De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1926 25 december pagina 15

25 december 1926 – pagina 15

Dit is een ingescande tekst.

'No. 2586 DE GROENE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND 15 't middelpunt der aarde te graven, kon hem innerlijk doen juichen op ziji torenkruk. En dan zag de Notaris, die er toen juist heers^nte, zij i aartsleelijken oud-achtigen klerk wd stilletje s grinniken, maar deze inwendige vreugde was een particuliere aangelegen heid, daar mengde de Meneer zich niet in. Zoo mocht de Lilleke Docus zijn dwaas geluk heel alleen dragen en dat vond hij heel goed zoo, want hij verwachtte vast, dat hij er heel zijn leven wel op teren kon. Maar de Lilleke Docus vermocht niet lang te toeven in dien dwazen droom. Het leven greep hem beet, dolde en solde wat met zijn uitgedroogd schuw lijf, en wierp hem in de bange eenzaamheid neer, hem met zij.i huis en met zijn grondbezit reikend tot het middelpunt der aarde. Ue schoone droom was vervlogen door een simpele berekening. Want die kolom grond, naar 't middelpunt der aarde, liep taps toe, bcgieep hij op een pogenblik, want de aarde is rond. En, geheel in 't middelpunt, daar bezat hij niets meer dan een naaldfijie spie, onmeetbaar smal. En.... ook dat kwam niet uit, Want er zat nog altijd vuur in de aarde; vóór hij tot het midde'punt gekomen was hield zijn bezit al op, om over te gaan in een vuurzee, die gemeenschappelijk was. Ja, van wie was die vuur zee? Dat Werd nooit omschreven in de droge actcs, die hij opstelde bij een eigendomsoverdracht. En als ooit eens een belendend eigenaar diep, heel diep graven ging en door zijn kolom heen boorde? Hoe zou hij dat kunnen voorkomen? Misschien hadden be zitters uit naburige straten, dorpen, steden, ja v rgelegen landen, wél" diepe holen gegraven door zijn grondkolom. En hij was niet bij machte dat te verhinderen. Hij gruwde. Ach hemeltje nog toe, wat was het b:zit van onroe rend goed en grond toch een zware zaak, welke verwarrende vragen kwamen daarbij opz-ïttsn. Hij vond er eigenlijk niets meer aan, nu hem zoo wdi ig werkelijke zek.-rlvden voor ongestoord en absoluut b;zit werden geboden. Waarom waren al zijn vroegere schoolkameraden zoo blij^ezind en tevreden? Als ze liepen met hun vrouw of met de kindertjes aan den arm, dan straal den hun koppen dom en tevreden. Natuurlijk, deze ondiepe zielen bepeinsden niet als hij, het wxzen van het btzit. Anders zouden ze allang begrepen hebben, dat ook hun bezit geen bezit in den eigenlijken zin des woords was. Maar die oppervlakkige wezens slachtten varkens, lapten schoenen, soldeerden ketels of ze leerden de kindertjes lezen op de school, maar geen van allen bekreunden zij zich om het betrekktlijxe aller dingen. Zelfs de Meneer niet. Die óók keek de dingen abso luut aan. Een gulden is honderd cents. Een tientje duizend cents. Een lapje met een rooden rug duizend maal honderd cents. Drie zulke lapjes en een fij.igekrulde acte.... er was weer een kolom aarde aan een ander dom mensen in betrekkelijx bezit over gegaan, en wér meende die ander, dat zij.i bezit absoluut "was. Zelfs peinsde de Lilleke Docus nog dieper door, hij beproefde zelfs het begrip bezit" te ontraadselen en daar werd hij natuurlijx niet mooier van. Want in zijl vogelenkopje kwamen diepe voren. En de menschen die zegden: Sinds Lilleke Docus een eigen huis heeft, is hij er niet vroolijker op geworden. Hij kwam tot de slotsom, al peinzend over het ,,bezit", dat er eigenliJK geen bezit bestaat, omdat hét bezittend object, de mensen zichzelf immers niet bezit. En hij wou den term bezit daarom maar't liefst Kunstzaal VAN LIER naast het Postkantoor ie Laren (N.-H.) ANTIQUITEITEN, OOSTERSCHE KUNST SCHILDERIJEN, NEGERPLASTIEK wijzigen in bewaargeving". Maar hier botste de Lilleke Docus tegen de wet aan. Heel de wetsterminologie ging uit van het begrip bezit" en nu had hij ontdekt, dat bezit een onsecure zegging en eigenliJK een fictie was, begre p hij, dat de wet dan ook op ee'n waggelend fundament steunde. Maar de Meneer, met wien hij er aarzelend en schuw over begon, vroeg, of hij anarchisten in zij i familie had en wij Iers, of 't hem ia zij i bovenkamer mankeer de. De wet was geform leerd door diepgeleerde Meneeren uit de stad en bezit was bezit, door alle eeuwen h:en bezit geweest. Trouwens.... bewaargeving, dat was heel iets anders. Dat wist Lilleke Docus ook wel, maar daarom wou hij daarvoor weer een andere term zoeken. Maar den Meneer begon dat wazig gr zwam te vervelen, en hij z-.i gram: ,,zulke zeursels zij i nog nooit vernomen uit den mond van een klerk; schrijf jij maar 't kantoorwerk netjes af en bemoei je niet met Notariszaken." Waarop de Lilleke Docus zegde: ,,dank U wel Meneer, ik ga al." En hij ging, klom op ziji kruk, schreef voort aan zijn aetes, sloot het kantoor, opende de deur, klom op zijl kruk, schreef aetes.... dagen, dagen, jaren lang. En hij woonde bij den ouder wordenden commies, bij de ouder wordende commiezenvouw, bij' de ouder wordende kinderen, en hij werd zelf ook oudei. Maar niet wijzer. Want toen zijn vlekkerige grijze haren dun en wit werden, overpeinsde hij weer andere batrekkeiij cheden, onderwijl de onbewusten, zijl vroegere sci.ooimakkers, dwars door 't leven zwommen en zich verzadigden aan levensvreugd en desillusies. Waarom, zei de Lilleke Docus in zijn eigen, waarom zou ik trouwen? 't Verwachte geluk brengt altijd in eendere mate 't besef der vergissing; maar hij vergat, dat de mensch eerst compleet leeft, als hij zij i portie heeft geslikt van 't gr luk en van de ontgooch.ling. Hij leerde, op zijn ouden dag, op 't kantoor een blonde droeve weduwvrouw kennen; heur man was voor korten tijd doodgekneld in zij i graanmaalderij tusschen 't gaande werk. Hij keek die welige weetiw eens bang in heur oogen, en vond er het ongebluschte verlangen in. En toen dacht de Lilleke Docus: ben ik nou te leelijk voor die welige blonde vveeuw? Tien maanden lang bleef ze geregeld komen op het kantoor, en altijd als de Meneer wan delde, het singeltje om en langs den molen terug. En tien maanden lang vocht Lilkke Docus met een raar beverig ongewoon geworden gevoel in zij i bloedaren, toen gaf hij zich gewonnen en zou zich pei acte aan bieden aan die welige blonde weeuw, zoo oud als hij was. En zie.... de desillusie behoefde hij al niet meer te doorsta n.... een blijgezinde grijze bakker een koddige weduwman met nog een jonk ha;t was hem nét nog voor. ,,'k Doe het", ztgdede blonde welige weeuw en ze reed met dien lacherigen ouden bok naar Meneer den Burgemeester.... en de Lilleke Docus schreef met een wijs grijs scheefgehouden kopje, de fijngekrulde letters voor de acte van huwelijksche voorwaarden. En dat is zijn heftigst avontuur geweest. Het hijna beleefde schokte htm zeer. Hij droomde avond aan avond, dat hij verdriet, heel veel echtelijk verdriet beleefde aan de zijde van die blonde welige weeuw en eindelijk verging dat schokkend avontuur uit zijn herinnering. En toen dwerrelde hij schielijk den ou derdom in. De menschen in Montfoort, die zegden: .de Lilleke Docus wordt de leste jaren maar erg oud achtig. En hij vergeet zeker zijn grijze haren te laten knippen. En hij ziet op straat heelegaar geen menschen meer, want hij lacht maar zachtjes in zijn eigen, bijzonder tegen de jonge meisjes, zoo'n oud bokkie. Maar boem ! Daar kwam een slag in zijn bestaan. De commies wier door Heintje den Dood geveld. Een zwaar log dier zonder nadenkens, kreeg de genadeslag. De Lilleke Docus zorgde voor een nette uitvaart. En de oude weeuw ging om haar pensioen en Docus bleef bij b,'nr in dc-n kust en toch kwam inilat huisde armoei. Een bleek gezicht keek in de woonkamer. De oude weeuw verschrok ervan en verborg die ellendigheid voor de geburen. Maar de Lilleke Docus hfctft het bleeke gezicht gezien, en hij herinnerde zich ineens zij i bezit op en in de aarde. En wist hij niet, dat dit bezit toch maar een schijnwaarde was? schonk hij die schij iwaarde weg.... om 't bleeke gezicht te verdrijven uit die huiskamer. En toen lachte hij voldaan, leefde nog wat jaren tevreden en mageruer wordend door, werd kucherig en kroop zwijgend, waarachtig gereed om dit zijn onbelangrijk leven nu ma r af te sluiten in ziji bed. De torenachtige kruk stond leeg.... Wvken en maanden lang. Aan ziji ziekbed zat het felle dochtertje van den dooden commies, en ze droeg het drankje aan. en een witte waschkom.... Ik ga.... geloof ik. ... dood," piepte de Lilleke Docus. Het meisje neigde lief naar hem haar mooi hoofd en zei, m«t matte volle vrouwenstem: ,,neen Oom". En toen kwam door die tegenspraak het zekere weten weer in hem op. Ik ga natuurlijk dood bepeinsde hij, alle bezit is betrekkelijk. En hij ver legde zich een weinig en zocht met zij.i hand op het dek naar iets, dat er niet was.... een andere hand. Het witte magere klerkje met ziji lange haren, moet toen zóó meewarig getast hebben met zijn wasblanke heerenhandje over het dek, dat de felle commiezendochter t ij.ons dronken werd van verteedering. Ach, wat was dit nietige menschje goed en zonder klachten. Ach, wat stonden ziji oogirs heilig. Ze greep met haar vitale vrouwenhand zij i door zichtig schrijfklauwtje. ze streelde het en kuste het, ze drukte haar warme vochtige oogen er tegen, en weende, omdat ze eensklaps in dit onaanzienlijk uitgeleefd mannetje ware goedheid ontdekte, goed heid die om geen wedergave vroeg. Vele dagen heeft der.' groote dochter haar zieke zóó gediend. En ze deed haar volle stem afdalen tot bewogen gefluister, en ze vroeg hem, waarom hij, hij die zoo goed en zoo blank en begeerteloos was, nooit getrouwd was. Ach".... piepte in hemclrche verrukking om zooveel teederheid hem betoond ht-t afschuwelijk leelijke klerkje van meneer: ,,ach, zie je dan niet, hoe leelij.< ik ben?" Maar nij was schoon, in die krans van grcezJig wit oude-mannetjes haar, schoon om ziji nobrlc ontbe ring, schoon om het beschouwende innerüjxe leven, dat hij had afgelegd tot dit bij :onderi- einde. En het felle meisje heeft u] i woord niet geloofd; niet kunnen gelooven dat hun Docus zoo leelijk was. Alhoewel ze hem toch kende bij ziji scheldnaam en ook jarenlang meegelachen had, om zij.i rare kaken en vreemd vogelenkopje. Ze heelt datzelfde witte kopje telkens en telkens weer in haar handen geno men en gekoesterd, alsof hij een heel teer pasbeginnend kindje was, en zij de blij Je jonge moeder. Zóó, in de sehutse van haar bevende handen, is hij de eeuwigheid ingetrokken.... wetend zichzelve een leeüjk mannetje. ,,Da's nou toch casueel1'' verklaarde Marinus van Rossum, die dooden aflegde voor n harden rijks daalder: wil je gelooven da'k van m'n leven gén mooier dooie heb gezien dan de Ulleke Doen??!" En die roep ging gansch liet gewest over... in Montfoort was een mooi mersch gestorven. KONINKLIJKE BAZAR 82, ZEESTRAAT DEN HAAG WAAR U ZOEKT, WAT U WENSCHT, E N W E N S C H T W A T l! VIND T.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl