Historisch Archief 1877-1940
No. 2586
DE GROENE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
21
;,Dièkerel van vannach't. Het was
geen soldaat. Het was zoo'n vent als
deze. Laten wij hier vandaan gaan. Ik
krijg het hier benauwd met al die poppen
om mij heen. Ik wou, dat ik in Amster
dam zat. En ik verga van de honger."
Wij gingen zwemmen in een luxueuse
inrichting op het Margarethe eiland.
Wij aten een overdadige lunch, door drie
kellners opgediend onder oude kastanjes
en hooge zilverpopulieren. Wij voeren
met stoombootjes op den Donau en
langzamerhand hervond Kees zijn oude
nuchterheid en gemoedsrust. Maar de
pralende warme zomefdag kwam ten
einde en wij moesten weer naar ons
bouwvallig paleis terug. Mijn reis
makker bleef bij zijn besluit, om in
mijn kamer te slapen en ofschoon ik
vaag had gehoopt, dat zich op het laatste
oogenblik nog uitredding zou voordoen,
zag ik mij ten slotte toch verplicht in
de spookzaal te overnachten.
tk maakte geen haast met mij uit
te tóeeden. Ik ging op het balcon staan
en keek uit in den nacht. Over een
helling volgebouwd met huizen achter
donkere silhouetten van kerken en
parkboomen, kwam hier en daar de
Donau te zien in het magistrale ver
gezicht. Op den gindschen oever klom
de zusterstad boven het koninklijk
paleis. Het duistere panorama was aller
wegen feeëriek besterdmet lichtpuntjes.
Rondom stond de stilte, waardoor van
ver weg het diffuse gerucht kwam van
het nachtleven, dat, ik weet niet welke
onverklaarde gevoelens van eenzaam
heid en onbestemd heimwee vaardig
maakte.
De klokken, die twaalf sloegen, wekten
mij uit een weemoedige rêverie en ik
ging naar binnen. De zaal was maar
karig verlicht door een kandelaber met
kaarsen, die op een ronde tafel brandden.
In de schaduw-sluiering daaromheen
waren een marmeren schoorsteenmantel,
de donkere muurvakken in breede
bossings en de diepe nisramen vaag te
onderkennen. Boven het ouderwetsche
bed hing een baldakijn met breed ge
plooide gordijnen. Het sjofele en de
leegheid van het oude vertrek maakten
mij somber.
Ik blies de kaarsen manmoedig uit.
Er was nu eenmaal geen ontkomen aan
mijn nacht in de spookzaal en hoe
gewoner ik deed, hoe beter. Zelfrespect
is een kostbaar bezit. Misschien slaap
ik dadelijk in en rustig tot den morgen,
dacht ik.
Maar zoo gemakkelijk ging het niet
al hield ik mijn bangheid op armsktigte.
Ik druilde nu en dan een beetje, maar
het minste geluid, het gekraak van hout
werk, mijn eigen ademhaling, maakten
mij klaar wakker. Ik hoorde het nog
twee uur slaan en verloor toen mijzelf
geheel.
Hoe ik ontwaakte, weet ik niet. Het
was geen ontwaken in mijn dagelijksch
bewustzijn. Ik wist, dat ik in het bed
lag en dat de zaal geheel donker was.
Maar, hoe dan ook, ik zag alles duidelijk.
Het leek bovendien, of ik het omringende
al een poos had waargenomen voor mijn
geest het kon bevatten. Op dat oogen
blik voelde ik heel geen vrees, maar een
overweldigend medelijden. Tegen den
muur was een groot houten kruis om
gekeerd aangebracht en daarop even
eens onderste boven, een pop genageld,
een levensgroot figuur fantastisch ge
kleed in de feestkleedij van een
Hongaarsch edelman, zooals wij dien morgen
op de schilderij hadden gezien. De
onbeholpen gesneden houten kop hing
bijna op den grond en glinsterde met
vele metalen loovertjcs, naar het scheen.
Voor het kruisbeeld geknield lag een
vrouwegestalte in donker gewaad. Zij
wrong de handen en sloeg zich op de
borst in stille vertwijfeling. In werkelijk
heid en in de kunst heb ik nooit zulke
echte, hooplooze rampzaligheid gezien
in houding en gebaar.
En toen gebeurde er iets wonderlijks.
Ik lag nog in het groote bed en toch
stond mijn droom-Ego naast de boetende
vrouw en sprak met een ernst en gezag
waartoe mijn dagelijksch Ik" niet in
staat zou zijn geweest:
Dit is het uur der verlossing. Uw
zonden zijn U vergeven. Ga heen: de
deur is open."
Tegelijk ontwaakte ik in een stemming
van reine gelukzaligheid, zooals ik
nooit had gekend. Het was dag en de
zon scheen naar binnen. Er werd ge
klopt. De oude kellner of huisbewaarder
bracht mijn schoenen en scheerwater.
Hij liet de deur op een kier, waardoor
een jachthond kwam binnenwaggelen
met blinde oogen en een snoet, wit van
ouderdom. Het dier liep op het bed af en
liet zich liefkoozen.
De grijze dienaar sloeg een kruis en
riep iets in het Hongaarsch. Hij was
zoo verbluft, dat de schoenen uit zijn
magere vingers vielen.
,,Is de heer een geestenbezweerder?"
vroeg hij opgewonden. Diana hier?
In vijftig jaar is geen dier deze kamer
durven binnengaan."
Wat is hier gebeurd, vader? Wat
beteekent dat omgekeerde kruis en wie
was de vrouw?
Is zij weg?" Hij keek schuw naar de
muur.
Voor altijd".
Het was een boos wijf. Zij was zijn
vrouw. De vrouw van de jonge graaf.
Aranka heette zij. Ferenc heette hij. Zij
was geleerd in de verboden kunsten.
Een gevaarlijk mensch. De graaf was
jong en de heer weet, hoe jonge
mannen zijn. Er was een meisje, de
dochter van een jachtopziener op het
buitengoed. Op een morgen werd zij dood
in bed gevonden. Iedereen wist wel, wie
dat gedaan had. Het was geen natuur
lijke dood. Het was zwarte kunst. De
gravin was jaloersch. En van dat oogen
blik af haatte de graaf zijn vrouw en
wilde niet weer bij haar terugkomen.
Toen liet zij een pop maken. Dat moest
de graaf voorstellen. Hij werd aan een
kruis genageld, hier in de zaal, waar
zij sliep. En zij sloeg spijkers in zijn
houten kop en bij het slaan sprak zij
tooverbezweringen. De graaf reisde
in Tirol met een kamerdienaar. Hij
werd waanzinnig en sprong in een af
grond. Ik was toen een jonge man, een
huisknecht. De gravin stierf tien jaar
later, toen er cholera was in het land.
Maar zij mocht niet rusten in het graf.
Velen, die hier sliepen hebben haar
gezien. Nu is de vloek gebroken, want
Diana durft hier binnengaan. O, heer
het was een boos wijf."
Kees kwam binnen in pyjama's.
O, ik hoorde jelui praten. Ik dacht,
ik moest 'es weten, hoe het jou hier
vannacht is vergaan. En?"
Ncu, ik heb aan n stuk geslapen
en niks van spoken gemerkt. De ouwe
baas hier, die ik erover sprak, had er
ook nooit van gehoord. Je hebt de
fantasie van een jongejuffrouw."
Kerel," zei Kees ik dacht, dat je
slimmer was. Snap je nou nog niet,
dat ik de heele beweging verzonnen
heb, om je voor de ma! te houden?"
TOEGEPASTE KUNST
DOOR OTTO VAN TUSSENBROEK
Hoe staat het met de Fransche nijverheidskunst?
In het voorjaar is in het Grand Palais aan de Champs
Elysées te Parijs de zestiende Salon gehouden van de
Sociétédes Artistes Decorateurs". Van het tentoon
gestelde verscheen een catalogus met voorrede door
Fernand David, die Commissaris-Generaal was van
de Internationale Tentoonstelling van Moderne
Decoratieve en Industrieele Kunsten, waarbij ook ons
land op waardige wijze vertegenwoordigd was.
In deze voorrede nu is de heer David (daarvoor is
hij volbloed-Franschman!) zeer chauvinistisch ge
stemd en o.m. wijst hij op het verblijdend feit dat z.i.
de Fransche kunstnijveren een les geleerd zouden
hebben door de grootsche onderneming van 1925 en
dat de hiervoren gemelde Salon een nieuwe fase
inluidt....
Dit is ongetwijfeld goed bedoeld en het papier is
geduldig doch als nuchter beschouwer en beoordeelaar
heeft men met feiten te doen en nu is het juist zoozeer
opmerkelijk dat deze ten duidelijkste en onmisken
baar eene meening, welke de gedachte zou willen
ondersteunen dat men in Frankrijk op den goeden
weg is, logenstraffen. Want wat toch is het geval?
De haute bourgeoisie" (de benaming is niet van
mij doch van den Senator David !) beschermt in de
fransche nijverheidskunst het chique, het modieuse,
het behagelijke en zelfs ietwat zoetelijke, zij keert
zich af van wat werkelijk nieuw is en een geheel eigen
karakter toont. Zij doet dit mede ten koste van den
eenvoud, welke immers tot op den huldigen dag het
kenmerk bleef van het ware schoon.
Daarenboven brengt een welig tierend snohisme
met zich mede dat juist die uitingen op het gebied der
toegepaste kunst, welke den invloed aantoonen der
oude (en verouderde!) stijlvormen, gretig aftrek
vinden !
Wil men het dus doen voorkomen dat de officieele,
dus officieel gepatroniseerde, nijverheidskunst de
eenig-zaligmakende kan heeten, dan wordt daarmede
onrecht gedaan aan den arbeid van vele jongere
talenten, wien de kansen worden onthouden hunne
gaven ten volle te ontplooien. Als ik in dit verband
slechts n naam wil noemen, dan is het dien van Dj o
Bourgeois die op den Salon, behalve een bureau- en
bar-inrichting, ook een kamer-meubileering had
ingezonden waarvan dit het opmerkelijke was dat hij
van de constructie was uitgegaan en alle zinlooze
krullen en tierlantijnen had achterwege gelaten.
(?Hygiénique" hoorde ik een dame zeggen en het was
als scheldwoord bedoeld !....)
Ziet, zóó een als deze Bourgeois werkt niet voor de
haute bourgeoisie" waarvan ik zooeven sprak maar
hij geeft als baanbreker in Frankrijk een nieuwen
koers aan. Ongetwijfeld zijn er meer als hij, maarzij.
zijn nog in de minderheid. Aan hen de taak om inder
daad een nieuwe fase in te luiden.