Historisch Archief 1877-1940
DE GROENE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
27
. . l
Hun huis stond in de kom der ge
meente.
't Was heel oud, en 't dorp ook. 't Leek
wel of de tijd daar niet voortging. Als je
er in een paar jaar niet geweest was en 't
dan weer bezocht, waren dezelfde
menschen nog almaar in dezelfde voortuin
tjes bezig dezelfde bloemen te verzorgen;
dezelfde dienstmeid sloeg, je zou haast
zeggen denzelfden stofdoek uit, op 't
zelfde balkonnetje.de zelf de oude
menschjes dribbelden goedig met een samen
gelezen krant bij elkaar in en uit, de
zelfde dames van allerlei leeftijd be
gluurden de uitstappende passagiers
van 't zelfde voorwereldlijke
stoomtrammetje. Dat gaf tweemaal daags,
emotie, waat dan correspondeerde 't ding
op een trein van de verafgelegen stad en
de mogelijkheid bestond dat een vreemd
element naar 't oude dorp afzakte
Er was een somber hotel waar altijd
ramen openstonden en waaruit, als je er
langs ging altijd dezelfde muffe
verstosven lucht ie vluchtig omzweefde.
In 't oude dorp was 't leven zoo luttel
bewogen dat 't wel stil scheen te staan.
De inwoners waren gelukkig door klein,
effen geluk. Verdriet ach ja, dat
was er natuurlijk ook wel, maar heel
rustig en je zou haast zeggen, lang
dradig; want een verlies dat iemand leed
of een smart die hij onderging, voelde hij
Wel als iets van korte felle hevigheid,
maar die versleurde gauw omdat ieder
er mee bemoeide en er over praatte,
altijd en altijd weer van voren af aan,
en daardoor sleet 't felle af, werd 't als
een aan alle kanten beduimeld ding dat
door iedereen ter hand genomen, op den
duur van je vervreemdt, en
allemanseigendom wordt.
: Midden in dat kleine, dralende leven
stond 't Huis, en in 't Huis woonden zij,
de twee ongetrouwde zusters en de
ongetrouwde broer. Ze leefden van hun
rente, hadden nooit ergens anders ge
woond dan daar, in 't Huis dat hun
ouderlijke woning was geweest, waarin
zij geboren waren, en opgegroeid tot
menschen in de kracht hunner jaren.
En evenals de andere bewoners van 't
dorp lag hun gezin te dommelen te
midden van z'n nietige vreugdetjes, z'n
versmeltende verdrietelijkheden, z'n
kinderlijke, argelooze genoegelijkheid.
En misschien zou 't nog zoo zijn als....
zij niet op een keer in 't middeneeuwsche
trammet je had gezeten. De twee zusters
die een liefdadigheidsbazar in 't naaste
dorp hadden bezocht, zaten tegenover
haar en bestaarden haar zwijgend.
't Was een mooi, fotsch meisje dat
smaakvol-eenvoudig gekleed, met de
tact van een fijn ontwikkelde vrouw
juist datgene der heerschende mode
accepteerde wat bij haar persoonlijkheid
paste, zonder in de malle buitensporig
heden er van te vervallen. Ze was groot,
slank en donker, had een fijne, rechte
neus, een gevoelige, mooie mond, een
wilskrachtige kin en een ronde, volmaakt
gevormde hals; alles bij elkaar leek ze in
profiel op een Orieksche camee; maar
bovenal waren onweerstaanbaar, de
groote, diep-donkere bruine oogen,
pracht-oogen met een gouden schittering
n den pupil, die je einstig en vrijmoedig
aankeken een wonderlijke, ont
roerende blik die in je eigen blik speurde
en zocht en in je zonk zooals een bij zinkt
n de bloemen en speurt en zoekt naar
honing
De zusters keken, wel geboeid door de
aantrekkelijkheid van die mooie,
k:achiige, onbekende jonge vrouw, maar toch
ook met terughouding. Een paar keer
hadden die zonnige, goudsprankelende
oogen, hun oogen gegrepen, had de
speurende, zoekende blik ook in den
hunnen trachten te zinken, maar
Gesientje had zich wenkbrauwfronsend
afgewend Wat keek dat vreemde
menschook! dat doe je toch gewoonlijk
zoo maar niet!
Maar Truus was terug blijven kijken,
zij 't dan ook stug en ontoeschietelijk....
Als zoo'n vreemde kijken wou, best,
imaaridan keek zij ook !
En terwijl zij keek, telkens en telkens
weer, nu tersluiks omdat zij zoo heel
?erg dikwijls keek ze geneerde er
izich eigenlijk zelf voor terwijl zij
200 keek daagden bij haar, oude herinne
ringen. En eindelijk fluisterde zij in 't
,Fransch tot Gesientje: Ne trouves-tu
pas qu'elle ressemble a Hortense?"
Gesientje|jaf geen antwoord! maar
DOOR MINCA VERSTER?BOSCH REITZ
Met teekeningen voor de Groene Amsterdammer"
door Freddy Langeler
keek, behoedzaam omzichtig. En
de diep-donkere oogen der vreemde die
verstaan had, gleden langs haar over
buur naar buiten, schijnbaar heel arge
loos, maar in werkelijkheid met voorbe
dachte rade, om 't onderzoek der ge
lijkenis te vergemakkelijken.
Ja nu Truus 't zei 't was nu
niet om te zeggen een sprekende ge
lijkenis, maar 't wezen van Hoitense,
de totaal uit 't oog verloren oude school
vriendin van een dikke dertig jaar ge
leden, ja, da_t lag er wel in
En terwijl de vreemde jonge vrouw
nog steeds quasi argeloos naar buiten
bleef kijken, knikten de twee zusters
elkaar vol instemming toe, zei de een
nog eens in onwennig Fransch: Comme
c'est frappant n'est ce-pas?" en knikte
de ander nog maar eens extra omdat 't
zoo eng was zoo maar in eens óók iets
in een vreemde taal'te zeggen.
En toen 't trammetje vlak bij 't
sombere, eenige hotel van 't dorp stil
hield en de mooie donkere oogen niet
langer argeloos naar buiten keken maar
de zusters vragend aanzagen en een
warme, sonore stem zei: Pardon, is dit
't hotel Terburg?" haastten Truus en
Gesientje zich allebei om hun antwoord
zoo uitvoerig mogelijk te geven: Ja
zeker.... dat was 't hotel.... U kunt
voor in.... u kunt ook opzij.... de
tuin doorloopen.... kijk daar hebt u
juist Evert dat is de oberkellner
En allebei deden ze wat druk van
onnoodige hulpvaardigheid, terwijl heel
kalm 't mooie vreemde meisje opstond
met een gracieus lachje en een buiging
bedankte en de tram verliet.
Na enkele dagen wisten zij door hun
broer Free die in 't hotel sooste", dat
de mooie vreemdelinge L. H. van
Tengkercke heette en voor onbepaalden
tijd daar logeerde. En toen Truus kort
daarop in de boek-enz.-winkel, een
kastrandje kwam koopen en geld uit
haar portemonnaie verloor dat vlug voor
haar werd opgeraapt door L. H. van
Tengkercke die zich juist ook in den
zelfden winkel bevond, toen was de
kennis in optima forma gemaakt.
Zij kwam nu vaak in 't oude Huis, en
als zij er niet was, gaf 't een leegte. Er
ging zoo'n wonderlijke bekoring van
haar uit en toch konden noch de zusters
noch de broer precies zeggen waar 't
eigenlijk in zat. Ze was zoo gracieus en
zoo rustig, zoo zeker van zichzelf en
toch ook zoo eenvoudig.
Als de zeurende vrouw van den
postdirecceur, de vinnige van den gemeente
secretaris, de kwetterende van den
dokter of de aanstellerig-verwaande van
den confectiefabrikant in ruste, op be
zoek waren en zij was aanwezig dan ver
dween zij zwijgend, geheel onder de
geijkte dorpsgesprekken, totdat opeens
haar volle warme stem een rustige, rake
opmerking lanceerde die roering bracht
in 't drabbig gepraat, en de dames
plotseling beteuterd deed zwijgen óf met
roode opgewonden hoofden hun opinie
verdedigen.
't Gaf Truus en Gesientje een steek
van ontroering; zij zagen dat de ken
nissen die gewoon waren zichzelf ge
wichtig en niet voor de poes te
vinden, tegen de rustige waardige supe
rioriteit van htm vriendinnetje niet
opgewassen waren.
Maar op den duur gaf 't stiekeme
vijandschap. Wie is 't toch eigenlijk?
En wat verbeeldt zich dat nest toch wel !
Truida en Gesien lijken wel stapel met
dat kind ! phf !
Zij zeiden 't tot elkaar, enkele dachten
't alleen maar, met zoo iets moet je
altijd oppassen dat 't de betrokkene
niet ter oore kwam....
En daarom bleven ze openlijk lief
tegenover de zusters en 't vreemde
vriendinnetje, informeerden alleen maar
aardig belangstellend hoe 't toch ook
weer was: een nichtje? 'n uit 't oog
verloren familielid? O nee? kom! Was
't heusch waar? 'n Dochter van 'n oude
schoolvriendin!.... Neen maar! hoe
toevallig!.... Och ja.... de wereld
was ook zoo klein.... eigenlijk kende
iedereen elkaar.... Gelukkig maar als
je niets te verbergen had, ha ha ha !"
lachte de bezoekster, en haar felle,
nieuwsgierige blik tartte de mooie
diepdonkere oogen van 't vreemdelingetje.
Maar die doorstonden met ernstige
waardigheid 't miezerig wantrouwen, en
schichtig ontdook 't prikkend gekijk
hun rustigen blik....
Voor onbepaalden tijd zou zij in 't
dorp blijven; dat was indertijd Pree's
bericht uit de Soos" geweest. En nu,
na enkele weken schrikten de zusters
schuw op bij 't hooren van een enkel
woord dat doelde op vertrek.... Orty
TOEN HAD ZIJ VERTELD VAN DE SCHOONHEID.
wat lief was die verbastering van
haar heele naam Hortense toch
Orty was zoo iets wonderlijks in hun
leven geworden
Zij voegden zich, schikten zich naar
haar, naar haar oordeel, naar haar op
vattingen. Maar zij bemerkten 't nooit
dadelijk; eigenlijk pas als zij onver
wachts voor een feit, een handeling
stonden die zij anders beschouwden dan
vroeger, en dan werden zij 'n oogenblik
beduusd, zeiden tot elkaar: Wat gek
dat wc daar vroeger zoo heel anders over
dachten". En dan wisten zij niet
heelemaal precies of zij wel blij met die ver
andering waren....
't Maakte hen wat aarzelig en be
kommerd soms.... 't leek vroeger zoo
veel gemakkelijker.... je praatte met
de anderen mee, dacht niet verder....
leefde 't zelfde leven van platte genoe
gelijkheid. ...
Platte genoegelijkheid....
Hadden zij dat wel ooit zelf zoo
gevoeld?
Orty had 't eens gezegd, op een avond
toen zij bij hen was en een poos lang
niemand gesproken had en Free opeens
meewarjg zuchtend opmerkte dat er
een domino voorbij ging".
Ze waren zoo gewoon alle stilten
angstvallig te vermijden bang te
zijn voor zwijging
En toen had zij hen verteld van de
schoonheid der stilte, de atmospheer
waarin je ziel leeft en opbloeit had
zij hen leeren begrijpen dat praten om
te praten is als 't rammelen met knikkers
.... lawaai zonder doel of winst.
Maar, gunst, je kan toch geen
stemmetje spelen als je bij elkaar zit",
had Gesientje wat klagelijk
tegengesputterd. En de mooie donkere oogen
van Orty hadden haar peinzend aange
keken. ...
,, Ik geloof dat we veel intenser moeten
leeren om stemmetje te spelen; dat is
de eenige kans om uit onze platte ge
noegelijkheid te raken".
II
In den herfst ging Orty weg.
Ze was stil; de groote donkere oogen
staarden wijd open over de breede dorps
straat waar 't koperrood en gloeiend
goud der zonbeschenen boomen lichtten.
Siraks zou ze weer in 't groote woelige
stadsleven zijn. Ze stonden allen aan 't
tuinhek, Free, Truus, Gesien, Orty. En
ze zwegen. Er lag een groote, plechtige
stilte in die wijde, lange, goudige laan.
Toen klapte een hekje; van den over
kant kwam, met z'n pantoffelvoeten
opschoffelend de rosse blaren, druk doend
en kletserig, 'n kennis.
Lamme boel hè? die bladrommel !
en altijd door verstopt 't je goten !
Enne u gaat ons nu zoo verlaten?
tja de winter in stad !.... Zomers is 't
hier best, maarre...."
Hij grinnikte veelbeteekenend of
schoon hij zelf niet wist wat-ie precies
bedoelde.
Orty's oogen speurden in de zijnen.
't Kan hier toch in den winter even
heerlijk zijn als zomers.... al is 't dan
een beetje anders", klonk haar sonore
stem.
Hij bleef grinniken. Jawel zeker!
Daarom gaat u nu óók maar zoo zoetjes
aan heen, hihihi! Enfin, 't is te be
grijpen".
Zwijgend wendde Orty zich af.
Daar komt je tram aan", zei Free
lam nou dat je per se niet wil dat wij
je naar 't station brengen"
De hoteliongen brengt m'n bagage
en ik onthoud de laatste herinnering
aan u allen liever zóó.... in deze om
geving, dan op 't perron".
Opeens bukte zij zich, kuste de twee
vrouwen; dag lieverts.... adieu", zei
ze zacht. Toen knikte ze Free toe, greep
even z'n uitgestoken hand, jn een vasten
kneep Adieu" zei ze nog n
keer, sprong toen vlug op de al stoppende
tram; snel vermeerderde 't ding weer
zijn vaart. En de drie bij 't tuinhek
keken al maar en wuifden....
Toen gingen zij zwijgend hun huis in
en de buurman slofte terug, opschop
pend weer de ros?e blaren met zijn lang
zame pantoffelvoefen....
Zij hadden na haar vertrek geen enkel
levensteeken meer van Orty ontvangen.
De dorpskennissen informeerden ge
stadig. Er was leedvermaak en mee
warigheid in hun manier^van vragen.