De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1927 8 januari pagina 16

8 januari 1927 – pagina 16

Dit is een ingescande tekst.

DE GROENE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND Növ 2588 KtfaVtzaal V A N L I ER nuwt het Postkantoor te laren (N.-H.) ANTIQUITEITEN OOSTERSCHE KUNST SCHILDERIJEN NEGERPLASTIEK NIEUWE FRANSCHE l Bf O EKEN A $ ;t DOOR DR. JOH, TIELROOY Constant Bourquin, Julien Benda, ou Ie '»?! Point de vue de Sirius, Parijs, Ed. du l .. ? siècle, 8 /r. 50. MEN weet hoe verbaasd en verwoed de naïeve mensch in verzet komt, wanneer een denker hem voorhoudt, <b* er eigenlijk" noch stof noch tijd is, dat" wij menscBfen niet vrij zijn om onzen wil te be palen, dat de menschelijke persoonlijkheid als afzon derlijk verschijnsel wellicht niet bestaat. Aan een verstand, een rede die aldus alles wegredeneeren", ztjgt de onwijsgeerige mensch, moet iets ontbreken. 'Bergson is de denker, die langs een omweg tot deze zienswijze van den gewonen mensch gedeeltelijk is teruggekeerd. De mensch is in diepsten zin wel degelijk vrij, beweert hij; een principe der persoon lijkheid bestaat wel; de tijd, een zekere aard van tijd", is juist het meest-werkelijke, het eenigwerkelijke, en het intellect, dat dit alles soms ont kent, is niet het beste middel om tot kennis van de waarheid te geraken. Het beste middel is de intuïtie. !Zoo zegt ook de naïeve mensch, wanneer hij geen antwoord meer weet: mijn gevoel, mijn intuïtie leéren het me nu eenmaal. Bergson's grootste tegenstfender, Julien Benda, minacht daarom dien ge wonen mensch, en'rangschikt Bergson zelf onder d vaagdenkende gevoelsmenschen, de poëten. Men héft makkelijk zeggen, zOo merkt Benda ongeveer op, dat men met intuïtie" tot kennis van dg..waar heid komt; de vraag is ten eerste wat intuïtie" beteekent,* of h^t geen vorm van intellect is; maar vooral, de vraag is of men eenig bewijs in handen krijgt, Wannér'intellect of intuïtie ter toetsing van eigen vondsten .... zichzelf gebruiken. Die geheim zinnige kracht, hetzij ze dan intellect of intuïtie moet heetcn, zegt eerst: ik ken den aard van het zijnde niet. Dan Wendt ze zichzelf aan om dien aard te onderzoeken; maar omdat ze. het gewone toetsings middel bij onderzoekingen, zintuigelijke waarneming, hfer natuurlijk mist, bepaalt ze er zich tenslotte toe téverklaren: wat ik bij dit onderzoek vond, is juist. Ik, intellect (of intuïtie) weet door mijzelf dat dit juist is. Dat verzeker ik aan mijzelf. Het is duidelijk dat hier twee zaken ontbreken: een instrument ter verificatie, en een op verificatie gegronde uitspraak. Intellect (of intuïtie) zijn rechter in eigen zaak. Men kan er zich niet mee vergenoegen, deze strij dende meenjngen van Bergson en Benda samen vattend tegenover elkaar te stellen, zooals hierboven gedaan is. Hét is waardeloos, enkel te weten wat Benda denkt, en te weten dai Bergson een andere zienswijze is toegedaan. Men vraagt vanzelf wie gelijk: Jieeft. Gelijk heeft Benda ongetwijfeld, wanneer hij kennis en geloof uit elkaar wenscht te houden. Dat wöj kennis van het bovenzinnelijke in den zin waarin wi] het woord kennis dagelijks gebruiken, verkrijgen kunnen, is inderdaad niet zeker. Maar niet minder : héft Bergson gelijk, desondanks zijn nieuwe verrnoedens aangaande het bovennatuurlijke onder woorden te brengen. Zij overdrijven beiden; Benda door Bergson's philosophie voor bijna waardeloos te verklaren; Befgson door zijn vermoedens en onder stellingen voor^ekerheid uit te geven. Niettemin doen zij beiden wat,, in hoogeren zin, des menschen is. De levende mensch houdt niet op, tegelijkertijd te gelooven en te twijfelen. Onbewezen beweringen ver werpt hij, maar hij haakt naar inzicht dat alle bewijs téboven gaat. Hij is daarom nog geen scepticus. Scepticus is oegeen, die zich bij onze onbevoegdheid in zake het hoogere neerlegt, en van zijn berusting n systeem maakt. Wie beurtelings hoopt en ver twijfelt, gelooft en verwerpt, bezit wellicht de eenige houdbare, wijsbegeerte. In dezen beurtzang misschien toestaat niét alleen het leven zelf, maar ook de bel^denis der waarheid omtrent het leven, omtrent het zijnde» f Tot deze beschouwing kan men gevoerd worden door de lezing van een goedgeschreven, slechts aan het eind wat te polemisch werkje over Julien Benda, dbt onlangs door Constant Bourquin in het licht werd gegeven. Dat Benda Bergson bestrijdt, is overigens njet het eenige dat Bourquin in herinnering brengt. f TABA SIGAREN *er» ZON TQCH DB 9ESTB -f, «r j^-'-X. --?.^ -AiAÜ_ _J JSÜI-&T P tSn 3ta-77.M.'.j-..^ __ . Hij bespreekt ook Benda's critische houding tegen over de hedendaagsche samenleving, en zijn strenge,; ? intellectueele, toch niet geheel ongevoelige roman kunst. Zijn bewondering voor Benda is tot zekere hoogte gegrond. Inderdaad behoort deze nagenoeg alleenstaande essayist, pamflettenschrijver, philosoof en romancier (een zestigjarig man, van Joodschen bloede) tot de merkwaardige figuren van onzen tijd. Dat hij hardnekkig vasthoudt aan een louter ,^es thetische" kunstbeschouwing, is niet het eenig be wijs van zijn eenzijdigheid. De termen, die hij ge bruikt, zijn ook dikwijls te kras. In zijn toon lag, vooral vroeger, iets van een snauw, in zijn lach iets van een grijns. Maar zijn consequente, dappere hoog moed, zijn bittere logica vind ik uiterst waardeer baar. Ramon Fernandez, Messages, Parijs, Nouv. Rev, Fr., 9 fr. Enkele opstellen van Fernandez, in een tijdschrift verschenen, deden ons reeds opzien. Het waren luid en zwaar gesproken betoogen, waarvan de dikke, rechte lijnen u in het geheugen bleven; en om die lijnen kronkelden zich de, ik zal niet zeggen sierlijke, maar wel goed zichtbare, goed te volgen arabesken van subtiele onderscheidingen, vernuftige vergelij kingen, nuttige verwijzingen. Een met oneindig veel noties en feiten overvolle geest gymnastiseerde daar voor den soms bewonderenden, soms geprikkelden lezer, en kwam altijd op zijn voeten terecht; in de buiging, die den lezer tenslotte beleefdheidshalve niet onthouden Werd, lag dan wel eens wat zelfgenoegzaams, ondanks de obligate betuiging dat het nog beter gekund had. Nu die opstellen gebundeld zijn, vernemen wij met wien wij eigenlijk te doen hadden. Een jonge man van 32 jaar. Zoon van een Mexicaan en een ZuidFransche. Studeerde in Frankrijk, bereidt een doctorsdissertatie voor, heeft ook een roman op 't getouw. En zijn portret toont een gezicht, zoo echt Spaansch" als er zelfs in Spanje weinig te zien zijn (men weet dat een type" zich altijd maar in weinig exemplaren volledig vertoont). Tevens be merken wij, dat deze bundeling den schrijver ten goede komt. Eenigszins overdreven zelfverzekerd blijven wij hem vinden; maar kranig ook, kraniger dan toen wij zijn studies afzonderlijk lazen. Nu wij deze ongewoon diepzinnige beschouwingen over Balzac, Stendhal, Meredith, Proust, kardinaal NeWman e.a. bijeen hebben, Wijkt beter wat de schrijver ons brengt, waarin hij nieuw is, in welk opzicht hij een scheppend .criticus en essayist zal kunnen worden. Wat hem van vele andere critici onderscheidt, is dat hij door bestudeering van kunstwerken philosophisch inzicht hoopt te winnen. Redeneeren zonder houvast; gevolgen afleiden uit vooiopgestelde principen, de waarneembare wereld daarbij vergeten of uit elkander denken rationalisme, kortom, verwerpt hij. Hij begrijpt en billijkt een philosophie die, al is het haar einddoel om natuur- en zielkunde te boven te gaan (gelijk iedere philosophie betaamt), niette min begint met op deze wetenschappen voort te bouwen. Maar, voegt hij hieraan toe, de menschelijke ziel en de natuur zijn niet het eenig gegevene; gegeven is ook het feit der kurist (niet het feit van den kunste naar dat zou onder de zielkunde vallen maar bepaaldelijk het feit der kunst, beschouwd als min of meer los van de ziel des makers). Welnu, laat ons ook deze kunst gebruiken als fundament voor het gebouw der wijsbegeerte voor het kaartenhuis der denkers, zullen sommigen hier zeggen, maar dat staat nog te bezien; dat staat, geloof ik, eeuwig te bezien. Zoo heeft Ramon Fernandez gedurende de laatste jaren de werken van eenige der bovenge noemde schrijvers gelezen, in de hoop op nieuw inzicht betreffende het bij uitnemendheid gewichtige en actueele vraagstuk der menschelijke persoonlijk heid. .Bestaat die? Dat vragen velen zich af, en het is zeker een teeken van dezen tijd, met zijn half onbewuste behoefte aan betrouwbare leiders. Mis schien bestaat ze niet, zeggen Pirandello, Unamuno, Proust; waarschijnlijk bestaat ze Wel, hadden Newman en Meredith voordien gezegd. En zoo ze bestaat, hoe bestaat ze? Dat leéren o.a. Balzac en Stendhal, althans daaromtrent kan een onderzoek van hun werkmethode, hun stijl, hun menschfiguren nieuwe inlichtingen verschaffen. De uitkomsten van zulk een onderzoek, Fernandez verklaart het zelf, kunnen nog slechts van voorloopigen aard zijn. Inderdaad: wanneer hij zegt tot de overtuiging te komen, dat de menschelijke per soonlijkheid slechts bestaat maar dan ook vol ledig bestaat ??door en in het handelen, bij voorbeeld door en, in de handeling die kunstcreatie genoemd wordt, dat de menschelijke persoonlijkheid, object van zooveel twijfel, dus naar zijn meening een daad werkelijk worden is dan gist men onwillekeurig dat die overtuiging bij hem al leefde vóór zijn onder zoek een aanvang nam. Want het is een echte over tuiging voor een Bergsoniaan; en dat hij dit is, blijkt uit zijn boek telkens opnieuw. Het zal dus zaak zijn af te wachten, of nieuwe peilingen in de werken 'van groote schrijvers de thans geformuleerde overtuiging komen bevestigen ;* onder de boeken die van Fernandez staan te verschijnen, bevindt zich een tweede reeks messages". Reeds nu mag het Fernandez ten goede^worden aangerekend, dat hij bij al zijn onderzoekingen een MUZIEK D STRIJKINSTRUMENTEN D SNAREN D H D A1-ID Achter St Pitter 4 O D O. K/\OK Utrecht D Ta 443 PIANO'S D D VERHUREN D D VLEUGELS BOEKB E S PPE KIN G Ida Heijermans. De betooverde tuin. Over opvoeders en kinderen. Huis ter Heide. N.V. Uitgevers Mij. ..De Tijdstroom". Een nuttig boek voor idiote of in ieder geval sterk geborneerde ouders. De schrijfster geeft aan 'de hand van voorbeelden een aantal wenken en raadgevingen over opvoeding. Althans, een moraal ligt kennelijk in de bedoeling van elk dezer schetsjes, al komt zij dan ook niet als een fabula docet" achteraan. Maar de waarheden, die de schrijfster verkondigt, zijn van zulke reusachtige afmetingen, dat de veèl-gebruikte vergelijking met koeien hier volstrekt niet zou kunnen dienen, en er minstens een olifant of een mammoeth aan te pas moet komen. Dat men niet te gauw een slechten aard in een kind moet veronderstellen, dat de moederliefde een machtig iets is in de wereld, dat het beter is, Zondags bij je kinderen te blijven dan ze thuis te laten en zelf met je vrouw naar het voetbalveld te gaan, dat de ouders zich moeten inte resseeren voor wat hun kinderen interesseert, dat men een kind niet te veel speelgoed geven moet omdat het dan te gauw blaséwordt dat zijn allemaal van dié. wijsheden, die een sterke verwantschap vertoonen met de orakeltaal van mejuffrouw van Naslaan uit de Camera. Hooger grijpt de schrijfster nergens, en een opvoeder, die zijn kennis uit deze bladzijden moet putten, nou, die is bakker-an. Bijzonder hinderlijk is de min of meer huilerige preek-toon, waarin, de auteur haar paedagogische ideeën en ervaringen openbaart. Als een traag, strooperig stroompje sleept die duffe welsprekend heid aan achter het gevalletje, dat tot inleiding dient. Stukjes cliché-pathetiëk van vóór '80 geven hier en daar een vage variatie. Een enkele maal komt de schrijfster zelfs over den drempel van '80 heen, maar dan.... De vader is uit met zijn kinderen. Zij zijn nu zijn eigendom. De heele week hoort hij over hen. Nu zijn zij Dij hem, var hem, ziet hij bloeien de lieflijke, teeder geurende plant van kinderliefde, zich ontplooien de wonderbloem van het intellect." Past u op dame, daar ligt een bananeschil! Dit heele malle boekje is n stuk onwezenlijkheid. De milieu-beschrijving is even dwaas als de rest. Een stuk of wat menschen, die bij elkaar zitten te praten, veranderen in een stel wassenbeelden met automatisch bewegende handen en dito knippende oogen; een klas, waarin we binnen worden geleid, verkeert onmiddeltijk in een rarekiek. Als ik nu nog vermeld, dat de schrijfster haar eigen persoonlijkheid nog al flink op den voorgrond houdt, zoodat ze nu en dan haar ideeën danig in 't licht staat waar overigens niet veel aan verloren gaat dan heb ik deze nieuwe bijdrage op het gebied der Nederlandsche paedagogische wetenschap naar mijn beste weten gekarakteriseerd. HERMAN MIDDENDORP JOS. HARTOG Hoofdsteeg 17 Nobelstraat 28 Rotterdam Utrecht. VERREKIJKER speciale aanbieding fl.3.25 bij vooruitbetaling. bij uitstek doeltreffend instrument, de intuïtie, Wenscht te gebruiken, en tevens dat hij inziet hoe gevaarlijk dit werktuig wordt, indien men bij het gebruik de noodige omzichtigheid vergeet. Uitdruk kelijk zegt hij n.l., dat de intuïtie er in moet toestem men, zich onophoudelijk te laten controleeren door het verstand, door de deskundigheid van een ont wikkeld publiek, en door een streven naar gelijkenis met het beschreven object. Benda zou zeggen, dat een intuïtie, die zich van deze drie duefia's vergezeld doet gaan, bezwaarlijk nog van een hooger soort intellect te onderscheiden valt. Maar dit voert ons tenslotte tot een twist over woorden. Belangrijker :s het, nogmaals vast te stellen, dat Fernandez zich voorneemt, de werken der kunst aan een diepgaand maar voorzichtig onderzoek te onderwerpen, ten einde tot een vollediger, meer geschakeerd begrip van het zijnde te geraken. En, indien het streven van eenige Nederlandsche critici, die zich sinds een aantal jaren beijveren om de in kunst onbewust belichaamde levensbeschou wingen te definieeren en te beoordeelen, aan dat van Fernandez althans in aanleg gelijk is, zal het n hunner zeker vergund zijn, over Fernandez' onder nemen en gedeeltelijk slagen hier ter plaatse zijn voldoening uit te drukken. D G. LANDSEER HEERENGRACHT 396, AMSTERDAM. Tot 15 Jan.: Tentoonstelling Werken door P. v. WYNGAERDT

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl