De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1926 25 december pagina 9

25 december 1926 – pagina 9

Dit is een ingescande tekst.

No. 2586 DE GROENE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND hebben ze nog ni eens de eerde, want de eerde alleen bestaat ni da's maar een stuk Een stuk ziel da's ook niks " Bonie begon zijn eigen op te winden, zijn stem striemde bitsig. Als ze daar-nu veel kwamen naar zien maar zien met hersenen niet lijk een koei of een os dan zouden ze voelen wat voor kluchtspelers ze zijn en probeeren hun eigen te beteren 't Schijnt dat er hier ook al rappen zijn die zeggen dat er geenen hemel bestaat. In de Mechelstraat zit er een stukske kapitein van die soort! 'kZal hem wel eens raken. Als gijlie hem zoo tegenkomt, pakt hem samen bij zijnen schabbernak, duwt hem met zijn smoelwerk hier tegen dat stadje daar zie, en als hij 't nog zegt, kapt hem zijnen kop af, ge zult er een goe werk mee gedaan hebben !.... 't Is ni veel wat da' g' hem kunt laten zien. Hier is niet veel, maar toch altijd meer dan genoeg voor hem! Als ge eens meer wilt zien, komt dan maar een keer bij mij, dezen avond rond den achten als ge wilt ik ben dan thuis Toe, laat ons nu maar optrekken Of als gijlie nog blijven wilt, hier is de sleutel. Doet de deur op slot en geeft hem met mijn complimenten aan Torfske". Dienzelfden avond zijn we naar Bonie zijn huizeken gegaan, 't Kon ni gauw genoeg acht uren zijn. Rond een groote, ronde tafel in't voorkamerke, waarop een . ouwerwetsche porceleinen lamp brandde deed hij ons neerzitten... Wacht wat", zei hij ,,da' licht deugt ni om platen te zien. 'k Heb een nieuwsoortige lamp daarvoor ge kocht. De petrol breng ik mee uit Antwerpen. Die van Sintje zelf deugt er ni voor". Hij verdween in een spinneke in 't traphuis, kwam terug met een koperen lamp die een bolle vlam droeg zoo helder en wit als gas bijkans. Hij zette ze neer, nam de andere weg en ging aan de pomp zijn handen wasschen. Hij deed daarop de kast open die vol boeken stak, en van 't onderste schap nam hij een zwaren groenen portefeuille dien hij op tafel lei. Kom nu maar rond mij staan", zei hij binst hij de linten losknoopte en het ding opensloeg. En in een heilige stilte, zonder woorden bijkans, .dan af en toe een vrome uitroep van bewondering van Bonie, als: Ziet, daar kunnen wonen!" of Ziet die gezichten maar een keer, die heel houding, hun handen tot hun nagelen toe alles ziel, niets dan ziel!...." bladerde hij zijn reproducties open. 't Waren allemaal primitieven. Memlinc, van der Weyden, van Eyck, Petrus Christus en ook Oiotto in de mooie, verzorgde uitvoering van Braun uit Parijs. Ook eenige gekleurde waren er bij van Seemann. Als 't gedaan was bleef Bonie een wijle droomend in de lampevlam staren. ,,Da' waren mannen, zie. Niet alleen om er uwen hoed voor af te doen, om er altijd in uwen blooten kop blijven vóór te staan, om er keersen voor te branden en te knielen !.... 'k Zou u nog meer kunnen laten zien, maar 't is genoeg voor dezen avond Ach! dien ouden tijd, met hun kerken en ook met hun heiligen!" Hij borg zuchtend zijn portefeuille weg, ruilde de lampen weer en bracht een kistje sigaren en flesschen Diestersch bier op. Kom laat ons nu maar wat ver tellen en lachen" zei hij. Maar geeneen van ons gevieren, zelfs Monne niet kon 't lang volhouden. We hadden zooveel te peinzen gekregen vandaag, meer dan pp alle voordrachten en lessen in de kunstgeschiedenis op onze academie te samen. En zelfs Bonie kwam niet in lachstemming. 't Draaide alles als van zelf naar dien schoonen, ouden tijd. En 'k weet niet meer hoe 't gebeurde, 'k geloof ? door een middeleeuwsch lieke da 'k zong, kwamen we over 't kerkelijk leven te spreken in die tijden. 't Was geweldig wat Bonie daarvan wist. Hij ge raakte er in vuur bij. Van al die hoogdagen, van 't Paaschfeest en 't Kerstfeest en de mysteries die in de kerken dan gespeeld werden, hij geraakte er niet over uit gegeestdrift. Zijn handen gingen omhoog, vinger den open en toe, teekenden ons 't heele gebeuren. Peinst eens, op Kerstdag, als Jozef en Maria met Stedelijk Museum, AMSTERDAM VAN 8 TOT 31 JANUARI 1927 Tentoonstelling van oude Negerplastieken Collectie VAN LIER LAREN (N.-H.) ZELDZAME EN UITGEBREIDE VERZAMELING het kindeken Jezus op hunnen ezel zoo door de volle kerk kwamen ingewandeld, binst de orgel en de menschen zongen En als ze dan een levend kerstkindeke in 't kribbeke legden en de rijkste meiskes van de stad, verkleed als engel, da' kribbeke kwamen wiegen, zingend hun kerstliekes.... En de herders die dan kwamen, doedelzak spelend En de drie ko ningen met hun gevolg te peerd God ! jongens! Waarom heb ik toen ni mogen leven!.... En zoo herder zijn met een doedelzak zie da' was iets voor mij geweest! Als ik daar aan peins!.... En nieuw liekens maken tegen dien dag, of een nieuwen dialoog voor ons herders Da 's iets da' zou 'k gekunnen hebben! Waarom ni En dat er zoo maar niks van over gebleven is alleen wa' bedelende mottige drijkoningen met een ster van doozen-karton en zilver papier. ... Om mee te lachen, als 't zoo triestig ni was! Hij zweeg toen, verzonk in zich zelf en geeneen van ons die 't waagde te spreken. We zijn na een wijlke dan maar opgestaan en hebben afscheid genomen. Komt maar weerom, zulle.... Ge moet maar kome, jongens "zei hij binst hij ons uitgeleide deed tot aan straat, ,,'k Heb nog veel om te laten zien.... Maar aan die stom'heilige in de stad moete daar ni van spreken, zulle Die hebben er geen affaires mee !" Aan die stom'heilige in de stad hebben we er niet van gesproken. Ach ! die hingen ons immers ook de keel uit tot daar ! En we zijn er teruggekeerd nog vele, vele keeren en daar is gesproken geweest over alles en nog, maar 't meest over den ouden tijd natuurlijk. Monne speelde er af en toe viool, ik las gedichten voor of zong oude liekes die Bonie danig geerne hoorde en al een keer ook voerden we onder ons een tafelspeelken op. Nu eens ging het er heel ernstig en aandoenlijk toe, en dan weer eens zoo zot dat we er somwijlen van 't lachen onder de tafel rolden. Maar schoon lijk geen waren ze allemaal. En als de vrienden uit Antwerpen over kwamen kon hunnen dag niet goed zijn of ze moesten voor een uurke of twee bij Bonie gezeten hebben.... Dat jaar, eenige dagen vóór Kerstmis was er een vreemde, rosbebaarde vent ons stedeke komen binnen gereden met op een door twee honden getrokken karreken een houten huizeken van bemoste dennenstammekes en dat op zijn dennenloof-dak een ijzeren, gebogen staak droeg waaraan een goud-papieren staartster bengelde. Hij was langs de Lisperpoort de stad ingekomen en vlak voor de Karthuizervest waar honderden kinderen, zoo 't afbellende Waterpoortje in, baantje aan 't glib beren waren was hij blijven staan. Seffens had hij natuurlijk al die jong rond zich. 't Was een vreemde vent, met een tiegervellen klakmet-oorlappen op zijn kop, een groen-verkleurden, langen soldatenfrak rond het lijf en zware botten die tot over zijn knieën reikten aan de voeten. Hij zei niets, bleef een wijlke rondkijken, wenkte dan een van de jong bij zich om eens door een klein vensterke te komen loeren dat van achter in 't gevelken was aangebracht en met een schuifke toe kon. Pas had het kind zijn gezicht tegen het vensterke geduwd of 't sloeg zijn armkes open, begon verrukt te lachen en te roepen. Hoe schoon ! hoe schoon ! da's nu 't Stalleke van Betlehem.... En daar is 't kribbeke en Maria en Jozef.... En den os en den ezel.... en de herders.... en ginder heel, heel ver zijn bergen en daar komt een stoet af mannen op kerneis!.... Hoe schoon! hoe schoon !" Sebiet waren ze aan 't stooten en vechten om ook te mogen zien. Maar de vent deed het vensterklepke toe, ging er voorstaan. Hij wreef met zijnen duim over den palm van zijn hand, stak een vinger omhoog dien hij aan allen goed liet zien. Hij wil zeggen dat het een cent kost" riep er iemand. Temet stoven ze allemaal naar huis om hunnen cent en geenen halven minuut later of ze waren daar terug en achter 't karreke vormde zich een root die maar altijd langer en langer werd. Dat was toen iets te zeggen geweest dat Stalleke van Betlehem ! Daar was misschien nooit iets in de straten verschenen dat zoo'n succes had ! Drie dagen leurde de baard met zijndennenstammenhuizeken op wielen door de stad, en waar hij ook maar stil hield, seffens stond er volk rond te dringen, venten vrouwen en kinderen en geenen minuut bleef het ven sterke zonder een bewonderend gezicht ervoor. Op 't Kerkhofplein, waar hij 't spel toevallig tegen kwam, had Bonie er zijn zwert oogskens ook eens laten in loeren, en geamuseerd had hij den verbaasden vent een gullen proficiat gewenscht met. zijn uit vinding. En al de jong uit de arme Kerkhofpoort die daar bleekneuzig op htm holleblokskens rond het karreken in den sneeuw stonden, hadden er op zijn kosten ook hun herteke eens mogen ophalen aan die vizie uit een anderen wereld. Zie" zei hij tegen ons en hij stak beteekenisvol zijn vinger omhoog boven zijn maan, van die dingen moesten er veel meer zijn. Da' geeft fleur aan 't leven op straat, da' maakt wat wakker in de klein jong. En bezonders tegenwoordig, nu ons processies ook al ni veel meer en zijn . 'k Heb eens hooren vertellen wat die in Spanje zijn, in een stad waarvan 'k den naam ni kan onthouden. Daar gaan ze 's nachts uit, daar dra gen ze al hun beelden uit de kerk mee, en rond ieder beeld brand er een haag van wel duzend keersen. Da' moet toch wa' zijn, ni-waar? 't Moet hier vroeger ook schoon geweest zijn. Maar nu !" We zagen het hem aan, dat Stalleke van Bethlehem liet hem niet gerust want bijkans bij ieder bezoek begon hij er weer eens over. Minder en minder wel, doch met op zijn gezicht een van zijn goei' lachen, lijk hij ze droeg als hij voor een schilderij stond en de oogen peinzend naar den grond. Ten leste, we hadden vastenavond weeral een keer achter den rug?fluisterde hij eens heel geheimzinnig, met blij-glunderende oogskens en opgetrokken wenkbrauwen: Ik kan ni schrijven, hè? en ni schil deren ook ni, en viool spelen of orgel ook al ni, alleen maar mombakkessen maken, ni waar? Maar nu zulde eens iets zien, jongens ! Nu zulde eens iets zien te krijgen! Wacht maar!" En hij wiegde half-dansend de kamer op en r wreef in zijnhanden en hommelde een lieke. Bonie liet ons nogal lang wachten, want de ze brandde voorbij en de herfst grijsde met zijn reg misten en afgetrokken blaeren over het land, e prengelde we hem nog zoo om te weten waarop h i.' gespitst had, niets anders kwam er uit dan en z even mysterieus beglimlachten: ,,'k Zeg niks, mannekens.... geen woord! Wacht nog maar wat. Nog een heel klein bee We vermoedden wel dat het iets zou zijn in verband met het Stalleken van verleden jaar. En Monne dierf het zelfs een keer zeggen ook: ,,'k Weet ni, maar 'k zou er durven op wedden dat het zoo iets is !" Doch dan lachte Bonie en keek omhoog. En 't verwonderde ons dan ook niets dat het dat was als hij ons dien dag vóór Kerstmis in zijn achter kamerken binnen liet. Maar wat een verschil met het dennenstammen huizeke van den stom-en-doove van verleden jaar ! We bleven er pal van staan ! Op een groote rood-en-goud-beschilderde slede met sierlijke, schuin-uitstaande glijers stond er iets lijk een groote, gothieke relikwiekast in den aard van de SinteUrsula-rijve tot Brugge. Ze was in 't wit gelakt en de ribben die de spitsbogige paneelen omlijstten waren teer verguld. In het steeksche dak staken er van weerskanten drie spitsbedaakte vensterkens met licht-blauw glas erin. VT. EXTRA 30 «u. VM. EXTRA 40*5. VP. EXTRA 50C P' a ons OLDENKOTTSt TABAK GDettoemderWaSer

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl