Historisch Archief 1877-1940
No. 2586
DE GROENE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
hebben ze nog ni eens de eerde, want de eerde alleen
bestaat ni da's maar een stuk Een stuk ziel
da's ook niks "
Bonie begon zijn eigen op te winden, zijn stem
striemde bitsig.
Als ze daar-nu veel kwamen naar zien maar
zien met hersenen niet lijk een koei of een os
dan zouden ze voelen wat voor kluchtspelers ze zijn en
probeeren hun eigen te beteren 't Schijnt dat er
hier ook al rappen zijn die zeggen dat er geenen hemel
bestaat. In de Mechelstraat zit er een stukske kapitein
van die soort! 'kZal hem wel eens raken. Als gijlie hem
zoo tegenkomt, pakt hem samen bij zijnen
schabbernak, duwt hem met zijn smoelwerk hier tegen dat
stadje daar zie, en als hij 't nog zegt, kapt hem zijnen
kop af, ge zult er een goe werk mee gedaan hebben !....
't Is ni veel wat da' g' hem kunt laten zien. Hier is
niet veel, maar toch altijd meer dan genoeg voor hem!
Als ge eens meer wilt zien, komt dan maar een
keer bij mij, dezen avond rond den achten als ge
wilt ik ben dan thuis Toe, laat ons nu maar
optrekken Of als gijlie nog blijven wilt, hier is de
sleutel. Doet de deur op slot en geeft hem met mijn
complimenten aan Torfske".
Dienzelfden avond zijn we naar Bonie zijn huizeken
gegaan, 't Kon ni gauw genoeg acht uren zijn. Rond
een groote, ronde tafel in't voorkamerke, waarop een
. ouwerwetsche porceleinen lamp brandde deed hij ons
neerzitten...
Wacht wat", zei hij ,,da' licht deugt ni om platen
te zien. 'k Heb een nieuwsoortige lamp daarvoor ge
kocht. De petrol breng ik mee uit Antwerpen. Die van
Sintje zelf deugt er ni voor".
Hij verdween in een spinneke in 't traphuis, kwam
terug met een koperen lamp die een bolle vlam droeg
zoo helder en wit als gas bijkans. Hij zette ze neer, nam
de andere weg en ging aan de pomp zijn handen
wasschen. Hij deed daarop de kast open die vol boeken
stak, en van 't onderste schap nam hij een zwaren
groenen portefeuille dien hij op tafel lei.
Kom nu maar rond mij staan", zei hij binst hij de
linten losknoopte en het ding opensloeg.
En in een heilige stilte, zonder woorden bijkans,
.dan af en toe een vrome uitroep van bewondering
van Bonie, als: Ziet, daar kunnen wonen!" of Ziet
die gezichten maar een keer, die heel houding, hun
handen tot hun nagelen toe alles ziel, niets dan
ziel!...." bladerde hij zijn reproducties open.
't Waren allemaal primitieven. Memlinc, van der
Weyden, van Eyck, Petrus Christus en ook Oiotto in
de mooie, verzorgde uitvoering van Braun uit Parijs.
Ook eenige gekleurde waren er bij van Seemann. Als 't
gedaan was bleef Bonie een wijle droomend in de
lampevlam staren.
,,Da' waren mannen, zie. Niet alleen om er uwen
hoed voor af te doen, om er altijd in uwen blooten kop
blijven vóór te staan, om er keersen voor te branden en
te knielen !.... 'k Zou u nog meer kunnen laten zien,
maar 't is genoeg voor dezen avond Ach! dien
ouden tijd, met hun kerken en ook met hun heiligen!"
Hij borg zuchtend zijn portefeuille weg, ruilde de
lampen weer en bracht een kistje sigaren en flesschen
Diestersch bier op. Kom laat ons nu maar wat ver
tellen en lachen" zei hij.
Maar geeneen van ons gevieren, zelfs Monne niet
kon 't lang volhouden. We hadden zooveel te peinzen
gekregen vandaag, meer dan pp alle voordrachten en
lessen in de kunstgeschiedenis op onze academie te
samen.
En zelfs Bonie kwam niet in lachstemming. 't
Draaide alles als van zelf naar dien schoonen, ouden
tijd. En 'k weet niet meer hoe 't gebeurde, 'k geloof
? door een middeleeuwsch lieke da 'k zong, kwamen we
over 't kerkelijk leven te spreken in die tijden.
't Was geweldig wat Bonie daarvan wist. Hij ge
raakte er in vuur bij. Van al die hoogdagen, van 't
Paaschfeest en 't Kerstfeest en de mysteries die in de
kerken dan gespeeld werden, hij geraakte er niet over
uit gegeestdrift. Zijn handen gingen omhoog, vinger
den open en toe, teekenden ons 't heele gebeuren.
Peinst eens, op Kerstdag, als Jozef en Maria met
Stedelijk Museum,
AMSTERDAM
VAN 8 TOT 31 JANUARI 1927
Tentoonstelling van oude
Negerplastieken
Collectie VAN LIER
LAREN (N.-H.)
ZELDZAME EN UITGEBREIDE
VERZAMELING
het kindeken Jezus op hunnen ezel zoo door de volle
kerk kwamen ingewandeld, binst de orgel en de
menschen zongen En als ze dan een levend
kerstkindeke in 't kribbeke legden en de rijkste meiskes van
de stad, verkleed als engel, da' kribbeke kwamen
wiegen, zingend hun kerstliekes.... En de herders die
dan kwamen, doedelzak spelend En de drie ko
ningen met hun gevolg te peerd God ! jongens!
Waarom heb ik toen ni mogen leven!.... En zoo
herder zijn met een doedelzak zie da' was iets voor mij
geweest! Als ik daar aan peins!.... En nieuw liekens
maken tegen dien dag, of een nieuwen dialoog voor
ons herders Da 's iets da' zou 'k gekunnen hebben!
Waarom ni En dat er zoo maar niks van over
gebleven is alleen wa' bedelende mottige
drijkoningen met een ster van doozen-karton en zilver
papier. ... Om mee te lachen, als 't zoo triestig ni
was!
Hij zweeg toen, verzonk in zich zelf en geeneen van
ons die 't waagde te spreken.
We zijn na een wijlke dan maar opgestaan en
hebben afscheid genomen.
Komt maar weerom, zulle.... Ge moet maar
kome, jongens "zei hij binst hij ons uitgeleide deed
tot aan straat, ,,'k Heb nog veel om te laten zien....
Maar aan die stom'heilige in de stad moete daar ni van
spreken, zulle Die hebben er geen affaires
mee !"
Aan die stom'heilige in de stad hebben we er niet
van gesproken. Ach ! die hingen ons immers ook de
keel uit tot daar !
En we zijn er teruggekeerd nog vele, vele keeren en
daar is gesproken geweest over alles en nog, maar 't
meest over den ouden tijd natuurlijk. Monne speelde
er af en toe viool, ik las gedichten voor of zong oude
liekes die Bonie danig geerne hoorde en al een keer
ook voerden we onder ons een tafelspeelken op. Nu
eens ging het er heel ernstig en aandoenlijk toe, en dan
weer eens zoo zot dat we er somwijlen van 't lachen
onder de tafel rolden. Maar schoon lijk geen waren ze
allemaal. En als de vrienden uit Antwerpen over
kwamen kon hunnen dag niet goed zijn of ze moesten
voor een uurke of twee bij Bonie gezeten hebben....
Dat jaar, eenige dagen vóór Kerstmis was er een
vreemde, rosbebaarde vent ons stedeke komen binnen
gereden met op een door twee honden getrokken
karreken een houten huizeken van bemoste
dennenstammekes en dat op zijn dennenloof-dak een ijzeren,
gebogen staak droeg waaraan een goud-papieren
staartster bengelde.
Hij was langs de Lisperpoort de stad ingekomen en
vlak voor de Karthuizervest waar honderden kinderen,
zoo 't afbellende Waterpoortje in, baantje aan 't glib
beren waren was hij blijven staan. Seffens had hij
natuurlijk al die jong rond zich.
't Was een vreemde vent, met een tiegervellen
klakmet-oorlappen op zijn kop, een groen-verkleurden,
langen soldatenfrak rond het lijf en zware botten die
tot over zijn knieën reikten aan de voeten. Hij zei niets,
bleef een wijlke rondkijken, wenkte dan een van de
jong bij zich om eens door een klein vensterke te komen
loeren dat van achter in 't gevelken was aangebracht
en met een schuifke toe kon.
Pas had het kind zijn gezicht tegen het vensterke
geduwd of 't sloeg zijn armkes open, begon verrukt te
lachen en te roepen.
Hoe schoon ! hoe schoon ! da's nu 't Stalleke van
Betlehem.... En daar is 't kribbeke en Maria en
Jozef.... En den os en den ezel.... en de herders....
en ginder heel, heel ver zijn bergen en daar komt een
stoet af mannen op kerneis!.... Hoe schoon!
hoe schoon !"
Sebiet waren ze aan 't stooten en vechten om ook te
mogen zien. Maar de vent deed het vensterklepke toe,
ging er voorstaan. Hij wreef met zijnen duim over den
palm van zijn hand, stak een vinger omhoog dien hij
aan allen goed liet zien.
Hij wil zeggen dat het een cent kost" riep er
iemand. Temet stoven ze allemaal naar huis om hunnen
cent en geenen halven minuut later of ze waren daar
terug en achter 't karreke vormde zich een root die
maar altijd langer en langer werd.
Dat was toen iets te zeggen geweest dat Stalleke van
Betlehem ! Daar was misschien nooit iets in de straten
verschenen dat zoo'n succes had !
Drie dagen leurde de baard met
zijndennenstammenhuizeken op wielen door de stad, en waar hij ook maar
stil hield, seffens stond er volk rond te dringen, venten
vrouwen en kinderen en geenen minuut bleef het ven
sterke zonder een bewonderend gezicht ervoor.
Op 't Kerkhofplein, waar hij 't spel toevallig tegen
kwam, had Bonie er zijn zwert oogskens ook eens
laten in loeren, en geamuseerd had hij den verbaasden
vent een gullen proficiat gewenscht met. zijn uit
vinding. En al de jong uit de arme Kerkhofpoort die
daar bleekneuzig op htm holleblokskens rond het
karreken in den sneeuw stonden, hadden er op zijn
kosten ook hun herteke eens mogen ophalen aan die
vizie uit een anderen wereld.
Zie" zei hij tegen ons en hij stak beteekenisvol zijn
vinger omhoog boven zijn maan, van die dingen
moesten er veel meer zijn. Da' geeft fleur aan 't leven
op straat, da' maakt wat wakker in de klein jong. En
bezonders tegenwoordig, nu ons processies ook al ni
veel meer en zijn . 'k Heb eens hooren vertellen wat
die in Spanje zijn, in een stad waarvan 'k den naam ni
kan onthouden. Daar gaan ze 's nachts uit, daar dra
gen ze al hun beelden uit de kerk mee, en rond ieder
beeld brand er een haag van wel duzend keersen. Da'
moet toch wa' zijn, ni-waar? 't Moet hier vroeger ook
schoon geweest zijn. Maar nu !"
We zagen het hem aan, dat Stalleke van Bethlehem
liet hem niet gerust want bijkans bij ieder bezoek
begon hij er weer eens over. Minder en minder wel,
doch met op zijn gezicht een van zijn goei' lachen,
lijk hij ze droeg als hij voor een schilderij stond en de
oogen peinzend naar den grond.
Ten leste, we hadden vastenavond weeral een keer
achter den rug?fluisterde hij eens heel geheimzinnig,
met blij-glunderende oogskens en opgetrokken
wenkbrauwen: Ik kan ni schrijven, hè? en ni schil
deren ook ni, en viool spelen of orgel ook al ni, alleen
maar mombakkessen maken, ni waar? Maar nu zulde
eens iets zien, jongens ! Nu zulde eens iets zien te
krijgen! Wacht maar!"
En hij wiegde half-dansend de kamer op en r
wreef in zijnhanden en hommelde een lieke.
Bonie liet ons nogal lang wachten, want de ze
brandde voorbij en de herfst grijsde met zijn reg
misten en afgetrokken blaeren over het land, e
prengelde we hem nog zoo om te weten waarop h i.'
gespitst had, niets anders kwam er uit dan en z
even mysterieus beglimlachten:
,,'k Zeg niks, mannekens.... geen woord!
Wacht nog maar wat. Nog een heel klein bee
We vermoedden wel dat het iets zou zijn in verband
met het Stalleken van verleden jaar.
En Monne dierf het zelfs een keer zeggen ook:
,,'k Weet ni, maar 'k zou er durven op wedden dat
het zoo iets is !"
Doch dan lachte Bonie en keek omhoog.
En 't verwonderde ons dan ook niets dat het dat
was als hij ons dien dag vóór Kerstmis in zijn achter
kamerken binnen liet. Maar wat een verschil met het
dennenstammen huizeke van den stom-en-doove van
verleden jaar ! We bleven er pal van staan ! Op een
groote rood-en-goud-beschilderde slede met sierlijke,
schuin-uitstaande glijers stond er iets lijk een groote,
gothieke relikwiekast in den aard van de
SinteUrsula-rijve tot Brugge. Ze was in 't wit gelakt en de
ribben die de spitsbogige paneelen omlijstten waren
teer verguld. In het steeksche dak staken er van
weerskanten drie spitsbedaakte vensterkens met
licht-blauw glas erin.
VT. EXTRA
30 «u.
VM. EXTRA
40*5.
VP. EXTRA
50C P' a ons
OLDENKOTTSt
TABAK
GDettoemderWaSer