de heerlijkheden ZANDSCHIPPERSBEDRIJF AANLEG$TElG -- VAN NEDER-HARDINXVELD

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl