De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1926 25 december pagina 2

25 december 1926 – pagina 2

Dit is een ingescande tekst.

MÜ9 t AMTÜE SALOMOMS (Met feekeningen voor de Groene Amsterdammer'' door Jaap Kaas) IOENLIJK was de ellende al 's ochtends vroeg in de mandikamer begonnen, toen hij zich voor den spiegel te scheren stond en de zonovergoten palmen, de pralend blauwe lucht en een flamboyant, die bloeide met een overvloed van roode bloesems, in het glas zag weer kaatsen. Dit moest nu ouëjaar voor stellen: zon, warm te, weelde van bloemen; alsof je er rrg in fe'ooven kon, wanneer de wereld niet grijs en kil en triestig om je heen lag, liefst met wat rijp aan de boomen, die met hun koppen in den nevel stonden; liefst met iets miezerigs en onbehaaglijk» in de lucht, zoodat je je den heelen dag al liep te verheugen op den avond als je allemaal gezellig met elkaar om het vuur zou kruipen, warme wijn met kruidnagelen drinken, en de wereld om je heen laten draaien zonder je er iets meer van aan te trekken ! Hoe vervlakten de gevoelens voor de jaarlijks terugkeerende feesten in een land, waar het altijd zon en zomer, altijd hitte en bloei was ! Wat kon je hier van het kerstfeest maken, al zat je ook geduldig te transpifeetën achter kaarsjes met roode kapjes en al was er ook een kalkoen heelemaal uit Holland komen varen, om een schijn van echtheid" te geven aan het diner ! Wie wist er hier eigenlijk, als je twee dagen vrij had, of het ter eere van Paschen of van Pinksteren was. De namen der maanden, de seizoenen, alles verloor zijn beteekenis en zijn waarde; ach God, en als 't alleen maar bij de waarde der seizoenen was gebleven! Toen op kantoor, nieuw gedonder: moeilijkheden over de groote levering van tjankols aan Boekit Atjeh; ze hadden niet het gewicht, dat de factuur aan gaf, en dat men ook van te voren was overeengekomen, de maatschappij nam er geen genoegen mee Daar moet onmiddellijk iemand op af", zei de chef, verveeld heen en weer loopend; zoo'n groote klant moet weten, dat zijn klachten indruk maken. We moeten natuurlijk zeggen, dat we bereid zijn de heele zending terug te nemen en zijn orders nu voor 't vervolg met de grootste accuratesse uit te voeren; kosten van 't vervoer alles voor onze rekening. Maar dat is eindelooze soesah; en dat komt ons op een handvol duiten te staan. Als we hem hiermee hebben vermurwd, moeten we trachten hem gunstig te stem men voor een tweede voorstel, dat hij deze tjankols houdt, maar dan tegen een flinke reductie, omdat de fout bij ons ligt. 'n Beroerde historie. En jij zal er heen moeten om het varkentje te wasschen, Meertens.. 't Is ouëjaar; ik heb een feestje van avond; Bergman is gekomen; en bovendien: 't is maar twee honderd veertig kilometer; als je een beetje opschiet en niet te lang praat, maar beleefd hoor, en hem goed laten voelen, dat we bereid zijn om de kwestie tot zijn volle voldoening te regelen, kun je best nog voor donker thuis zijn." Toen had hij nog even voorzichtig gewaagd, of ze dien vertoornden meneer vandaag niet zouden kunnen opbellen en de verzekering geven, dat ze diligent waren en eerst de kwestie grondig zouden onderzoeken en over twee dagen iemand sturen om a,les in orde te maken; maar zijn voorstel was met hoongelach ontvangen. Dacht hij heusch, dat ze daar op die negerij telefoon hadden, en misschien een trammetjv, voor de deur en een bodega op den hoek van de straat? Hij moest nu maar liever doen, wat ouderen en wijzeren 'm rieden, en als de drommel een auto bestellen; des te eerder was hij terug. En op 't laatste oogenblik, vriendelijk gestemd om den specialen dag van 't jaar, als iedereen toch neiging heeft, in goede verstandhouding van zijn medemenschen te scheiden, had de baas 'm nog terug geroepen: Wacht 's even, Meertens; de looper heeft net de mail gehaald; even kijken, of er wat voor jou bij is". Zoo zat hij in den snel voortschietenden wagen met de brieven van zijn moeder, van zus, van zijn besten vriend, die theologie studeerde; van een twaalfjarig nichtje, dat een zwak op hem had en van een ouden voetbalmakker in zijn handen. Lezen kon hij ze toch niet door 't schudden en hotsen; hij kon alleen naar de adressen kijken, zich vermaken met de kordate lettertjes van het kind en den trouwhartigen eenvoud van zijn moeders handschrift be wonderen. Vandaag kwam nu ook letterlijk wel alles bij elkaar; den dag dat de brieven kwamen, voelde hij zich altijd al beroerd en ontredderd, en 'dan nu net m zoo'n herdenkingsstemming en dan maar schokkend en bolderend over den slechten weg.... Waarachtig, hij kon er tegenwoordig in komen, dat er kerels waren met vijf of zes jaar voor den boeg, die gewoon maar niets meer van zich lieten hooren; die dat zachte en weeke in zich lieten afsterven, omdat als je hier nu eenmaal moet leven, als je nu eenmaal vooruit moet, je van alle gevoel niets dan narigheid hebt. Als hij dat niet kon, was 't alleen om zijn moeder, wie hij geen verdriet wou doen; en die hij ook niet kon missen; ach, eigenlijk kon hij niemand van de anderen ook missen, Zus niet en Wim Berkelmans en Emieltje niet.... Maar het werd langzamerhand zoo moeilijk om te schrijven; hij had een angst zich te laten gaan, alsof dan iedereen dadelijk zou moeten zien, hoe hij degradeerde. En als hij eerlijk schreef, zooals aan Wim, dan kreeg hij goedbedoelde en ook misschien wezenlijk wel goede preeken als antwoord, maar hij kon toch geen oogenblik het gevoel van zich afzetten, dat ze daar in het veilige Holland eenvoudig geen vermoeden hadden, wat je doormaakte in een land, waar elke teug lucht je in den eersten tijd vijandig en vreemd aandeed; waar je je blik nergens heen wenden kon, of hij sluitte op iets ongewoons; waar zelfs in je slaap de obsessie van het verloren zijn in een wereld, waar je niet thuis hoorde, je niet verliet. Eerst was hij in een mess getrokken, met vijf ruwe, zorgelooze knapen; het niveau van zoo'n uitbundige samenleving ligt altijd eenige graden lager, dan de geestelijke standing van elk individu. Hij kwam net van huis; hij was geplaagd en gehoond, en hij had gezegd, dat ze maar naar een anderen contubernaal moesten uitkijken; dat hij niet hield van zoo'n beestenboel en meer zelfrespect had dan zij met hun vijven bij elkaar, na zeven maanden meenden hij en zij, dat ze een betere regeling hadden gevonden; iemand die al zes jaar in Semarang had gezeten, had zijn kamers genomen; en hij was in het huis van een bejaarden bachelor getrokken, die voor een jaar naar Holland ging.... Maar bij het afscheid merkte hij, dat het eigenlijk geen zin meer had van hen weg te [gaan, omdat hij in dien tijd hun ma nieren en hun levenshouding vrij volledig had over genomen Dien eersten tijd in zijn leege huis had hij van onrust en vereenzaming niet geweten, wat te beginnen; avond aan avond was hij aan den rol gegaan, met de eerst geminachte vriendjes uit de mess, met anderen, die hij in zijn ongeregelde bestaan gemakkelijk vond, en om zijn roekelooze wildheid aantrok. Op kantoor werd er over gepraat, en zijn chef waarschuwde hem, dat het werk er onder leed. Hij raadde hem zich te rangeeren; een huishoudster, een geregeld leven; niet avond aan avond uitloopen, maar eens wat lezen, belangstelling hebben voor de /aken, waar hij waarachtig nog niet de helft van begreep. . . . Hij moest eens gaan kijken bij toko Myako; daar hadden ze heel geschikte meisjes, zoo bizonder kostbaar was het ook niet; hij sprak uit ervaring, en hij had 't altijd als zijn plicht beschouwd, jongelui, die hij naar den kelder zag gaan, tijdig te waarschuwen en terug te roepen.... Dat een oudere man, zijn baas, op deze wijze tot hem had gesproken; dat hij, inderdaad met de beste bedoelingen, hem een dergelijke levenswijze had aan geraden, kwetste hem dieper, dan de aanblik der wildste bacchanalen. Want die waren toch altijd een erkend exces geweest, een uitspatting, die je lichter of zwaarder kon veroordeelen; maar waarvoor niemand in zijn rustige oogenblikken propaganda zou maken. Hier werd hem bijna als deugd aangeprezen, wat een onoverbrugbare kloof zou maken tusschen hem en wie hem lief waren in Holland; vooral tusschen hem en het zachte, blonde meisje, dat so wie so toch al zoo hulpeloos onbereikbaar voor hem leek. En, vreemd, terwijl hij zich realiseerde, dat hij haar dan nooit meer onder de oogen zou kunnen komen, had hij niet haar koele, kinderlijke blik op zich voelen rusten, maar die van dat kleine, kordate domineesvrouwtje, haar moeder, die met verlamde beenen uit haar stoel heel het gezin en bijna ook de gemeente bestuurde door de kracht van haar persoonlijkheid en die, toen hij haar zijn plan verteld had naar Indiëte gaan, alleen dit eene zinnetje had gezegd: Geloof je werkelijk, dat je daarvoor sterk genoeg bent?" Nou ja, naar wat voor bekrompen maatstaf rekende zoo'n menschje nu ook, die niets anders van de wereld kende, dan eerst de sfeer van de ouderlijke en nu die van de echtelijke pastorie ! Wie kon er rekening hou den, met wat zij sterk" of zwak", of goed" en verkeerd" noemde....? Maar het beroerde wasr dat Wim, dien hij vroeger toch nooit als een kwezel had beschouwd, zijn levenshouding onvoorwaardelijk afkeurde, en sprak van het gevaar der rustige, gemakkelijke gewoonte", die zijn onderscheidings vermogen voor goed en kwaad geleidelijk zou onder mijnen. Beroerder misschien nog was het de instem ming van den ruwen makker uit zijn voetbaljaren, dien hij in zijn hart altijd ver beneden zich had geacht, en die nu zoo joviaal begon op te snijden van zijn eigen avonturen, dat hij in misplaatsten trots, telkens wilde uitroepen, dat hij toch nooit.. 't Beroerdste van alles, dat hij geen manier wist, om er ook maar een woord van aan zijn moeder te schrijven, lieve, tact volle moeder, die hem zoo kende, en die, omdat ze de matheid van zijn laatste brieven natuurlijk wel ge merkt had, er voorzichtig op had gezinspeeld, dat hij toch niet moest meenen, dat vertrouwen" noodig maakte, elkaar alles wat men voelde en beleefde getrouwelijk op te biechten. In die vreemde wereld, waarin jij moet leven, mijn jongen, zijn natuurlijk omstandigheden, die ons zoo ver liggen, dat we ze nkt zouden kunnen begrijpen en er ons misschien noodeloos ongerust over maken. Als je uit zulke overwegingen sommige dagen in je nieuwe bestaan voor ons overslaat, moet je daar toch niet over tobben. Wat bijzaak moet blijven en ook feitelijk bijzaak voor je is, zou hoofdzaak voor ons worden, als je het ons precies wou gaan verklaren. Zoo zien we je beeld misschien zuiverder en zelfs eerlijker, als je een deel ervan voor ons in het donker laat." O, zijn moeder was een bizondere vrouw en hij had over haar woorden erg onmannelijk staan slikken, met zijn gezicht naar een kast. Maar de bevrijdende uitstorting van zijn bekommerd hart was niet op haar tactvol begrijpen gevolgd: want wat zij vermoed de en had kunnen aanvaarden: de uitbarstingen van toomeiooze jeugd, de spontane wildheid van onbe zonnen kracht, lag in een heel andere sfeer dan de plezierige, luie gemakkelijkheid, waarin hij nu was weggezonken, het futlooze laisser aller, waarin nu zijn dagen vergingen. In elk geval, besloot hij, terwijl hij zich opheesch

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl