De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1926 25 december pagina 27

25 december 1926 – pagina 27

Dit is een ingescande tekst.

DE GROENE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND 27 . . l Hun huis stond in de kom der ge meente. 't Was heel oud, en 't dorp ook. 't Leek wel of de tijd daar niet voortging. Als je er in een paar jaar niet geweest was en 't dan weer bezocht, waren dezelfde menschen nog almaar in dezelfde voortuin tjes bezig dezelfde bloemen te verzorgen; dezelfde dienstmeid sloeg, je zou haast zeggen denzelfden stofdoek uit, op 't zelfde balkonnetje.de zelf de oude menschjes dribbelden goedig met een samen gelezen krant bij elkaar in en uit, de zelfde dames van allerlei leeftijd be gluurden de uitstappende passagiers van 't zelfde voorwereldlijke stoomtrammetje. Dat gaf tweemaal daags, emotie, waat dan correspondeerde 't ding op een trein van de verafgelegen stad en de mogelijkheid bestond dat een vreemd element naar 't oude dorp afzakte Er was een somber hotel waar altijd ramen openstonden en waaruit, als je er langs ging altijd dezelfde muffe verstosven lucht ie vluchtig omzweefde. In 't oude dorp was 't leven zoo luttel bewogen dat 't wel stil scheen te staan. De inwoners waren gelukkig door klein, effen geluk. Verdriet ach ja, dat was er natuurlijk ook wel, maar heel rustig en je zou haast zeggen, lang dradig; want een verlies dat iemand leed of een smart die hij onderging, voelde hij Wel als iets van korte felle hevigheid, maar die versleurde gauw omdat ieder er mee bemoeide en er over praatte, altijd en altijd weer van voren af aan, en daardoor sleet 't felle af, werd 't als een aan alle kanten beduimeld ding dat door iedereen ter hand genomen, op den duur van je vervreemdt, en allemanseigendom wordt. : Midden in dat kleine, dralende leven stond 't Huis, en in 't Huis woonden zij, de twee ongetrouwde zusters en de ongetrouwde broer. Ze leefden van hun rente, hadden nooit ergens anders ge woond dan daar, in 't Huis dat hun ouderlijke woning was geweest, waarin zij geboren waren, en opgegroeid tot menschen in de kracht hunner jaren. En evenals de andere bewoners van 't dorp lag hun gezin te dommelen te midden van z'n nietige vreugdetjes, z'n versmeltende verdrietelijkheden, z'n kinderlijke, argelooze genoegelijkheid. En misschien zou 't nog zoo zijn als.... zij niet op een keer in 't middeneeuwsche trammet je had gezeten. De twee zusters die een liefdadigheidsbazar in 't naaste dorp hadden bezocht, zaten tegenover haar en bestaarden haar zwijgend. 't Was een mooi, fotsch meisje dat smaakvol-eenvoudig gekleed, met de tact van een fijn ontwikkelde vrouw juist datgene der heerschende mode accepteerde wat bij haar persoonlijkheid paste, zonder in de malle buitensporig heden er van te vervallen. Ze was groot, slank en donker, had een fijne, rechte neus, een gevoelige, mooie mond, een wilskrachtige kin en een ronde, volmaakt gevormde hals; alles bij elkaar leek ze in profiel op een Orieksche camee; maar bovenal waren onweerstaanbaar, de groote, diep-donkere bruine oogen, pracht-oogen met een gouden schittering n den pupil, die je einstig en vrijmoedig aankeken een wonderlijke, ont roerende blik die in je eigen blik speurde en zocht en in je zonk zooals een bij zinkt n de bloemen en speurt en zoekt naar honing De zusters keken, wel geboeid door de aantrekkelijkheid van die mooie, k:achiige, onbekende jonge vrouw, maar toch ook met terughouding. Een paar keer hadden die zonnige, goudsprankelende oogen, hun oogen gegrepen, had de speurende, zoekende blik ook in den hunnen trachten te zinken, maar Gesientje had zich wenkbrauwfronsend afgewend Wat keek dat vreemde menschook! dat doe je toch gewoonlijk zoo maar niet! Maar Truus was terug blijven kijken, zij 't dan ook stug en ontoeschietelijk.... Als zoo'n vreemde kijken wou, best, imaaridan keek zij ook ! En terwijl zij keek, telkens en telkens weer, nu tersluiks omdat zij zoo heel ?erg dikwijls keek ze geneerde er izich eigenlijk zelf voor terwijl zij 200 keek daagden bij haar, oude herinne ringen. En eindelijk fluisterde zij in 't ,Fransch tot Gesientje: Ne trouves-tu pas qu'elle ressemble a Hortense?" Gesientje|jaf geen antwoord! maar DOOR MINCA VERSTER?BOSCH REITZ Met teekeningen voor de Groene Amsterdammer" door Freddy Langeler keek, behoedzaam omzichtig. En de diep-donkere oogen der vreemde die verstaan had, gleden langs haar over buur naar buiten, schijnbaar heel arge loos, maar in werkelijkheid met voorbe dachte rade, om 't onderzoek der ge lijkenis te vergemakkelijken. Ja nu Truus 't zei 't was nu niet om te zeggen een sprekende ge lijkenis, maar 't wezen van Hoitense, de totaal uit 't oog verloren oude school vriendin van een dikke dertig jaar ge leden, ja, da_t lag er wel in En terwijl de vreemde jonge vrouw nog steeds quasi argeloos naar buiten bleef kijken, knikten de twee zusters elkaar vol instemming toe, zei de een nog eens in onwennig Fransch: Comme c'est frappant n'est ce-pas?" en knikte de ander nog maar eens extra omdat 't zoo eng was zoo maar in eens óók iets in een vreemde taal'te zeggen. En toen 't trammetje vlak bij 't sombere, eenige hotel van 't dorp stil hield en de mooie donkere oogen niet langer argeloos naar buiten keken maar de zusters vragend aanzagen en een warme, sonore stem zei: Pardon, is dit 't hotel Terburg?" haastten Truus en Gesientje zich allebei om hun antwoord zoo uitvoerig mogelijk te geven: Ja zeker.... dat was 't hotel.... U kunt voor in.... u kunt ook opzij.... de tuin doorloopen.... kijk daar hebt u juist Evert dat is de oberkellner En allebei deden ze wat druk van onnoodige hulpvaardigheid, terwijl heel kalm 't mooie vreemde meisje opstond met een gracieus lachje en een buiging bedankte en de tram verliet. Na enkele dagen wisten zij door hun broer Free die in 't hotel sooste", dat de mooie vreemdelinge L. H. van Tengkercke heette en voor onbepaalden tijd daar logeerde. En toen Truus kort daarop in de boek-enz.-winkel, een kastrandje kwam koopen en geld uit haar portemonnaie verloor dat vlug voor haar werd opgeraapt door L. H. van Tengkercke die zich juist ook in den zelfden winkel bevond, toen was de kennis in optima forma gemaakt. Zij kwam nu vaak in 't oude Huis, en als zij er niet was, gaf 't een leegte. Er ging zoo'n wonderlijke bekoring van haar uit en toch konden noch de zusters noch de broer precies zeggen waar 't eigenlijk in zat. Ze was zoo gracieus en zoo rustig, zoo zeker van zichzelf en toch ook zoo eenvoudig. Als de zeurende vrouw van den postdirecceur, de vinnige van den gemeente secretaris, de kwetterende van den dokter of de aanstellerig-verwaande van den confectiefabrikant in ruste, op be zoek waren en zij was aanwezig dan ver dween zij zwijgend, geheel onder de geijkte dorpsgesprekken, totdat opeens haar volle warme stem een rustige, rake opmerking lanceerde die roering bracht in 't drabbig gepraat, en de dames plotseling beteuterd deed zwijgen óf met roode opgewonden hoofden hun opinie verdedigen. 't Gaf Truus en Gesientje een steek van ontroering; zij zagen dat de ken nissen die gewoon waren zichzelf ge wichtig en niet voor de poes te vinden, tegen de rustige waardige supe rioriteit van htm vriendinnetje niet opgewassen waren. Maar op den duur gaf 't stiekeme vijandschap. Wie is 't toch eigenlijk? En wat verbeeldt zich dat nest toch wel ! Truida en Gesien lijken wel stapel met dat kind ! phf ! Zij zeiden 't tot elkaar, enkele dachten 't alleen maar, met zoo iets moet je altijd oppassen dat 't de betrokkene niet ter oore kwam.... En daarom bleven ze openlijk lief tegenover de zusters en 't vreemde vriendinnetje, informeerden alleen maar aardig belangstellend hoe 't toch ook weer was: een nichtje? 'n uit 't oog verloren familielid? O nee? kom! Was 't heusch waar? 'n Dochter van 'n oude schoolvriendin!.... Neen maar! hoe toevallig!.... Och ja.... de wereld was ook zoo klein.... eigenlijk kende iedereen elkaar.... Gelukkig maar als je niets te verbergen had, ha ha ha !" lachte de bezoekster, en haar felle, nieuwsgierige blik tartte de mooie diepdonkere oogen van 't vreemdelingetje. Maar die doorstonden met ernstige waardigheid 't miezerig wantrouwen, en schichtig ontdook 't prikkend gekijk hun rustigen blik.... Voor onbepaalden tijd zou zij in 't dorp blijven; dat was indertijd Pree's bericht uit de Soos" geweest. En nu, na enkele weken schrikten de zusters schuw op bij 't hooren van een enkel woord dat doelde op vertrek.... Orty TOEN HAD ZIJ VERTELD VAN DE SCHOONHEID. wat lief was die verbastering van haar heele naam Hortense toch Orty was zoo iets wonderlijks in hun leven geworden Zij voegden zich, schikten zich naar haar, naar haar oordeel, naar haar op vattingen. Maar zij bemerkten 't nooit dadelijk; eigenlijk pas als zij onver wachts voor een feit, een handeling stonden die zij anders beschouwden dan vroeger, en dan werden zij 'n oogenblik beduusd, zeiden tot elkaar: Wat gek dat wc daar vroeger zoo heel anders over dachten". En dan wisten zij niet heelemaal precies of zij wel blij met die ver andering waren.... 't Maakte hen wat aarzelig en be kommerd soms.... 't leek vroeger zoo veel gemakkelijker.... je praatte met de anderen mee, dacht niet verder.... leefde 't zelfde leven van platte genoe gelijkheid. ... Platte genoegelijkheid.... Hadden zij dat wel ooit zelf zoo gevoeld? Orty had 't eens gezegd, op een avond toen zij bij hen was en een poos lang niemand gesproken had en Free opeens meewarjg zuchtend opmerkte dat er een domino voorbij ging". Ze waren zoo gewoon alle stilten angstvallig te vermijden bang te zijn voor zwijging En toen had zij hen verteld van de schoonheid der stilte, de atmospheer waarin je ziel leeft en opbloeit had zij hen leeren begrijpen dat praten om te praten is als 't rammelen met knikkers .... lawaai zonder doel of winst. Maar, gunst, je kan toch geen stemmetje spelen als je bij elkaar zit", had Gesientje wat klagelijk tegengesputterd. En de mooie donkere oogen van Orty hadden haar peinzend aange keken. ... ,, Ik geloof dat we veel intenser moeten leeren om stemmetje te spelen; dat is de eenige kans om uit onze platte ge noegelijkheid te raken". II In den herfst ging Orty weg. Ze was stil; de groote donkere oogen staarden wijd open over de breede dorps straat waar 't koperrood en gloeiend goud der zonbeschenen boomen lichtten. Siraks zou ze weer in 't groote woelige stadsleven zijn. Ze stonden allen aan 't tuinhek, Free, Truus, Gesien, Orty. En ze zwegen. Er lag een groote, plechtige stilte in die wijde, lange, goudige laan. Toen klapte een hekje; van den over kant kwam, met z'n pantoffelvoeten opschoffelend de rosse blaren, druk doend en kletserig, 'n kennis. Lamme boel hè? die bladrommel ! en altijd door verstopt 't je goten ! Enne u gaat ons nu zoo verlaten? tja de winter in stad !.... Zomers is 't hier best, maarre...." Hij grinnikte veelbeteekenend of schoon hij zelf niet wist wat-ie precies bedoelde. Orty's oogen speurden in de zijnen. 't Kan hier toch in den winter even heerlijk zijn als zomers.... al is 't dan een beetje anders", klonk haar sonore stem. Hij bleef grinniken. Jawel zeker! Daarom gaat u nu óók maar zoo zoetjes aan heen, hihihi! Enfin, 't is te be grijpen". Zwijgend wendde Orty zich af. Daar komt je tram aan", zei Free lam nou dat je per se niet wil dat wij je naar 't station brengen" De hoteliongen brengt m'n bagage en ik onthoud de laatste herinnering aan u allen liever zóó.... in deze om geving, dan op 't perron". Opeens bukte zij zich, kuste de twee vrouwen; dag lieverts.... adieu", zei ze zacht. Toen knikte ze Free toe, greep even z'n uitgestoken hand, jn een vasten kneep Adieu" zei ze nog n keer, sprong toen vlug op de al stoppende tram; snel vermeerderde 't ding weer zijn vaart. En de drie bij 't tuinhek keken al maar en wuifden.... Toen gingen zij zwijgend hun huis in en de buurman slofte terug, opschop pend weer de ros?e blaren met zijn lang zame pantoffelvoefen.... Zij hadden na haar vertrek geen enkel levensteeken meer van Orty ontvangen. De dorpskennissen informeerden ge stadig. Er was leedvermaak en mee warigheid in hun manier^van vragen.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl