De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1926 25 december pagina 13

25 december 1926 – pagina 13

Dit is een ingescande tekst.

No. 2586 DE GROENE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND 13 HET AFSCHUWELIJKE LEELIJKE KLERKJE VAN MENEER DOOR HERMAN DE MAN Met teekeningen voor de Groene Amsterdammer" door George van Raemdonck X "TT is mogelijk wel honderd jaar geleden, dat er een -"? van Wijngaarden als klerk bij Meneer kwam, op de driesporthooge houten kruk klom en actes schreef. Misschien nog wel langer. Want van vader op zoon ging deze functie over, even gewis als 't komen en gaan van zon en maan. En wie er alzoo Meneer was, dat deed er niet toe. Altijd was er een Meneer en altijd Waren er actes, dus zat er altijd een van Wijngaarden op de driesporthooge houten kruk. Gelijk de Ministers komen en gaan, onderwijl de bode zijn veertig of vijftig jaren dienst haalt, zoo kwamen en gingen de Meneeren, en zij namen, omdat zoo'n klerk nogal wat weet van de loopende zaken, altijd van hun voorganger het traditioneele menschelijke meubel over. De klerk ging bij de kantoorinventaris behooren, bij die oude vieze, door pijprook ver goorde meubelen en actenmappen. En zooals alles veranderde daar in Montfoort, zoo ook het nietige vadertje van den tegenwoordigen klerk, want dat vadertje werd oud, ouder, nog ouder en toen ging 't niet langer. Maar de Meneer die toenmaals in het groote huis Woonde, liet het vadertje netjes begraven en toen mocht de oudste zoon de torenachtige kruk beklimmen. En dat was nu Jodocus van Wijngaarden, bijgenaamd Docus van Wingerden, ofwel Lilleke Docus, die er menschenheugenis gebleven is. Deze draagt zijn scheldnaam naar den aard, want leelijker kerel dan Docus zou kwalijk te vinden zijn in deze contreie. 't Zat 'em in zijn rare kaken en rare slungelbeenen, zijn akelige magerte en 't benauwdachtige van gansch zijn postuur. Maar alle Meneeren die er in zijn eindeloos lang klerkenbestaan gekomen zijn en gegaan, hebben van hem verklaard: onze Docus is even eerlijk als leelijk, hij kent alle vermogens uit gansch de contreie en een Notaris zou zonder hem eigenlijk maar een half mensch zijn. Ja, er zijn Meneeren geweest, die heel dikwijls naar de stad trokken, die eigenlijk niet zoo heel veel naar 't notariaat omkeken, maar ze konden gerust zoo slofsch zijn, want de Lilleke Docus waakte op zijn hooge kruk, een elk kreeg trouw zijn part en 't notariaat floreerde. Maar Montfoort had eigenlijk nooit lang denzelfden Notaris. Ze stierven er, of lieten zich benoemen in andere notariaten; een is er zelfs heengegaan om directeur te worden van een groote verzekeringsmaatschappij in de stad. In onze tijden schijnt dat anders te zijn dan vroeger, toen iedere Notaris er trouw voor zorgde, dat zijn jonk tijdig geleerd genoeg was om in zijn stee benoemd te worden, als Meneer zelf te oud wier, of hemelen ging. De boeren uit Heeswijk, Mastwijk, Blokland, Linschoten, Reyerscoop en Kattebroek keken er echter niet naar om, wie er eigenlijk Notaris was; ze vertrouwden allegaar Docus (die eigens wel geen luis had om dood te doen) maar omdat de van Winger-dens van oudsher trouw op hun spaargeld hadden gepast, en met gebleken profijt. En aldus schreef de Lilleke Docus van zijn zestiende jaar tot op heden zijn duzende actes, zooals de pampieren van erving en boedeldeeling, de overdrachten van gronden en gebouwen, hypotheekverklaringen en leeningen. En hij schreef maar, en de jaren gingen voorbij, en Montfoort kreeg andere Meneeren, andere Burgemeesters en andere Dominees.... ouwe boeren raakten uitgeboerd en de jonge gasten namen 't beheer over en de Lilleke Docus schreef actes. (* Zijn ouwe moeder ging dood en wier begraven, actes waren daarbij niet noodig, want moeder had huizen noch geld.... ze Wier netjes begraven en Docus schreef maar. Zijn broers gingen vrijen en trou wen, zijn zusters lieten zich zoenen en geraakten aan den man en de Lilleke Docus schreef actes. Heel 't ouderhuis wier leeggehaald, de een na den ander trok er uit weg en nam weer wat meubeltjes mee, en tenslotte bleef de Lilleke Docus gansch alleen over, met twee stoelen, een eiken chiffonnière en zijn bed. Over gansch het IJsselland waren de broers en zusters verstoven, in armoe of Welstand, maar hij bleef trouw bij 't oude huisje in Montfoort, hij deed de huur over aan een mageren vleeschcommies; en betrok in dat eigenste huis de kraminkele vlieringkamer. En van zijn centjes droeg hij even trouw een part af aan den commies zijn vrouw, als vroeger aan moeder zaliger, of aan de overgebleven zusters. En 't was in die jaren, dat de onte jonge gasten in Montfoort allegaar het lied zongen. Wie niet /rouwt op zijn lijd. Raakt zijn blommegie kwijt. En we laten ons niet langer kisten, En we nemen allegaar een meid faldera En de Lilleke Docus, die op zijn torenkruk zat, hoorde dat ijselijk smerige lied nou a! zooveel weken, en hij had zich er al zooveel malen bar aan geërgerd, dat hij op een kwaaien dag in een acte van boedel scheiding zijn eigen vergiste en met zijn vermaard sierlijke krullen schreef: alzoo heb ik Barthelomeus Klever Engelzoon, ten dezen domicilie kiezend bij den Edelgestrengen Heer Geraard Walther Jan Ebbenhorst Tenghergen, Notaris voornoemd, ten diens kan/ore Voors/raat B. 3l te Montfoort, waf hebben ze nou toch al z n leven aan dat smerige lied, op 7 December in den jare negen tien honderd en drie, ten overstaan van genoemden Notaris.... en daar hielp ditmaal geen radeeren meer aan, want de Meneer heeft het gezien en is kwaad geworden en heeft die gezegelde acte nijdig verscheurd en 't zegel in mindering van zijn salaris gebracht. Moet een man, die tot de jaren des verstands is gekomen, dan ook zóó idioot suffen? Maar er zijn zoo van die geringe dingen, waar een mensch zich op zijn tijd gruwelijk aan ergeren kan, en Lilleke Docus kon nu eenmaal dat liedje niet hooren. En hij was op een keer zoo onvoorzichtig, dat gram te vertellen aan een ander. Sindsdien liepen alle jongens van Montfoort hem achterna, zingend en sarrend: Wie niet trouwt op zijn tijd. . . . Inderdaad hij trouwde niet op zijn tijd, daar was hij te foeileelijk voor. 't Werd niet bekend, of hij 't soms ook geprobeerd heeft; ooit vrijde, of maar met trouwplannen rondliep, want in zulksoort zaken deed Lilleke Docus nu eenmaal niet mee, hij de schuwe actenfrik. Het stadje leefde en liefde, er ontstonden telkens nieuwe geslachten, maar Lilleke Docus had daar geen deel aan; hij ging van dag tot dag en van jaar tot jaar in altijd eendere doenwijs. Hij telde de jaren al niet meer, maar uitsluitend de perioden van weer een anderen Meneer. En hij verleerde óók met de jaren onmogelijke zaken te verlangen. Hij leefde zoo maar stilletjes alleen, na al zijn broers en zusters afgeleverd te hebben aan hun man of vrouw; hij heeft verleerd, dwazelijk te meenen, dat zooiets ook voor hem weggelegd zou zijn. Want .... waar zou hier of elders een vrouw te vinden zijn, bereid om te trouwen met zóó'n aartsleelijken kerel? En hij was te schuw geworden op zijn hooge kruk, om achter de manier te komen, waarop andere leelijke mannen jonge vrouwen dorsten te naderen. Ook ontmoette hij ze haast nooit. Zijn weg was, van kantoor naar huis, van huis naar kantoor. En maar zelden trok hij het stadje uit, want dat kost geld, en geld kon hij waarlijk niet missen. Want hij leefde in grooten kommer. Niet omdat zijn salaris te gering zou zijn; ach, van datzelfde salaris had vader vroeger een vrouw en een hok met jongens netjes onderhouden. Maar hij moest sparen, ijverig stuiveren, want hij had een heel verheven doel in de wereld, al zou niemand dat aan hem gezien hebben. Een veldwachter heeft inderdaad een zware taak: deze moet de orde bewaren en de dieven vangen. Een burgemeester heeft een nog verhevener levenstaak: deze moet heel een gemeente bestieren. Maar de taak van heel veel doodgewone menschen kanevengrootsch, ja nog wel grootscher zijn. De Lilleke Docus had zichzelf een grootsche taak gesteld. Hij wilde huis bezitter worden. Een einde maken aan de volmaakte roemloosheid van 't geslacht der van Wijngaardens.die, voor zoover hij napluizen kon, nooit onroerend goed hadden bezeten. En, al maakte hij voor zijn lieve ouders gtaag een uitzondering, eigenlijk had hij, verdrogend op zijn torenachtige kruk, een diepe ver achting voelen opkomen voor ieder, die gén eigen huis bezat. Zoo wies een ontembaar verlangen in hem op, zooveel te sparen, dat hij eindelijk eens een eigen huis zou kunnen koopen. NatuurlijK geen huis met een zilver dak, geen zwaar gehypothekeerd bezit, maar in werkelijkheid een eigendom, al was't maar een klein bezit hier of elders. En inderdaad, de Lilleke Docus heeft het zoover kunnen brengen, na ontelbare jaren sparen. Hij was toen al in de grijze jaren gekomen, en als was 't een wonder, juist toen hij dacht genoeg gestuiverd te hebben voor een huis, kwam zijn eigen ouderswoning weer eens onder den hamer. Zeven bevende weken van krankzinnige afwachting heeft de Lilleke Docus beleefd, toen was hij bezitter van onroerend goed. en zijn spaarcentjes waren op, schoon op. Ja, wat nu. 't Vurig verlangen om bïzitter te zij lag verpaft: thans was hij bezitter. Ja wat nu Het was of de Lilleke Docus wakker Werd uit ee droom van jaren. Hij keek 't kantoor en het stad; eens rond en thans zag hij al zijn schoolgenoote groot geworden, getrouwd en vaders van gezinnet De luierkindertjes waren opgeschoten mciskes p worden, de huwbare dochtertjes van uit zijn jeu« jaren waren allegaar getrouwd en troetelden weer nieuw geslacht luierkinde ren. Het groote rad was in de kleine wereld rusteloos rondgegaan: alleen hij was stil blijven staan, in de ver wachting van een onmetelijk geluk, het bezit van een huis. En nu hij dat: huis bezat, ja, eigenlijk was de sensatie er al gauw af. Eerst heeft hij zich nog dagenlang fijntjes verlustigd, omdat hij nu 80 M-grond bezat, gansch tot het middelpunt der aarde, zoo diep als 't hem believen zou er een gat in te graven. Welk een ontzaggelijke bezitting, als je 't zoo eens beschouwde. Dat huis er op, was daarbij vergeleken maar een populierenpluisje. Dat hij tot die ontzaggelijke diepte toch nooit zou kunnen graven, overwoog hij in 't eerst heelemaal niet, en wat hij zou moeten uitspoken met dat mirakels diepe gat in de aarde, liet hem óók al koud... het besef, dat hij nu de macht bezat om zonder dat iemand hem zou mogen storen, naar

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl