Historisch Archief 1877-1940
'f,.
10
DE GROENE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
No. 2588
?r
«
*
l:
"
«i
NIEUWE VERZEN
DOOR A. DEFRESNE
VOORBEREIDING, door P. N. van Eyck.
bij C. A. J. van Dishoeck. Bussum 1926
Een sterk gevoel neemt het bewustzijn meer in
beslag dan een zwakker. Bijgevolg zal in een en het
zelfde goede vers een sterk gevoel meer ruimte
opeischen dan een zwak, aangezien de inhoud van een
goed vers op de eerste plaats congruent is met die van
het bewustzijn. Stelt nu het geval, dat een dichter te
mijmeren ligt aan den oever van eene beek. De hem
omringende natuur wekt een gevoel bij hem op.
Echter in den loop dier mijmering wordt hij zijn ge
heele ik bewust, d.w.z. al de gevoelens, die in zijn
gemoed mogelijk zijn, komen in zijn bewustzijn op.
Het is dan zeker, dat die natuurontroering slechts een
zeer onbeduidend en nietig onderdeel is van zijne
geheele gevoelssamenstelling, van zijn ik en dus ook
slechts een zeer klein gedeelte van een desbetreffend
vers kan voortbrengen. Indien echter in dat vers de
verhoudingen juist andersom zijn, indien bij P. N. Van
Eyck de natuurontroering 24 regels en de geheele
verdere gevoelssamenstelling slechts 8 regels voort
brengt, dan kunnen wij daaruit concludeeren, dat die
natuurontroering mogelijk inderdaad aanwezig was,
maar dat die bewustwording van dat geheele ik ge
fingeerd, op zijn zachtst uitgedrukt zelfbedrog is. De
natuurbeschrijving kan dan goed zijn, de 8 regels
waarin dan zoogenaamd het geheele ik bewustgemaakt
wordt, moeten hol, beteekenisloos en vol gemeen
plaatsen zijn. Dit is dan ook.inderdaad bij het bedoelde
vers op blz. 11 het geval. De zonder onderbreking
Werkzaam zijnde natuurontroering brengt een subtiel
rhythme voort, maakt het. gevaarlijke ongebroken
rijm tot een fijn gezang. De bewustwording is in de
volgende ulevellen-verzen ondergebracht:
Van niels dan diepe loulre rust '
Werd toen mijn ziel zich zelf bewust.
Ik zag.... o, a//es, 't hunkrend ik
Werd gansch vervuld, een oogenblik.
Dit soort zelfbedrog en daarom ook bedoeld vers is
kenmerkend voor bijna den geheelen bundel. M.i. toch
zijn vele verzen mislukt, doordat de dichter de be
wustwording van een gevoel meende te ondergaan,
terwijl dat gevoel er in het geheel niet Was of zoo zwak,
dat het geen afdoende reeks voorstellingen, scherp
genoeg, voortbracht om er een goed vers van te maken.
Waar de schrijver die zwakte voelde, fingeerde hij
Sterkte. Meerdere verzen zijn dan ook tot in de
rhethoriek geforceerd. Waar in het geheel geen gevoel aan
wezig was, werd het vers of de regel natuurlijk
inhoudloos.
Zing dan, miin hart. want nergens kunt au rusten
Dan in de schoonheid van een stil gedicht, (bh. 8)
Een stem uit hef diepste der ziel.
Want, o, God, mijn hart is bereid, (blz. 9)
Hoor daarginds de vogel fluiten,
't Is al zingen en beminnen, (blz. 10)
O, miin aarde, laaf mijn liefde U roemen,
Om de schoonheid, die mijn hart zich won. (blz. 26)
Het is dan ook niet wonderlijk, dat de dichter zich
herhaalde malen beklaagt over dat gemis aan of
zwakte, van gevoel, over dat heelemaal niet of slechts
zeer gebrekkig bewustworden. Het leed om innerlijke
zwakte is dan op zoo'n oogenblik natuurlijk wel
werkzaam aanwezig en het betrokken vers is dan ook
beter dan de bovenaangehaalde.
Want in deze ijle verzen, die ik zing.
Huivert alleen een zwakke erinnering,
Een zuchf, en aanstonds is ook die verstomd,
Dan moet ik wachten of gij wederkom/, (blz. 21)
Dat P. N. Van Eyck een sterk talent heeft, dat het
jammer is, dat hij niet wat meer met zijn keurend
weten aan zijn innerlijk gewerkt heeft, dat hij deze
meerendeels te vroeg geschreven verzen nog niet wat
groeitijd gelaten heeft, wordt bewezen door het feit,
dat hij een goed vers maakt, indien een sterk gevoel
hem werkelijk bewust wordt.
.: Een laatst en stilst verwachten /luistert,
Ik heb maar n geluk ontbeerd.
Te zijn in hef avondrood, dat duistert,
De vreemdeling, die huiswaarts keert.
Paviljoen Vondelpark"
Tel. 24190-27595
Groote en kleine Zalen voor Déjeuners,
Diners, Soupers, Bals en Recepties
Huize ZOMERDIJK BUSSINK.
Een schip, dat schemerend huiswaarts glede,
Door drift van wind en golf verweerd,
Sfraks in de sferdoorschenen rede.
Dood, in uw vrede vaslgemeerd. (blz. 16)
Uit de betekenisloosheid van: door drift van wina
en golf verweerd" blijkt echter weer nadrukkelijk»
dat hij van den aard der hem bespoelende driften
bitter weinig afweet of aanvoelt.
CHRISTUS' OMMEGANG IN HET
WESTEN, door Roei Houwink, bij Ent.
Querido's Uitgevers-Mij., Amsterdam 1926
Indien een dichter een versbundel tot titel geeft:
Christus' Ommegang in het Westen", dan wil hij
daarmede te kennen geven, ten eerste, dat de inner
lijke gesteldheid, waaruit die verzen voortkwamen,
dezelfde is als die van Christus, ten tweede, dat hij
van meening is, dat Christus, mocht hij in het Westen
ommegaan, die innerlijke gesteldheid zoo ten naaste
bij in dezelfde woorden zou uitdrukken. Nu is er
slechts n mensch denkbaar, bij wien eene dergelijke
meening over zijn innerlijk en diens uitingen geloof
waardig mogelijk is en dat is een volmaakte, maar dan
ook in alle onderdeelen van zijne ziel volmaakte
krankzinnige. Men meene niet, dat ook zelfbedrog eene
dergelijke hoovaardij mogelijk zou kunnen maken,
want het verschil fn waarde tusschen Roei Houwinks
innerlijke gesteldheid en die van Christus is zoo groot,
dat voor dit zelfbedrog eene stupiditeit noodig zou
zijn, die men zelfs al heeft men in het geheel geen
verwachtingen van 'smenschen mogelijkheden
toch nog in een huidig brein onbestaanbaar achten
moet. De heer Roei Houwink is niet krankzinnig.
Een krankzinnige kenmerkt zich o.m. door overdreven
sterke gevoelens. Die van den heer Roei Houwink zijn
uiterst zwak, ter nauwernood waarneembaar en
steeds naar aanleiding van de alleronnervlakkigste
tegenstrijdigheden des levens. De heer Roei Houwink
beschikt ook niet over de boven bedoelde stupiditeit.
Dit blijkt uit het cerebrale raffinement, waarmede hij
terwille van zijne beschrijvingen detailwaarnemingen
doet met sterke beeldende kracht. Er schiet dan ook
geen andere verklaring van den titel over dan
pedante huichelarij, die in iedere bladzijde voor
deri dag komt en die ik graag aan zou tonnen,
ware het geval van meer betpekenis. Het boekie
moet dan ook niet Christus" maar ,,Phariz«=eërs
Ommegang" heeten, maar dan van een
Pharizeeër zoo beteekenisloos, dat Christus hem zelfs
niet zien zou. Men zal mij tegenwerpen: Gij
hebt achting voor eene figuur als Christus. Die
hoovaardij heeft die achting gekrenkt en onder die
krenking beoordeelt gij die verzen te hard. Daarbij
heeft de schrijver dat niet zoo erg gemeend met dien
titel". Na deze regels geschreven te hebhpn, hehikhet
geheele boekje nog eens doorgelezen. Stelt, dat het
boekje den meest pretentieloozen tifpl had, dan nog
blijft het pedant, onecht, beteekenisloos, met ten
hoogste tien regels, die eenig talent doen vermoeden.
OP H WEN DREMDEL. Religieuze versen dnor
Duro Vorster bij Huls ter Heide. N. V.
Uitgevers-Mij. De Tijdstroom", 1926
Ik geloof niet, dat God van deze verzen gediend zal
zijn. Zeker, de dichter is oprecht en de religieuze ge
voelens zijn er, maar toch zal God, die de nederigheid
eischt, het als hoovaardij aanrekenen die gevoelens in
verzen te willen uitdrukken, indien men daartoe te
weinig talent van Hem meegekregen heeft. De geringe
waarde der verzen is op de eerste plaats te wijten aan
het feit, dat de gevoelens van Duco Vorster conven
tioneel zijn, in dien zin, dat zij zich aan zijn bewustzijn
opdoen uitsluitend in van anderen overgenomen
voorstellingen en zich dus ook uiten in woorden en
taalvormen, die door anderen gedurende iaren zoo
vaakgebruiktzijn.dat zij bijna alle beteekenis verloren
hebben. Daaronder behooren uitdrukkingen als nach
telijk pad, eenzaam pad, nog ligt in vroege schemering,
levens dreven" enz., het herhaaldelijk gebruik van
genetiva, het aanspreken van voorwerpen, O, gij,
brem", het aanspreken van den lezer en het overmatig
gebruik van het woord hart". Merkwaardig is wat
een dichter, die zoo weinig op erkenningsvermogen van
eigen innerlijk steunende oorspronkelijkheid bezit, al
niet met zijn hart uitvoert. Dat hart is warm (blz. 7)
dat droomt vurig (8), bespeurt een glans, dat doolt
rond, dat verbrandt, (9) dat verbloedt, verteert ergens
in (12), dat zingt, dat wendt en keert zich, dat wordt
met stilte omhangen, dat gaat weer hopen (13) om
vervolgens roerloos te liggen, te verhongeren, te
genezen (16), daarna opnieuw geboren te worden, te
wachten, te gelooven in een stem (l 9), iets te verbergen,
donker te worden, rust te vergaren (23), begeerend
ergens in te gaan (24V Wijders tast het ergens in het
donker rond, stoot zich dan natuurlijk ergens aan
(25), hunkert en wordt vervolgens befluisterd (30).
In een en hetzelfde vers wordt het gezocht in een
menschendrom, door een stem gestreeld, bezwijkt van
zorgen, staat in vreugde op en knielt weer neer. Dan
zweeft h"t om iemand? bemint een ander hart. ligt
eenigen tijd met gebroken vleugels om na nog tal van
wederwaardigheden ten lange leste op blz. 47 van
ongeleschten dorstte verschroeien. Daarna maakt hiicr
nog een woud van, spreekt de hoop uit dat God met
spanning het hart tegemoet zal /ien en biedt het Hem
tot s!ot in optima forma aan. Ik vrees het ergste.
SCHILDERKUNST
DOOR A. PLASSCHAERT
Willem van Konijnenburg, Bij Kleykamp, Den Haag
Ik weet, tot mijn spijt, maar als-te-goed en
zóómaar-van-zelf wat ik over deze tentoonstelling moet
zeggen. Zij heeft de teleurstelling van een vorig
tentoonstellinkje niet uitgewischt; zij heeft mij niet
overtuigd, dat Willem van Konijnenburg nog werkt
met de vroegere concentratie; er is geen twijfel
mogelijk: zij handhaaft den schilder niet op het hooge
niveau, waar de groote tentoonstelling bij Kleykamp
hem indertijd, na ons lang en voorbereidend vechten
voor hen (vóór hoevele anderen !) tot onze groote
blijdschap stelde. Er is op deze tentoonstelling in
mij een gevoel gerezen, dat dit werk (te veel ontstaan
buiten werkelijken drang en innigheid) symptomen
vertoont van een steriel makenden geestelijken hoog
moed. En ik betreur dat (dat spreekt van zelf!) het
is niet aangenaam bij een bijna zestigjarigen deze
teleurstelling, naast andere, te ervaren'. Toch zal ik,
niet vergeten wat Van Konijnenburg indertijd heeft
gemaakt, en wat hij bij dieper inzinken in zichzelf
weer nog zou kunnen maken wellicht; zoo hij, zij
het ijler maar spiritueeler dan, de omhulling der
figuren, de spheer om de figuren, kon vinden, die
voor mij een werk als de Overgave," (schilderij zoowel
als teekening) blijvend maken, of' zóó hij weder in
staat mocht blijken tot een meesterschap als hii ons
deed zien in een groot gevecht van verbeten dieren.
Er is nog iets, dat ik neerschrijven wou vóór de
kritiek dezer tentoonstelling: ik geloof, dat hii, wan
neer hij een andere verzameling samengesteld had
van werken, diéik van hem ken. en die weinig of
niet te zien zijn geweest, hii zichzelf bovenal, en ons.
voor een deel de teleurstelling, die hij nu moet
ondervinden, had kunnen besparen.
De tentoonstelling zelf
Deze tentoonstelling bestaat dus, dat volgt ook
uit het bovenstaande, uit een veel grooter getal
zwakke werken dan uit goede. Wanneer ge mild
wondt rekenen naar het goede toe. zoudt ge kunnen
schrijven, dat er acht draagliike werken zijn. waaronder
n zeer goed. en viif-en-twintig werken, die beneden
het gewenschte peil bleven. En tot die niet-goede
werken behooren zij, die hij door te weidsch onder
schrift of betiteling geenszins kon redden, al weet ge
tegelijk, dat hii ze tot de belangrijkste van ziin oeuvre
gaarne had zien gerekend, en al rekent hii. in pen
verkeerde schatting, ze daar allicht zelf toe. Dat ziin
b.v. de (ledrevenen: de Prediker: de draf legging voor
Menorp|herg Cnaar Rach. maar hoe weinig-tnnzikaal !)
de Ontsluiering, de twee Gidsen. Daar hliikt in deze
teekenincen. anasi-triotieken err anderszins, hoe de
kunst, zelfs de intellectueelste. niet, on den duur kan
bestaan zonder de diene nnlsaties van het hart, hoe
in alle werk de intellectueele vondsten tot pevoelens
moeten herwarden, wil deze kunst duur hebhen, en
wil een savante teekening niet schraal en kaal ons
aandoen en het onderwerp niet overtuigend ! Deze
voorstellingen missen den wasdom van het gevoel;
overtuigen niet; hebhen geen expressie, en ziin niet
kundiger dan van vele andere kundigen. Ze hebben
daarenboven geen riik kleurverhand: ze ziin nogmaals
niet innig; zie daarvoor al de kinderkoppen. Van
Konijnenburg's kunst? gaat. tegenwoordig zeker, het
kind ongeroerd voorbij. Het meeste werk hier is wat
ge bij schilderkunst noemt slechts litterair.
Maar er ziin, zooals ik zeide, acht beetre tegenover
de vijf en twintig, die ons zoo goed als niet roeren. En
tusschen deze is de drakenstriid, een aquarel, vol
levende, riike, neergedropen kleur bii verre het ge
voeligst werk van de tentoonstelling. Dat is de Van
Konijnenburg, dien wij zoeken. Iets dergelijks vindt
ge in de Ossenwagen; zwier is er in de Zonsopgang;
latente beteekenissen ziin er in den Kop in bruinen
(181; beweging van leven in den Koeherder met de
springende koe: gebondenheid en toch atmospheer of
spheer in de Visschers", eveneens een kenmerkende
Van Konijnenburg. Daarmee houdt het goede
echter zoo goed als op. En dat i's te weinig .
Ongetwiifeld is de?e tentoonstelling een tuimeling, maar
na opstaan, is een nieuwe dans'toch'nog mooglijk?
J. Tiele; Pidura, Den Haag
Wanneer we deze tentoonstelling herzien in onze
gedachten, dan lukt er iets te bedaagds aan; en ik
meen me niet onjuist uit te drukken, wanneer ik den
schilder een stimulans toe wensch; iets, dat ziin
innerliik weer in actie brengt; dat het ingeslapene in
hem wekt, en dat zuivert, wat neiging tot troebelheid
of tot troebel worden vertoont. Het werk. stilleven
voornamentlük stilleven, maar ook landschap etc.,
doet me altijd iets denken aan het werk van Lucie
van Dam van Isselt, met dat verschil, dat Tiele meer
gevneljg is van wezen, en dat Lurie van Dam van
Isselt soms klaarder en geestiger is. En ik herinner
me van Tiele nu en dan een stilleven, nu en dan een
stuk van een boerderij in een wat maagre klare kleur,
die ik hier niet overtroffen vond.