De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1927 15 januari pagina 2

15 januari 1927 – pagina 2

Dit is een ingescande tekst.

DE GROENE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND No. 258S DE INDISCHE ONLUSTEN IN DE TWEEDE KAMER DOOR S. RITSEMA VAN ECK DE zekerheid, die eens het exploitatietijdperk kenmerkte, is verdwenen en geen nieuwe zeker heid, uit vastheid van nieuw inzicht geboren, leidt ons handelen". Het was met deze woorden, dat door mij reeds eenige jaren geleden werd gewezen op het ontbreken van een politiek, juister eigenlijk nog, van een van zelf sprekenden, algemeen erkenden grond slag voor ons koloniale handelen, sedert de phase der exploitatiepolitiek ,tot het verleden ging behooren. Wat onze voorouders tot de vestiging in Indiëbracht, wat nog een Van Heutsz tot zijn groot werk van de daadwerkelijke vestiging en consolideering van het Nederlandsche gezag in Indiëbracht, was een zeer stellige overtuiging, dat zij aan een taak werkten, die in de vitaliteit van het Nederlandsche volk haar oorsprong nam en daarin haar rechtvaardiging vond. Doel en middel waren duidelijk, er was zekerheid bij allen. De verschillende phasen, die onze koloniale werkzaamheid doorliep'?handelspolitiek, exploitatiepolitiek, ethische politiek?brachten slechts secun daire wijzigingen in het algemeene streven, en de principieele koloniale politiek, die eigenlijk van het begin van onze vestiging af, bijna onbewust, is gevolgd en die wij thans zien als een vestiging en handhaving van een Nederlandsch oppergezag tusschen en boven de Indische volken, bleef steeds gehandhaafd. Zij is .historisch geworden en, historisch, ook de eenig mogelijke. Uitvoerig handelt hierover Het Neder landsche gezag in Indië" (Gids, 1918), welk artikel, wegens de groote actualiteit, zeer ter lezing wordt aanbevolen. Met de weder-bewustwordmg der Indische volken omstreeks 1910 is echter de groote onzekerheid in ons koloniale beleid gekomen doordat de opvolgers van Van Heutsz, zoowel Ministers als Landvoogden, niet in staat zijn geweest den primairen grondslag van onze koloniale politiek te continueeren, terwijl in de secundaire grondslagen zulke belangrijke wijzigingen moesten plaats hebben. Wij zien sedert 1910 een waren warwinkel op koloniaal gebied ontstaan, soms geheel ingaande tegen de groote staatkunde, waaraan wij voor onze koloniale positie steeds gebonden blijven. Men was in de gedachte gaan leven dat een Indisch volk" een mengsel van Europeanen, Inlanders, Chineezen enz. de politieke rijpheid begon te naderen, zooals een Atnerikaansch volk" meer dan een eeuw geleden om zelfstandigheid was komen vragen en men wilde vooral van voor.uitstrevendheid doen blijken. Men vergat echter geheel dat wij, bij onze vestiging in Indië, reeds voor geheel zelfstandige en, voor hun tijd, zelfbewuste volken hadden gestaan; dat er voor ons gezag daar alleen plaats was als een oppergezag, tusschen en boven die volken, en dat, bij wederbewustwording van die volken, die primaire politieke figuur zich weer duidelijker zou gaan afteekenen in plaats van verder te verdwijnen. Zelfs een Snouck Hurgronje gelot>fde niet meer in een nationale opstanding der Indische volken en die geheel ver keerde schatting van hetgeen de toekomst ons zou brengen als de bewustwording toenam, heeft ons de yolksplantingspolitiek doen volgen waarvan volksfaad, bestuurshervorming en herziene staatsinrichting de producten zijn. Die instituten mogen soms, in secundaire zaken, tijdelijk en op zich zelf beschouwd, voldoening of uitkomst nebben gegeven, tegenover de primaire koloniale politiek, waarvan wij voor onze koloniale positie afhangen, staan zij als n groote aanklacht van staatkundig onvermogen. Men heeft hier struisvogelpolitiek gevolgd en het falen van Idenburg, van Van Limburg Stirum, van S. de Graaff, met als achtergrondfiguren Van Deventer en Colijn, rnag daarom reeds nfet verzwegen worden, omdat het voortduren van het vertrouwen in hun autoriteit aan alle herstel in den weg zou blijven staan. Er is onge twijfeld ook een gebrek aan breedheid van karakter geweest en hoe onzekerder men zich in de koloniale politiek is gaan gevoelen, hoe meer,men de beslissing erover in engen kring heeft trachten te houden door een monopoliseering van de voornaamste ambten. De laatste hervormingen zijn dan ook alleen doorge voerd kunnen worden door den druk, dien het toen malige politieke partijleven veroorloofde. Overtuigd is niemand en van een opvoeding van ons volk tot een koloniale politiek,, om zoodoende bestendigheid en vastheid te krijgen, is nimmer sprake geweest. Het was in 1908 dat Snouck Hurgronje zijn soort over soort" predikte en daarmede een gedachte uit sprak, die zich aansloot bij de primaire gedachte, die onze koloniale politiek steeds moet beheerschen. Zij werd, vooral ook in Inlandsche kringen, met groote waardeering ontvangen omdat zij een natuurlijk recht predikte op een eigen maatschappelijk !even; op een eigen inheemsch ambtenaarschap, dat voor die tijden de stoutste verwachtingen overtrof. Doch toen ook die medaille haar keerzijde bleek te hebben en toen er door mij, in verband met meer algemeene staat kundige beschouwingen, op werd gewezen dat dit natuurlijk recht der inheemschen op expansie, ook zijn natuurlijke grenzen vond in de eigen aangelegenheden dier inheemsche volken en tevens een zeer natuurlijke taak aan het Nederlandsche oppergezag deed toe vallen, toen was het met de sympatie voor die gedachte gedaan; men wilde slechts de ne zijde der medaille ! . Had Snouck Hurgonje toen aan zijn groote gedachte vastgehouden; had hij, met zijne autoriteit, den onzekeren bewindslieden een hart onder den riem gestoken en de vooraanstaande Inlanders er op ge wezen dat ook die natuurlijke grenzen geëerbiedigd moesten worden, Indiëzou er thans, in politieken zin, door en door gezond voorstaan. Doch zijn aansluiting bij Van Deventer, bij Van Vollenhoven, die zich meer tot de enge en eenzijdige Inlanderpolitiek, dan tot de ruime en veelzijdige Rijkspolitiek voelden geroepen, heeft hem niet de leidende positie doen behouden, die hij door zijn groote gaven had verworven. Wanneer men den grooten ernst der laatste gebeur tenissen op Java en Sumatra begrijpt en men stelt daarnaast de beschouwingen, die aan deze gebeurte nissen in de Tweede Kamer en van achter de regeeringstafel zijn gewijd, dan kan men een groote teleur stelling niet onderdrukken. Bij de beschouwingen ontbrak alle uiting van het natuurlijk staatkundig besef dat elk volk, dat een groote koloniale taak heeft, moet bezielen. Zij waren in geen enkel opzicht op het niveau der gebeurtenissen en het zelfde moet van de beschouwingen in den volksraad worden gezegd. De ernst der gebeurtenissen is vooral daarin gelegen, dat hier niet een opstand van onderworpenen onder leiding van eigen hoofden heeft plaats gehad, zooals de kolo niale geschiedenis er vele kent, doch dat nieuwe, gedeeltelijk buitenlandsche invloeden, in geheel ge pacificeerde gebiedsdeelen de bevolking buiten de hoofden om tot opstand hebben weten te brengen. Het is een nieuwe factor in de koloniale politiek en wij zelf hebben het natuurlijk weerstandsvermogen daartegen weggenomen. De eenige weerstand tegen het Aziatisch communisme is het gezonde nationa lisme der Indische volken, doch niet in staat dit in vormen te brengen, ook bevreesd voor elke ware zelf standigheid der Indische volken en gebonden door het prestige van enkele invloedrijke politici, heeft men in een te intensieve bestuursinmenging en in het scheppen van gemengde bestuursinstituten, het nationale leven opgelost in plaats van het te ontwikke len. Thans gaat een ongezond en onzuiver nationalisme, groeiend onder buitenlandsche invloeden, daar buiten om en tast alles, waarop[onze positie is gefundeerd, aan. Nog is in het soort over soort", mits in zijn twee zijdigheid begrepen en toegepast, de mogelijkheid tot herstel gelegen, doch een ontwikkeling en bevordering van het nationalisme, der Indische volken zal gepaard moeten gaan met een fundeering en versterking van het- Nederlandsche oppergezag, wil het geheele staats wezen hecht en samenhangend blijven. Hierbij staan echter de hervormingen pp staats- en bestuursgebied in den weg en zonder wijziging daarvan is geen herstel mogelijk. Wanneer wij echter vernemen dat de tegenwoordige Landvoogd, evenals iedereen, zich sceptisch over de bestuurshervorming uitlaat en haar uitvoert omdat het nu eenmaal moet", dan is het toch een al te diepe kniebuiging voor de door ons zelf ge schapen goden als wij aan die hervormingen blijven vasthouden, fatale uitingen van fatale politieke en personeele toestanden. Onze taak is, met behoud van de primaire staatkundige figuur, die onze koloniale positie bepaalt, een modern staatswezen te scheppen, waarvan de samenstellende volken in zich zelf de weerstand tegen buitenlandsche invloeden bezitten en wij dienen de moed te hebben tot herziening van hetgeen verkeerd is, wie ook daardoor het aureool van autoriteit moge verliezen. De vraag rijst thans: wat mag men in deze van de huidige bewindslieden verwachten? Immers bij hen moet inzicht bestaan, van hen moet initiatief uit gaan, anders blijft alles bij het oude en wordt de toe stand zeer bedenkelijk. De strenge maatregelen op Java en de scherpe waakzaamheid overal, hebben de uitbarsting op Sumatra, een maand later, niet ver hinderd. Zij zullen ook toekomstige uitbarstingen niet verhinderen als er geen principieele wijziging in onze politiek komt. Wij hebben vernomen dat leger, bestuur en politie hun plicht hebben gedaan en dat de ge bruikelijke deportaties, zij het op grooter schaal dan gewoonlijk, zullen plaats hebben. Doch de maat regelen, die van den Gouverneur-Generaal als staats man zullen moeten uitgaan, liggen op veel hooger niveau. Voorshands liggen deze, die volgens den minister van koloniën de toetssteen voor de bekwaam heid tot zijn ambt moeten zijn, nog geheel in het duister. Op personeelgebied, noch op staatkundig of bestuursgebied hooren wij van eenig voornemen tot wijziging. Wanneer men echter bedenkt dat hij met de meeste vlotheid maatregelen met groote politieke strekking volgens de oude politiek behandelen wil (benoeming van Inlanders tot alle ambten, regeling van de positie der Chineezen, uitbreiding van het Inlandsche ledental in den volksraad) dan krijgt men wel sterk den indruk, dat deze landvoogd nog geheel leeft in de politieke routine van een tiental jaren geleden, toen ons gezag onaantastbaar scheen en gelijkstelling" het wachtwoord was. Men krijgt niet den indruk dat hij den geheelen omvang van zijn taak onder het gezichtspunt van een duidelijke rijkspolitiek overziet; trouwens hij erkent dit zelf. In dit gebrek is echter een zeer groot gevaar gelegen, het is als het varen op zee zonder koers en dit gevaar is te grooter, omdat van hem, uit vroegere werkzaam heid, geen eigen prestaties op staatkundig gebied bekend zijn en ook in den raad van Indiëgeen per sonen met dergelijke prestaties zetelen. Aan den minister van koloniën valt daardoor de taak toe, de rijksgedachte in de koloniale politiek hoog te houden en te voorkomen dat deze landvoogd, met zijn vlotte beslistheid in de bestuurlijke en administratieve maat regelen van het oogenblik opgaande, van de wegen der principieele koloniale staatkunde zou afdwalen. De rijksgedachte mag niet in de koloniale gedachte ten onder gaan. Bezit de minister van koloniën het diepe staat kundig inzicht en de kracht van karakter, die daarvoor noodig zijn? Ziedaar, wat thans de meest actueele vraag is. Zijn taak is plotseling zeer verzwaard. In plaats van de rust, die met het Indiëis ziek van hervormingen" bereikt scheen te zijn, is thans de eisch van activiteit, van initiatief, van kracht van karakter getreden en hij zal zich de vraag moeten stellen of hij aan dien eisch van het heden kan voldoen. Meent hij van wel, laat hij dan zijn kwaliteiten toonen; de tijd dringt. Meent hij van niet, laat hij zich dan aan minister Bertlinguit het vorige extra-parlementaire kabinet spiegelen die, plotseling voor een taak staande welke bij de kabinetsformatie niet was voorzien, een juist verantwoordelijkheidsbesef toonde door zijn portefeuille ter beschikking te stellen. Er moet weer zekerheid en overzichtelijkheid in de koloniale politiek komen, wij moeten een duidelijken weg zien waarlangs, ondanks de toenemende ont bindende invloeden, een bewuste koloniale politiek mogelijk is. Het volgen van thans moet weer plaats maken voor leiding, omdat leiding essentieel is voor alle koloniale politiek. Het koloniaal bezit is naar zijn wezen in zoo'n wankelbaar evenwicht, dat in deze bewogen tijden alleen activiteit het kan staande houden. Wel zijn het geen daden van geweld, die thans de aandacht vragen, doch het gaat om machts verschuivingen, die men wel in het begin kan leiden en keeren, maar waartegenover men later, gegeven de ongunstige politieke ligging van onze koloniën en onze zwakke internationale positie, machteloos zou staan". Zoo schreef ik in 1912. De daden van geweld vragen, helaas, reeds onze aandacht en de machts verschuivingen heeft men niet weten te leiden noch, zoover noodig, weten te keeren ! MI DDE RN A CHTSZON De schotsen liggen langzaam en breed-uif. Doorsneden door de kreken. Die donkren mef reflexen. Een wolk duikt naar omlaag En vlijt zich zacht op 't water, Meedri/vend met hef kalme vloeien. Een verre blinking van bezonde vlek. Waar middernachtszon treft, Een glanzend oog dat naar omhoog Hef zonnevuur weerkaafsf, En om zich in de rimpeling Ontel'bre schif/ersferren zaait. Veel pegels steken brokk'/ig op, Ze vangen schampen licht. Oplaaiend in hef wit rondom. Eenzaam albeheerschend wit, Visioen van strakke pracht. Waarboven rustig ligt gestrekt De lange lage wolkenbank. Hoog heft zich uit hef al Het majeslafisch ijskasleel Met tinnen en geduchte bastions, Ringmuur, kanteel en dreigenden donjon, Hoog onaantastbaar, ongenaakbaar, ver en stil. Het stralend ijskasteel. EDWARD B, KOSTER Kon. Meubeltransport-Maatschappij DE GRUYTER 6 Co. c\s «ra «MI DEN HAAG <fa e~°e^> AMSTERDAM ~ ARNHEM Verhuizingen per Auto-Trein

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl