Historisch Archief 1877-1940
No. 2586
DE GROENE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
13
HET AFSCHUWELIJKE LEELIJKE KLERKJE VAN MENEER
DOOR HERMAN DE MAN
Met teekeningen voor de Groene Amsterdammer" door George van Raemdonck
X
"TT is mogelijk wel honderd jaar geleden, dat er een
-"? van Wijngaarden als klerk bij Meneer kwam, op
de driesporthooge houten kruk klom en actes schreef.
Misschien nog wel langer. Want van vader op
zoon ging deze functie over, even gewis als 't komen
en gaan van zon en maan. En wie er alzoo Meneer
was, dat deed er niet toe. Altijd was er een Meneer
en altijd Waren er actes, dus zat er altijd een van
Wijngaarden op de driesporthooge houten kruk.
Gelijk de Ministers komen en gaan, onderwijl de bode
zijn veertig of vijftig jaren dienst haalt, zoo kwamen
en gingen de Meneeren, en zij namen, omdat zoo'n
klerk nogal wat weet van de loopende zaken, altijd
van hun voorganger het traditioneele menschelijke
meubel over. De klerk ging bij de kantoorinventaris
behooren, bij die oude vieze, door pijprook ver
goorde meubelen en actenmappen.
En zooals alles veranderde daar in Montfoort,
zoo ook het nietige vadertje van den tegenwoordigen
klerk, want dat vadertje werd oud, ouder, nog
ouder en toen ging 't niet langer. Maar de Meneer
die toenmaals in het groote huis Woonde, liet het
vadertje netjes begraven en toen mocht de oudste
zoon de torenachtige kruk beklimmen. En dat was nu
Jodocus van Wijngaarden, bijgenaamd Docus van
Wingerden, ofwel Lilleke Docus, die er
menschenheugenis gebleven is.
Deze draagt zijn scheldnaam naar den aard, want
leelijker kerel dan Docus zou kwalijk te vinden zijn in
deze contreie. 't Zat 'em in zijn rare kaken en rare
slungelbeenen, zijn akelige magerte en 't
benauwdachtige van gansch zijn postuur. Maar alle Meneeren
die er in zijn eindeloos lang klerkenbestaan gekomen
zijn en gegaan, hebben van hem verklaard: onze
Docus is even eerlijk als leelijk, hij kent alle vermogens
uit gansch de contreie en een Notaris zou zonder hem
eigenlijk maar een half mensch zijn.
Ja, er zijn Meneeren geweest, die heel dikwijls
naar de stad trokken, die eigenlijk niet zoo heel veel
naar 't notariaat omkeken, maar ze konden gerust
zoo slofsch zijn, want de Lilleke Docus waakte op
zijn hooge kruk, een elk kreeg trouw zijn part en
't notariaat floreerde. Maar Montfoort had eigenlijk
nooit lang denzelfden Notaris. Ze stierven er, of
lieten zich benoemen in andere notariaten; een is er
zelfs heengegaan om directeur te worden van een
groote verzekeringsmaatschappij in de stad. In onze
tijden schijnt dat anders te zijn dan vroeger, toen
iedere Notaris er trouw voor zorgde, dat zijn jonk
tijdig geleerd genoeg was om in zijn stee benoemd te
worden, als Meneer zelf te oud wier, of hemelen ging.
De boeren uit Heeswijk, Mastwijk, Blokland,
Linschoten, Reyerscoop en Kattebroek keken er
echter niet naar om, wie er eigenlijk Notaris was;
ze vertrouwden allegaar Docus (die eigens wel geen luis
had om dood te doen) maar omdat de van
Winger-dens van oudsher trouw op hun spaargeld hadden
gepast, en met gebleken profijt.
En aldus schreef de Lilleke Docus van zijn zestiende
jaar tot op heden zijn duzende actes, zooals de
pampieren van erving en boedeldeeling, de overdrachten
van gronden en gebouwen, hypotheekverklaringen en
leeningen. En hij schreef maar, en de jaren gingen
voorbij, en Montfoort kreeg andere Meneeren, andere
Burgemeesters en andere Dominees.... ouwe boeren
raakten uitgeboerd en de jonge gasten namen 't
beheer over en de Lilleke Docus schreef actes.
(* Zijn ouwe moeder ging dood en wier begraven,
actes waren daarbij niet noodig, want moeder had
huizen noch geld.... ze Wier netjes begraven en
Docus schreef maar. Zijn broers gingen vrijen en trou
wen, zijn zusters lieten zich zoenen en geraakten
aan den man en de Lilleke Docus schreef actes.
Heel 't ouderhuis wier leeggehaald, de een na den
ander trok er uit weg en nam weer wat meubeltjes
mee, en tenslotte bleef de Lilleke Docus gansch
alleen over, met twee stoelen, een eiken chiffonnière
en zijn bed. Over gansch het IJsselland waren de
broers en zusters verstoven, in armoe of Welstand,
maar hij bleef trouw bij 't oude huisje in Montfoort,
hij deed de huur over aan een mageren vleeschcommies;
en betrok in dat eigenste huis de kraminkele
vlieringkamer. En van zijn centjes droeg hij even trouw een
part af aan den commies zijn vrouw, als vroeger aan
moeder zaliger, of aan de overgebleven zusters.
En 't was in die jaren, dat de onte jonge gasten
in Montfoort allegaar het lied zongen.
Wie niet /rouwt op zijn lijd.
Raakt zijn blommegie kwijt.
En we laten ons niet langer kisten,
En we nemen allegaar een meid
faldera
En de Lilleke Docus, die op zijn torenkruk zat,
hoorde dat ijselijk smerige lied nou a! zooveel weken,
en hij had zich er al zooveel malen bar aan geërgerd,
dat hij op een kwaaien dag in een acte van boedel
scheiding zijn eigen vergiste en met zijn vermaard
sierlijke krullen schreef:
alzoo heb ik Barthelomeus Klever Engelzoon, ten
dezen domicilie kiezend bij den Edelgestrengen Heer
Geraard Walther Jan Ebbenhorst Tenghergen, Notaris
voornoemd, ten diens kan/ore Voors/raat B. 3l te
Montfoort, waf hebben ze nou toch al z n leven aan
dat smerige lied, op 7 December in den jare negen
tien honderd en drie, ten overstaan van genoemden
Notaris....
en daar hielp ditmaal geen radeeren meer aan,
want de Meneer heeft het gezien en is kwaad geworden
en heeft die gezegelde acte nijdig verscheurd en 't zegel
in mindering van zijn salaris gebracht. Moet een man,
die tot de jaren des verstands is gekomen, dan ook
zóó idioot suffen?
Maar er zijn zoo van die geringe dingen, waar een
mensch zich op zijn tijd gruwelijk aan ergeren kan,
en Lilleke Docus kon nu eenmaal dat liedje niet hooren.
En hij was op een keer zoo onvoorzichtig, dat gram
te vertellen aan een ander. Sindsdien liepen alle
jongens van Montfoort hem achterna, zingend en
sarrend:
Wie niet trouwt op zijn tijd. . . .
Inderdaad hij trouwde niet op zijn tijd, daar was
hij te foeileelijk voor. 't Werd niet bekend, of hij 't
soms ook geprobeerd heeft; ooit vrijde, of maar met
trouwplannen rondliep, want in zulksoort zaken deed
Lilleke Docus nu eenmaal niet mee, hij de schuwe
actenfrik. Het stadje leefde en liefde, er ontstonden
telkens nieuwe geslachten, maar Lilleke Docus had
daar geen deel aan; hij ging van dag tot dag en van
jaar tot jaar in altijd eendere doenwijs.
Hij telde de jaren al niet meer, maar uitsluitend
de perioden van weer een anderen Meneer. En hij
verleerde óók met de jaren onmogelijke zaken te
verlangen. Hij leefde zoo maar stilletjes alleen, na al
zijn broers en zusters afgeleverd te hebben aan hun
man of vrouw; hij heeft verleerd, dwazelijk te meenen,
dat zooiets ook voor hem weggelegd zou zijn. Want
.... waar zou hier of elders een vrouw te vinden zijn,
bereid om te trouwen met zóó'n aartsleelijken kerel?
En hij was te schuw geworden op zijn hooge kruk, om
achter de manier te komen, waarop andere leelijke
mannen jonge vrouwen dorsten te naderen.
Ook ontmoette hij ze haast nooit. Zijn weg was,
van kantoor naar huis, van huis naar kantoor. En maar
zelden trok hij het stadje uit, want dat kost geld, en
geld kon hij waarlijk niet missen. Want hij leefde in
grooten kommer. Niet omdat zijn salaris te gering
zou zijn; ach, van datzelfde salaris had vader
vroeger een vrouw en een hok met jongens netjes
onderhouden. Maar hij moest sparen, ijverig stuiveren,
want hij had een heel verheven doel in de wereld,
al zou niemand dat aan hem gezien hebben. Een
veldwachter heeft inderdaad een zware taak: deze
moet de orde bewaren en de dieven vangen. Een
burgemeester heeft een nog verhevener levenstaak:
deze moet heel een gemeente bestieren. Maar de taak
van heel veel doodgewone menschen kanevengrootsch,
ja nog wel grootscher zijn. De Lilleke Docus had
zichzelf een grootsche taak gesteld. Hij wilde huis
bezitter worden. Een einde maken aan de volmaakte
roemloosheid van 't geslacht der van Wijngaardens.die,
voor zoover hij napluizen kon, nooit onroerend goed
hadden bezeten. En, al maakte hij voor zijn lieve
ouders gtaag een uitzondering, eigenlijk had hij,
verdrogend op zijn torenachtige kruk, een diepe ver
achting voelen opkomen voor ieder, die gén eigen
huis bezat. Zoo wies een ontembaar verlangen in hem
op, zooveel te sparen, dat hij eindelijk eens een eigen
huis zou kunnen koopen. NatuurlijK geen huis met
een zilver dak, geen zwaar gehypothekeerd bezit,
maar in werkelijkheid een eigendom, al was't maar
een klein bezit hier of elders.
En inderdaad, de Lilleke Docus heeft het zoover
kunnen brengen, na ontelbare jaren sparen. Hij was
toen al in de grijze jaren gekomen, en als was 't een
wonder, juist toen hij dacht genoeg gestuiverd te
hebben voor een huis, kwam zijn eigen ouderswoning
weer eens onder den hamer. Zeven bevende weken
van krankzinnige afwachting heeft de Lilleke Docus
beleefd, toen was hij bezitter van onroerend goed.
en zijn spaarcentjes waren op, schoon op.
Ja, wat nu. 't Vurig verlangen om bïzitter te zij
lag verpaft: thans was hij bezitter. Ja wat nu
Het was of de Lilleke Docus wakker Werd uit ee
droom van jaren. Hij keek 't kantoor en het stad;
eens rond en thans zag hij al zijn schoolgenoote
groot geworden, getrouwd en vaders van gezinnet
De luierkindertjes waren opgeschoten mciskes p
worden, de huwbare dochtertjes van uit zijn jeu«
jaren waren allegaar getrouwd en troetelden weer
nieuw geslacht luierkinde
ren. Het groote rad was
in de kleine wereld rusteloos
rondgegaan: alleen hij was
stil blijven staan, in de ver
wachting van een onmetelijk
geluk, het bezit van een
huis. En nu hij dat: huis
bezat, ja, eigenlijk was de
sensatie er al gauw af. Eerst
heeft hij zich nog dagenlang
fijntjes verlustigd, omdat hij
nu 80 M-grond bezat, gansch
tot het middelpunt der
aarde, zoo diep als 't hem
believen zou er een gat in
te graven. Welk een
ontzaggelijke bezitting, als je 't zoo
eens beschouwde. Dat huis er
op, was daarbij vergeleken
maar een populierenpluisje.
Dat hij tot die ontzaggelijke
diepte toch nooit zou kunnen
graven, overwoog hij in 't
eerst heelemaal niet, en wat
hij zou moeten uitspoken met
dat mirakels diepe gat in de
aarde, liet hem óók al koud...
het besef, dat hij nu de macht
bezat om zonder dat iemand
hem zou mogen storen, naar