De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1926 25 december pagina 21

25 december 1926 – pagina 21

Dit is een ingescande tekst.

No. 2586 DE GROENE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND 21 ;,Dièkerel van vannach't. Het was geen soldaat. Het was zoo'n vent als deze. Laten wij hier vandaan gaan. Ik krijg het hier benauwd met al die poppen om mij heen. Ik wou, dat ik in Amster dam zat. En ik verga van de honger." Wij gingen zwemmen in een luxueuse inrichting op het Margarethe eiland. Wij aten een overdadige lunch, door drie kellners opgediend onder oude kastanjes en hooge zilverpopulieren. Wij voeren met stoombootjes op den Donau en langzamerhand hervond Kees zijn oude nuchterheid en gemoedsrust. Maar de pralende warme zomefdag kwam ten einde en wij moesten weer naar ons bouwvallig paleis terug. Mijn reis makker bleef bij zijn besluit, om in mijn kamer te slapen en ofschoon ik vaag had gehoopt, dat zich op het laatste oogenblik nog uitredding zou voordoen, zag ik mij ten slotte toch verplicht in de spookzaal te overnachten. tk maakte geen haast met mij uit te tóeeden. Ik ging op het balcon staan en keek uit in den nacht. Over een helling volgebouwd met huizen achter donkere silhouetten van kerken en parkboomen, kwam hier en daar de Donau te zien in het magistrale ver gezicht. Op den gindschen oever klom de zusterstad boven het koninklijk paleis. Het duistere panorama was aller wegen feeëriek besterdmet lichtpuntjes. Rondom stond de stilte, waardoor van ver weg het diffuse gerucht kwam van het nachtleven, dat, ik weet niet welke onverklaarde gevoelens van eenzaam heid en onbestemd heimwee vaardig maakte. De klokken, die twaalf sloegen, wekten mij uit een weemoedige rêverie en ik ging naar binnen. De zaal was maar karig verlicht door een kandelaber met kaarsen, die op een ronde tafel brandden. In de schaduw-sluiering daaromheen waren een marmeren schoorsteenmantel, de donkere muurvakken in breede bossings en de diepe nisramen vaag te onderkennen. Boven het ouderwetsche bed hing een baldakijn met breed ge plooide gordijnen. Het sjofele en de leegheid van het oude vertrek maakten mij somber. Ik blies de kaarsen manmoedig uit. Er was nu eenmaal geen ontkomen aan mijn nacht in de spookzaal en hoe gewoner ik deed, hoe beter. Zelfrespect is een kostbaar bezit. Misschien slaap ik dadelijk in en rustig tot den morgen, dacht ik. Maar zoo gemakkelijk ging het niet al hield ik mijn bangheid op armsktigte. Ik druilde nu en dan een beetje, maar het minste geluid, het gekraak van hout werk, mijn eigen ademhaling, maakten mij klaar wakker. Ik hoorde het nog twee uur slaan en verloor toen mijzelf geheel. Hoe ik ontwaakte, weet ik niet. Het was geen ontwaken in mijn dagelijksch bewustzijn. Ik wist, dat ik in het bed lag en dat de zaal geheel donker was. Maar, hoe dan ook, ik zag alles duidelijk. Het leek bovendien, of ik het omringende al een poos had waargenomen voor mijn geest het kon bevatten. Op dat oogen blik voelde ik heel geen vrees, maar een overweldigend medelijden. Tegen den muur was een groot houten kruis om gekeerd aangebracht en daarop even eens onderste boven, een pop genageld, een levensgroot figuur fantastisch ge kleed in de feestkleedij van een Hongaarsch edelman, zooals wij dien morgen op de schilderij hadden gezien. De onbeholpen gesneden houten kop hing bijna op den grond en glinsterde met vele metalen loovertjcs, naar het scheen. Voor het kruisbeeld geknield lag een vrouwegestalte in donker gewaad. Zij wrong de handen en sloeg zich op de borst in stille vertwijfeling. In werkelijk heid en in de kunst heb ik nooit zulke echte, hooplooze rampzaligheid gezien in houding en gebaar. En toen gebeurde er iets wonderlijks. Ik lag nog in het groote bed en toch stond mijn droom-Ego naast de boetende vrouw en sprak met een ernst en gezag waartoe mijn dagelijksch Ik" niet in staat zou zijn geweest: Dit is het uur der verlossing. Uw zonden zijn U vergeven. Ga heen: de deur is open." Tegelijk ontwaakte ik in een stemming van reine gelukzaligheid, zooals ik nooit had gekend. Het was dag en de zon scheen naar binnen. Er werd ge klopt. De oude kellner of huisbewaarder bracht mijn schoenen en scheerwater. Hij liet de deur op een kier, waardoor een jachthond kwam binnenwaggelen met blinde oogen en een snoet, wit van ouderdom. Het dier liep op het bed af en liet zich liefkoozen. De grijze dienaar sloeg een kruis en riep iets in het Hongaarsch. Hij was zoo verbluft, dat de schoenen uit zijn magere vingers vielen. ,,Is de heer een geestenbezweerder?" vroeg hij opgewonden. Diana hier? In vijftig jaar is geen dier deze kamer durven binnengaan." Wat is hier gebeurd, vader? Wat beteekent dat omgekeerde kruis en wie was de vrouw? Is zij weg?" Hij keek schuw naar de muur. Voor altijd". Het was een boos wijf. Zij was zijn vrouw. De vrouw van de jonge graaf. Aranka heette zij. Ferenc heette hij. Zij was geleerd in de verboden kunsten. Een gevaarlijk mensch. De graaf was jong en de heer weet, hoe jonge mannen zijn. Er was een meisje, de dochter van een jachtopziener op het buitengoed. Op een morgen werd zij dood in bed gevonden. Iedereen wist wel, wie dat gedaan had. Het was geen natuur lijke dood. Het was zwarte kunst. De gravin was jaloersch. En van dat oogen blik af haatte de graaf zijn vrouw en wilde niet weer bij haar terugkomen. Toen liet zij een pop maken. Dat moest de graaf voorstellen. Hij werd aan een kruis genageld, hier in de zaal, waar zij sliep. En zij sloeg spijkers in zijn houten kop en bij het slaan sprak zij tooverbezweringen. De graaf reisde in Tirol met een kamerdienaar. Hij werd waanzinnig en sprong in een af grond. Ik was toen een jonge man, een huisknecht. De gravin stierf tien jaar later, toen er cholera was in het land. Maar zij mocht niet rusten in het graf. Velen, die hier sliepen hebben haar gezien. Nu is de vloek gebroken, want Diana durft hier binnengaan. O, heer het was een boos wijf." Kees kwam binnen in pyjama's. O, ik hoorde jelui praten. Ik dacht, ik moest 'es weten, hoe het jou hier vannacht is vergaan. En?" Ncu, ik heb aan n stuk geslapen en niks van spoken gemerkt. De ouwe baas hier, die ik erover sprak, had er ook nooit van gehoord. Je hebt de fantasie van een jongejuffrouw." Kerel," zei Kees ik dacht, dat je slimmer was. Snap je nou nog niet, dat ik de heele beweging verzonnen heb, om je voor de ma! te houden?" TOEGEPASTE KUNST DOOR OTTO VAN TUSSENBROEK Hoe staat het met de Fransche nijverheidskunst? In het voorjaar is in het Grand Palais aan de Champs Elysées te Parijs de zestiende Salon gehouden van de Sociétédes Artistes Decorateurs". Van het tentoon gestelde verscheen een catalogus met voorrede door Fernand David, die Commissaris-Generaal was van de Internationale Tentoonstelling van Moderne Decoratieve en Industrieele Kunsten, waarbij ook ons land op waardige wijze vertegenwoordigd was. In deze voorrede nu is de heer David (daarvoor is hij volbloed-Franschman!) zeer chauvinistisch ge stemd en o.m. wijst hij op het verblijdend feit dat z.i. de Fransche kunstnijveren een les geleerd zouden hebben door de grootsche onderneming van 1925 en dat de hiervoren gemelde Salon een nieuwe fase inluidt.... Dit is ongetwijfeld goed bedoeld en het papier is geduldig doch als nuchter beschouwer en beoordeelaar heeft men met feiten te doen en nu is het juist zoozeer opmerkelijk dat deze ten duidelijkste en onmisken baar eene meening, welke de gedachte zou willen ondersteunen dat men in Frankrijk op den goeden weg is, logenstraffen. Want wat toch is het geval? De haute bourgeoisie" (de benaming is niet van mij doch van den Senator David !) beschermt in de fransche nijverheidskunst het chique, het modieuse, het behagelijke en zelfs ietwat zoetelijke, zij keert zich af van wat werkelijk nieuw is en een geheel eigen karakter toont. Zij doet dit mede ten koste van den eenvoud, welke immers tot op den huldigen dag het kenmerk bleef van het ware schoon. Daarenboven brengt een welig tierend snohisme met zich mede dat juist die uitingen op het gebied der toegepaste kunst, welke den invloed aantoonen der oude (en verouderde!) stijlvormen, gretig aftrek vinden ! Wil men het dus doen voorkomen dat de officieele, dus officieel gepatroniseerde, nijverheidskunst de eenig-zaligmakende kan heeten, dan wordt daarmede onrecht gedaan aan den arbeid van vele jongere talenten, wien de kansen worden onthouden hunne gaven ten volle te ontplooien. Als ik in dit verband slechts n naam wil noemen, dan is het dien van Dj o Bourgeois die op den Salon, behalve een bureau- en bar-inrichting, ook een kamer-meubileering had ingezonden waarvan dit het opmerkelijke was dat hij van de constructie was uitgegaan en alle zinlooze krullen en tierlantijnen had achterwege gelaten. (?Hygiénique" hoorde ik een dame zeggen en het was als scheldwoord bedoeld !....) Ziet, zóó een als deze Bourgeois werkt niet voor de haute bourgeoisie" waarvan ik zooeven sprak maar hij geeft als baanbreker in Frankrijk een nieuwen koers aan. Ongetwijfeld zijn er meer als hij, maarzij. zijn nog in de minderheid. Aan hen de taak om inder daad een nieuwe fase in te luiden.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl