De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1927 15 januari pagina 7

15 januari 1927 – pagina 7

Dit is een ingescande tekst.

No. 2589 DE GROENE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND UiT DE NATUUR: EEN TYPOGRAPHISCHE TENTOON STELLING VAN BETEEKENIS DOOR L. HIRSCHEL IN EEN VELUWSCH BOSCH i Foto Aug. Oepkes DE VELUWE DOOR DR. JAC. P. THIJSSE ONS lustoord, meer in trek dan ZuidLimburg of de Achterhoek; dat zou misschien statistisch uit te maken zijn. Nergens in Nederland heb je zooveel vrije ruimte van bosch en heide. Mis schien Drente, als je Westerwolde en den Oostkant van Friesland er bij neemt? Ik zou het niet denken. En dan sluit zich bij de Veluwe toch ook weer vanzelf de Utrechtsche heuvelrij aan met de Qeldersche vallei. Als begrenzing krijgen.we dan de Vecht, de Zuiderzee, de IJsel en de Rijn. Maar de eigenlijke Veluwe van de romantiek, dat is toch de streek tusschen Arnhem en Hattem, tusschen Barneveld en Voorst. Jaren geleden, toen ik nog in Amster dam woonde, maakte ik ieder jaar in de eerste week van Mei de wandeling van Barneveld naar Apeldoorn. Een vroege trein bracht me omstreeks negen uur aan het station Barneveld. Dan ging het langs een voetpad langs de Noordzijde van de spoorlijn eerst langs akkertjes en boomgaarden en dan kom je bij een aardig meertje, dat in dien tijd wat wilde_r en voller was danrnu. Vandaar ging het recht op het tolhuisje van den Apeldoornschen straatweg toe,. dwars door de natte hei, begeleid door het gejoel van wulpen en kieviten, grutto's en tureluurs, want het was daar een echt wilde, natte boel. Thans is de hei voor het meerendeel doorgreppeld en ontgonnen. Bij dat tol huisje kruiste ik den straatweg en zocht dan het karrespoor, dat heuvelopwaarts naar Garderen leidt. Langs dien weg Stond eikenkreupelhout en daar bloeiden veel sleedoorns. Het was daar een en al zang van grasmusschen, tuinfluiters, zwartkopjes, vinken, kneu en, f itissen en wat niet al en in de sneeuw witte sleedoornbloesem wemelde het van kleurige graafbijtjes. Een enkele maal trof ik het, dat het eikenbosch kaal gevreten werd door de meikevers en dat al de roeken en kauwen uit de buurt weer op die meikevers te gast gingen. Ieder jaar trof dat stukje weg op de zuidhelling van den Oarderenschen heuvel weer opnieuw door zijn rijkdom aan allerlei leven. Dan kwam het dorp zelf met groene roggevelden, zijn ouden toren, zijn slan ken molen en dan even door het dorp heen het beroemde vergezicht, dat gij ook wel kent, maar dat toen ook alweer veel mooier en ruimer was, dan nu. De witte weg zwiepte omlaag in de wijde bruine hei tot aan de boomgroep van de boerderij bij het Uddeler Meer. Links vooruit blauwden de bosschen van Staverden en Leuvenum en aan den anderen *> kant heel in de verte stonden de Soerensche bosschen op hun hooge heuvelkling. Rechts daarvan, over de barakken van Millingen heen, blonk het Kootwijker zand en daarachter welf de de hooge heiderug van Rutirloo. Als je dat goed wilt zien, moet je rechts van den weg langs de grindgraverijen nog wat omhoog. Dat is wel een van de mooiste verge zichten, die je in Nederland kunt ge nieten, ook thans nog. Ook zien wij het nu met andere oogen, want we hebben in dien tijd wel het een en ander geleerd. Vijftig jaar geleden waren Dr. Tesch en Prof. Van Baren nog niet eens ge boren en Loriébegon pas. Wat deze drie heeren ons in den loop der jaren van de Veluwe hebben verteld, geeft aan het landschap een geheel nieuwe beteekenis en bekoring. Ik moet nog professor Boerman er bij noemen, die vooral in de Noord-Veluwe allerlei gees tige trekjes uit het ijstijdperk voor ons heeft opgespoord. Ge kunt daar het een en ander over nalezen in Faber's Geologie van Nederland, het boekje, dat ik eenige weken geleden onder uw aandacht bracht of ook in het prachtwerk Gelderland" dat dezer dagen is verschenen en waarin prof. Van Baren de geologie van onze favoriete Provincie behandelt. ledere lijn in het landschap heeft zijn beteekenis en daarom mogen we ons wel hoeden, om die lijnen onnoodig uit te wisschen. Het Veluwsch landschap is in ons land eenig in zijn soort. Van Garderen daal je heel vlug af naar het Uddeler Meer: de onafzien bare heide behoeft niet veel vierkante kilometers te beslaan. Het Uddeler Meer vijftig jaar geleden, dat was het Uddeler Meer van den Schaapherder en van Jan van Schaffelaar. Het was peilloos diep en je durfde er haast niet in te zwemmen; dat leek haast heiligschennis. De Hunneschans was ook nog een en al geheimenis. Een bezoek aan het Uddeler Meer was in die dagen een heel bijzonder romantisch genoegen en je nam er dan nog het Bleeker meertje bij, dat zich een eindje verder verschool tusschen de berken. Dat die meertjes botanisch zoo verschilden, daar hadden wij al wel erg in, maar geen flauw ver moeden hadden we er van, dat ze beide mettertijd zoo ellendig zouden worden geprofaneerd. Gelukkig dat de Koningin den toestand bij het Uddeler Meer nog weer eenigszins respectabel heeft weten temaken. Het is toch zoo'n buitengewoon fiebreewsche boekwerken in de Universiteitsbibliotheek te Am sterdam. T~\ E tentoonstelling van Hebreeuw*--' sche boekwerken, thans in het Universiteitsbibliotheek alhier gehou den, biedt een belangwekkend stuk cul tuurgeschiedenis uit het leven der Joden te Amsterdam. Zij wil een denkbeeld geven van hetgeen de Amsterdamsche drukkers gepresteerd hebben, sinds op l Januari 1627 het eerste Hebreeuwsche boek de pers van den rabbijn Menasseh Ben Israël verliet. Was de groote koopistad Venetiëin de 16e eeuw het centrum der Hebreeuwsche typographie, Am sterdam, het Venetiëvan het Noorden, zou nu haar plaats innemen en in de tweede helft der 17e en de eerste der 18e onbeperkt meester zijn op dit^gebied. Menasseh met" zijn genialen blik in de wereldhistorie begaf hij zich niet naar Londen, om bij Crpmwell op toelating der Joden aan te dringen, die sinds 1290 zich niet in Engeland mochten vestigen? heeft hiervoor den grondslag gelegd. Begrijpelijk is het dus, dat de tentoon stelling bijzondere aandacht schenkt aan dezen merkwaardigen man. Zijn portret ? een ets van Rembrandt siert den wand; afbeeldingen zijner tijdgenooten, de Amsterdamsche humanisten, die zich met hem over theologische en philospphische onderwerpen onderhielden, zijn ?er mede te vinden; eigenhandige brieven van den rabbijn zijn met de doctorsbul van zijn zoon, die ook eenige jaren als drukker werkzaam was, in een vitrine tentoongesteld. Van de door Menasseh gedrukte wer ken zijn vele, in fraaie exemplaren aan wezig, hieronder zijn Bijbeluitgaven, gedeeltelijk voor rekening van de boekverkoopers Laurentius en Janssonius, verder zijn eigen geschriften op philosophisch gebied. Hoe belangrijk ook in cultureel op zicht, waren de meeste zijner uitgaven toch niet in staat grooten indruk te maken op de Joodsche geleerdenwereld. Dit was Immanuel Benbeniste gegund, die als ernstige concurrent van Menasseh in 1641 optrad en reeds spoedig uitge breide werken ter perse legde; zelfs de uitgave van den Talmoed, de Joodsche encyclopedie, gewoonlijk in 12 deelen gebonden, werd door hem ondernomen en wat lang niet altijd het geval was ook voltooid. Dit korte bestek laat niet toe om iets mede te deelen van alle drukkers, die in de laatste drie eeuwen in Amsterdam gewerkt hebben; hun, die zich hiervoor interesseeren biedt de lijst dier drukkers, door den heer J. M. Hillesum en schrijver dezes voor den gids der tentoonstelling bewerkt, de noodige gegevens. Slechts op eenige van hen zij hier de aandacht gevestigd. Vooral de uit Spanje naar het land der vrijheid gekomen Joden leggen zich met veel succes op het drukkersbedrijf toe. Zelfs ontvangt Joseph Athias, zoon van den martelaar Abraham Athias, die in Cordova door de Inquisitie op den brandstapel gebracht was, een bijzondere onderscheiding van de Staten-Generaal voor e£n door hem verzorgde Bijbeleditie. Want in het Holland dier dagen, waar theologische studiën en vraagstukken zoozeer op den voorgrond traden, had ook het Hebreeuwsch veler belangstelling, zoodat tal van drukkerijen, waaronder die der beroemde Blacu's in het bezit waren van Hebreeuwsche typen. De werken, waaraan de Amsterdam sche typographie in Joodsche kringen haar naam dankt, zijn van bijzonderen aard.Het zijn in de eerste plaats gebeden boeken, hier voor Duitschland, Polen, Zuid-Frankrijk en zelfs voor Indiëge drukt, maar daarnaast werken van meer wetenschappelijk belang als codices, vastgesteld door gezaghebbende autori teiten, responsenverzamelingen van ge leerden van naam, homiletische en exegetische verklaringen op Bijbel en Talmoed. Van al deze uitgaven mogen hier drie een bescheiden plaatsje vinden: de typographisch niet overtroffen editie van Maimonides' codex bij Athias ver schenen (1700?1703), de Biblia rabbinica, het Oude Testament, voorzien van tal van commentaren, regedigeerd door den rabbijn-drukker Mozes Frankfort (1724?27) en de Talmoeduitgave van gebroeders Proops (1752?65), alle drie door schitterende speciminater tentoon stelling vertegenwoordigd. De laatste firma, omstreeks 1700 gesticht, heeft de ups and downs van het bedrijf, geheel meegemaakt, want, hoewel zij meer dan twee eeuwen met ongerepten naam bleef voortbestaan, blijkt uit een op somming der bij haar verschenen werken, dat Amsterdam op het einde der 18e eeuw reeds niet meer een centrum van den Hebreeuwschen boekhandel is: deze had zich naar het Oosten verplaatst. Na dit vluchtig overzicht zij hier nog gewezen op de keurcollectie bindwerk, op de boeken, gedrukt op perkament, op blauw papier (dit werd eens als een bijzondere luxe beschouwd) en zelfs op zijde en satijn, thans in de Universi teitsbibliotheek tentoongesteld. Het ge heel doet den minnaar van Amsterdam's historie'zijn veelgeprezen stad van een zijde kennen, die mede haar faam tot in verre streken verbreid heeft. mooi en belangrijk meertje en zoo'n gewichtig centraal punt in het landschap. Bij Uddel en het Hof komt ons de fijne boschflora te gemoet: sneeuwwitte bloempjes van dalkruid en van grootbloemige sterremuur. Maar eer we het eigenlijke bosch bereiken, hebben we eerst nog een ferm stuk hei, bloemeloos, alleen hier en daar wat geel van vroege brem en wit van voorjaarsspurrie. Lang voor we den Dassenberg bereiken hooren we reeds den feilen vinkeslag en gejoel van groene spechten en als we eindelijk gaan zitten in de ijle schaduw van het jonge beukenloof, dan klinkt daar ook het trillertje van den beukenzanger, den gy>en-met-gelen fluiter. De boschbessen staan in vollen bloei, zoo wel de roode als de blauwe, want die groeien hier naast elkander en aller wegen ontrollen zich de kromstaven van de adelaarsvarens. Nu hebben we nog een goed uur te wandelen door het bosch, zware beuken en zware eiken met veel ondergroef alles bloeiend en ontluikend in de eerste Meidagen. Soms nog een stukje open hei en daar moeten we uitkijken naar reeën, want die zijn hier altijd te verwachten, want we zijn hier in het hartje van het reusachtige woudgebied van de Hooge Veluwe, dat hier en daar nog maar een weinig aangedikt behoeft te worden, om te maken dat een eekhoorn van Nunspeet naar Arnhem kan gaan zonder den grond te raken. Die groote mooie Veluwe, met zijn uitgestrekte bosscher, heiden, zandverstuivingen, broekheiden en plassen, wat zullen wij aanvangen, om te maken, dat de vijftig jaren die volgen, er minder afbreuk aan doen, dan de vijftig jaren, die nu achter ons liggen? (Wordt vervolgd) . LINCOLN de meest volmaakte wagen JAN LIMBACH- Haarlem

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl