De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1927 15 januari pagina 9

15 januari 1927 – pagina 9

Dit is een ingescande tekst.

No. 2589 DE GROENE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND VOOR VROUWEN DE OPVOEDING ONZER MEISJES DOOR J. RIEMENS-REURSLAG Naar aanleiding van: De opvoeding onzer meisjes in verband met de toekomstige taak der vrouw, door A. E. Talens Ebbens. (Uitg. A. E. Kluwer, Deventer). LJ ET bovengenoemde onderwerp is een punt vaneen 1 A dergelijk belang, dat iedere poging, te geraken tot een oplossing, onze volle aandacht verdient. Och, Fénelon, de zoovaak geciteerde eind-17e eeuwsche schrijver van I'Education des Filles, had het ge makkelijk. Hoe overzichtelijk de problemen, hoe voor de hand liggend de oplossing. En toch, zag hij misschien niet in de verte de moeilijkheden reeds dagen, waar wij nu midden in zijn? Voorvoelde hij misschien al niet, .waartoe de roep om vrijheid te zamen met een ratio nalistische opvoeding, het meisje zou voeren? Vrijheid...., eerst voor den derden stand, toen voor ?de vrouw, onder en bij dit alles voor het kind, vrijheid, geïdealiseerd, niet begrepen, bevochten en weer verworpen. Hoe moest ze zijn voor het meisje? Wij hebben ze, ten deele ten minste. Is de doorsnee vrouw van nu gelukkiger dan vroeger? De vrouw zal zich ontwikkelen naar haar innerlijke krachten.... we wenschen het, we doen er aan mee het te bereiken. In welke richting moet die ont wikkeling dan gaan? Vraag het onze kleine meisjes, die niet geleerd hebben uit valsche schaamte haar gevoelens te verzwijgen: in de richting van het huwelijk. Zouden wij onze meisjes mogen ontwikkelen, ons latende leiden door haar innerlijke neigingen, dan bereidden wij ze voor voor het huwelijk, opdat zij . worden goede moeders en vrouwen. Maar -iaar er dan zoovelen ongelukkig zouden zijn, nu het aantal huwelijken afneemt en er in de beschaafde wereld zooveel meer vrouwen zijn dan mannen, daarom komen zooveel meisjes niet toe aan haar natuurlijke bestemming en moét men ze wel opvoeden voor een maatschappelijke betrekking. Hier schuilt de groote moeilijkheid. De schrijfster van het bovengenoemde werkje ziet de ontwikkelingslijn van het menschdom in de stadiums: natuurstadium, cultuurstadium en creatuur stadium. Doorgaans ziet men deze phasen aangeduid met den naam these, antithese en synthese. Volgens velen zijn wij op het eind van de antithese, welk stadium zijn hoogtepunt heeft bereikt of reeds over, schreden. Het zoeken naar eenheid, dat leeft in de massa, de behoefte aan een vrije godsdienst, de zucht naar vrijheid, waarvoor groote opofferingen gedaan worden, zij alle wijzen er op, dat er een nieuw tijdperk wordt ingeluid. Al zal men moeten bedenken dat in het eeuwigheidslicht duizend jaren is gelijk een dag. De schrijfster ziet duidelijk deze drie perioden en zoekt de logische ontwikkeling van het opvoedings probleem in deze lijn; d.w.z. er zal komen een vol komen overeenstemming van maatschappelijke en gezinsarbeid; ten deele zal de vrouw maatschappe lijke arbeidster zijn, en dan in de richting van het gezin, dat coöperatief met andere beheerd wordt, of wel direct arbeidster in het gezin, opvoedster of verzorgster. Toekomstvoorspellingen zijn altijd heel moeilijk. Ik voor mij geloof aan deze oplossing, die men pok vindt in romans als ,,Het jaar 2000" en dergelijke, niet. En dat op twee gronden. 'De physiologische aanleg der vrouw bindt haar aan huis; de tijd van kinderen krijgen en ze voeden vragen haar geheel, en haar diepste instinct gaat doorgaans geen andere richting uit. Leeren de meisjes opvoeding, huishoudelijk werk, dan geven zij daar aan meer liefde, dan in het algemeen aan andere studie, omdat het meer strookt met haar aanleg. Vandaar het eigenaardige verschijnsel, dat bij studie een meisje meestal haar interesse verliest, ingeval zij verloofd raakt, terwijl zij op de huishoudscholen bij verloving meer belangstelling vertoont. Ten tweede zijn de krachten der vrouw vele, als het betreft strijden en-werken voor eigen gezin, maar vaak zoo luttel, als het betreft strijden en werken daar buiten. Er zijn enkele, die het beide kunnen, zonder iets of iemand te kort te doen. Voor haar is het heerlijk, dat een algemeen moderne opvatting van haar taak haar het werken vergemakkelijkt! Doch de meesten kunnen het niet aan, zullen het ook niet aan kunnen, al gaat het heele huishouden ook coöperatief, omdat het haar geest versplintert. Daarom geloof ik, dat de oplossing anders is. Het steeds meer buiten wonen, in een eigen huisje, met een eigen groentetuintje, met eigen kippen, wijst op een neiging, het gezin en het gezinsleven minder te socialiseeren, meer in zichzelf terug te trekken. Men wil z'n eigen home, niet zijn huis een vormig met duizend andere. En de vrouw heerscheres in eigen huis. Moderne hulpmiddelen zullen haar in staat stellen meer aan geestelijke en intellectueele ontwikkeling te doen dan vroeger, en zoo zal het intens naar binnen levende gezin de schakel vormen tusschen de intens levende eenling en een diep in levende maatschappij. De dienstbode van nu zal niet meer bestaan, voor verschillend werk zullen geschoolde krachten beschikbaar zijn, maar des te1 meer zal de taak der huisvrouw, het centrum en rustpunt te zijn, tot haar recht komen. Doch de arbeidster in huis, of die daar buiten, zullen beiden evenveel diensten doen aan de gemeen schap, die haar beiden beloonen zal. De financieele noodzaak, die nu voor zoovelen bestaat, om buitens huis iets te verdienen, zal daarmee vervallen. Hoe zal dan de vooropleiding zijn? Op breede basis. Leer het meisje plichtsbetrachting en logisch denken, dat komt haar overal te pas; welke vakken daartoe leiden, dat ben ik heelemaal met Kerschensteiner eens, doet er minder toe. Voor de meeste meisjes de algemeen vormende meisjeschool, en daarna be roepsopleiding voor het gezin, of tot een beroep, dat zooveel mogelijk met haar neigingen strookt. En voor enkele speciaal aangelegde meisjes een school, die direct al in een richting stuurt: gymnasium of H.B.S. (Wat ik hier verder over zou willen zeggen heb ik reeds geschreven in: Van Kind tot Mensch, Hoofdstuk Meisjesopvoeding). Dan zal in het algemeen dus voor deze meisjes weer de coïnstructie vervallen; dit verlies moet men opheffen, door haar zooveel mogelijk in clubs enz. met jongens samen te brengen. Wat natuurlijk niet zeggen wil dat hiermee alle moeilijkheden zijn opgelost. DE KLEINE TUIN DOOR INE COOL DE wetten voor de goede, kleine tuin zijn vele, daar komen echter enkele speciaal naar voren, te weten: het contact tusschen bewoner en tuin en tusschen .huis, kamer en tuin. Het kleine tuintje wil absoluut contact. Het heeft een eigen leven dat niet te ontkennen valt, maar dat voeding moet ontvangen en slechts in wisselwerking van aandacht en groei ontstaat. Voor onverschillige bewoners is de goede, kleine tuin niet weggelegd, evenmin voor hen wie men dit euvel niet ten laste kan leggen, maar die door tijd en omstandigheden toch alles moeten overlaten aan derden. Zoo'n hunkerend tuintje kan uiterst netjes zijn, pijnlijk netjes zelfs, het kan er uitzien zooals een kamer na de groote schoonmaak als alles glimt en alles van de plaats is geweest en het dagelijksch leven geen bezit nog heeft hernomen. Een enkele keer moet zóó de tuin er uit zien, het is soms een noodzakelijkheid dat een opredderbeurt een vreemd en ongewoon gezicht aan de tuin geef t; maar doorloopend? Neen, nooit doorloopend zóó, dan komt de armoede in den tuin, dan komt het onverschillige saaie, daTi zoekt de verveling haar tehuis, dan is het met de goede, kleine tuin gedaan. Contact en medeleven van weerszijden daarentegen sluit al dit verkeerde uit. Men krijgt het naar binnenkijken van de bloeiende struiken in de kamer, men krijgt de gave rozen om het venster heen, de kleine blaadjes van de klimplant ook, men heeft de omlijsting van dat_wat buiten is dichtbij de kamer. Het binnenkijken van de tuin in de kamer en het uitzien van de kamer in de tuin is een onophoudelijke samenspraak waarnaar men zoo gaarne luistert, wanneer men de gave heeft haar te verstaan. Dit is het contact van de bewoner met de tuin, het kunnen begrijpen, het kunnen zien, open oogen te hebben voor de uitgroei, bijv. van een lijn die overwelft. Een arm van een boompje, van een struik, kan dit overbuigen doen uit zich zelf, men kan hem ook helpen. Het boompje op de voorgrond weet een verder kijkje in de tuin liefderijk te omvatten. Het kan in donkere schaduw van bebladerde tak naar blijde, lichte en zonnige plek verwijzen; het is bij machte, zelf met gouden herfsttooi overladen en ver wonderlijk belangrijk alleen schijnend, toch nog n te zijn met het tuintje, juist door die gebogen, mededeelende lijn. Maar het kan ook stout de lucht grijpen, het blauw en de wolken het zijne noemen en alleen aanwezig om de bloesemende, teere weelde van zijn lentetijd te beter te laten uitkomen. Zij die contact hebben met de tuin luisteren, zien en deelen hun eigen visie mede en dit is de wissel werking. De tak die zelf wil, wordt direct begrepen en geholpen, de tak die niet wil, wordt geleid. Zie een ander boompje is geplant, het groeit, toch staat het vreemd, onwennig in het tuintje, de oogen die begrijpend zien, ontwaren het. Er wordt naar aansluiting gezocht, het pad, dat er precies langs loopt wordt wat verlegd, het boompje krijgt wat onderbeplanting van gras en croocjes; het boompje doet het, verrast staat men te kijken. Dat was het dus wat het miste, hoeveel soepeler is het nu in zijn verschijning geworden ineens! . Hier is tevens, naast het contact van bewoner en tuinen huis en tuin, een derde noodzakelijkheid voor de goede tuin naar voren gekomen en dat is het onderling contact van de planten met elkander. De zoo even besproken zich buigende lijn houdt niet bruut op, zij wordt opgevangen, zij wordt ontvangen, zij wordt versterkt. Accenten in kleur en houding worden in de tuin zichtbaar door het zich terugtrekken van sommige planten, door het omgeven der anderen, door vorming KLEEDING VAN DE MAAND Teekening voor ,,de Groene Amsterdammer ' door E. Canter Cremers?van der Does Japon van zwart soepel laken, gegarneerd met witte kant. Hoed van wit en zwart velours chiffon. van achtergrond, door voorgrond te bepalen, door onderling aandacht te vestigen op elkander. Dit samenleven van de planten, de verzorger en het huis brengt de vierde eisch, die wel het eerste had mogen worden genoemd, naar voren voor den goeden tuin en wel het contact dat de aanleg, de geheele opzet van de tuin moet hebben met het bovengenoemde. Een pad bijv. mag niet storen, het mag naar aard en loop niet uit den toon vallen, het mag echter ook geen onbelangrijk iets zijn; het moet verantwoord zijn, het moet houden van het tuintje, en een weldaad zijn voor dat tuintje. Het kan echter ook voorkomen dat het geheel niet tegenwoordig zijn van een pad het goede kan zijn, gaan wij hier echter niet dieper op in. De aanleg in aansluiting met de bewoners, het huis, de beplanting, heeft nog een vijfde eisch in de ge dachte gebracht en dat is de omgeving. Soms bestaat geen omgeving, soms is er iets heel hinderlijks en leelijks, dan is men vrij; men ziet alleen naar zich zelf, al de aandacht geconcentreerd op het eigen ,,ik-tuintje". Maar het kan ook zijn, en in de steden met vóór tuintjes, met binnentuinen komt het meer en meer voor, dat men dit al te egoïstisch standpunt moet laten varen. Het te zamen zeggen, het te zamen jubelen in bloei, of het in aansluiting op zijn tijd stil zijn om anderen te doen spreken is de eisch van het contact met deze omgeving. Hoe kan er onder leiding in deze, met kleine tuinen veel worden bereikt, hetwelk echter geenszins inhouct een opgeven van de vier eerst genoemde eischen van de goede kleine tuin, waar de samenspraak van bewoners en tuin in is vastgelegd. De goede kleine tuinen, .... er zijn er nog zoo weinig; men staat toch immers stil als men er een tegen komt? Aan wie behooren zij dan? Zij zijn het eigendom van menschen met een warm hart en veel ambitie, volharding en geduld, dat is zeker. Wie YOGHURT van OUD-BUSSEM eet, wordt oud, maar blijft jong. KERKSTRAAT 187. - TELEFOON 49344.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl