Historisch Archief 1877-1940
10
DE GROENE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
No. 258»
MEDIAMIEKE
KUNSTWERKEN
DOOR PROF. DR. W. MARTIN
DE MEDIAMIEKE KUNSTWERKEN EN HARE
BETREKKING TOT AUTEURS
EN STRAFRECHT
DOOR MR. H. G. KOSTER
T N den laatsten tijd hoort men weer meer van
?*? schilderijen en beeldhouwwerken, door een
medium gemaakt in den trant van den een of anderen
overleden kunstenaar.
Degenen, die er in gemoede van overtuigd zijn, dat
een kunstenaar na zijn dood alsnog kan blijven
doorgaan met schilderen of beeldhouwen, meenen, dat
zulk een doode dit kan doen door zich te bedienen
van de hulp van een levende (een medium), die dan
voor dien doode penseelt of boetseert.
De aldus ontstane producten noemt men dan door
den levende mediamiek ontvangen" kunstwerken.
Men zou met deze voorstelling van den gang van
zaken, hoe raadselachtig die ook moge zijn, vrede
kunnen hebben, ware het niet, dat zich het zonderling
geval voordoet, dat de aldus ontvangen" producten
in kwaliteit beneden het peil staan van wat de over
ledene tijdens zijn aardsch bestaan tot stand bracht.
Nu.kan men zeggen: ja, maar hij is al zoo lang dood;
als hij nog leefde zou hij nu al bij de honderd wezen
en als hij dus zelf het penseel hanteerde zou hij
misschien zelfs heel slecht schilderen". Goed!, maar
waarom stelt men dan zulk werk, minder goed dan
hetgeen tijdens het leven van den betrokken kunste
naar en door diens eigen hand gewrocht ontstond,
ten toon ? Daar is b.v. onlangs mediamiek Werk door"
Fantin Latour en van" Th. de Bock tentoongesteld,
en zelfs een schilderij met een landschap door"
Fantin Latour en een lucht van" Jacob Maris. Dit
werk staat achter bij echt werk van deze meesters en
nu is het mij in elk opzicht een raadsel, wat ter wereld
men toch bereiken wil met het bekendmaken van
.zulk verschijnsel".
Hoe wil men door dit middelmatig Werk de
buitenstandeis overtuigen en wat denkt men te
bereiken ter verheerlijking van de betrokken over
leden artisten of ter vergrooting van het kunstgenot
der levenden? Of is het ter verheerlijking van het
schilderend medium? Maar deze heeft toch immers
geen zeggen over den gang van zijn penseel? Die is
slechts bemiddelaai volgens hen, die aan dit wordings
proces gelooven. Kortom, het is mij een raadsel,
waarom zulke zaken worden tentoongesteld, terwijl
zij geen voldoend gehalte hebben om den toets der
vergelijking met door de betreffende meesters-zelven
geschilderde werken te doorstaan.
Mijn hoofdbezwaar tevens de aanleiding tot het
neerschrijven van deze regels is, dat de bedoelde
kunstwerken Worden beschouwd als schilderijen van"
en door" de Bock enz., en dat er zelfs soms
handteekeningen op staan.
Hiertegen dient geprotesteerd, omdat dit is in strijd
met het spraakgebruik en de geldende gewoonten.
De schilder X neemt doek, verf en penseelen en
produceert een schilderij. Dit schilderij is dus, zou
men zoo zeggen, een schilderij van den schilder X,
of door X. Neen zeggen de mediamiek-geloovigen
dat schilderij is van (of door) den beroemden, thans
overleden Theophile de Bock, Weliswaar via den thans
levenden schilder X, maar toch is het van (of door) de
Bock. En zij zeggen dit allén maar in gevallen,
waarin zij van een mediamieke ontvangenis overtuigd
zijn. In alle andere gevallen spreken zij precies zoo
als wij. Dus b.v. de plaat in de Groene van deze week
noemen zij even goed als u en ik de plaat van
Braakensiek".
Zie, tegen zulk een dubbeltaligheid bestaat toch,
dunkt me, wel eenig bezwaar! Laten wij toch niet
twee zóó uiteenloopende gevallen met dezelfde woor
den omschrijven! Bovendien: zoo iets zou nog wel
eens tot finantieele en juridische
onverkwikkelijkheidjes kunnen leiden. Bijvoorbeeld wanneer de
familie van den overleden schilder eens ging zeggen:
Mijnheer X, medium, maker van schilderijen van
den kunstenaar, waarvan het auteursrecht in onze
handen is, wat geeft u het recht, om zonder onze
goedkeuring werk van den overledene te laten afbeel
den in de geïllustreerde pers?" Enzoovoorts.
" Om van de signaturen nog niet eens te spreken !
Waarom toch spreekt men in mediamieke
kunstzaken geen duidelijker taal? Waarom zegt men niet
van een schilderij, dat het is van X, geïnspireerd
door IJ? En waarom signeert de schilder-medium
niet, na afloop van het werk, zijn product terdege
met zijn eigen naam?
GIDDING
ITUYNENBURG
bCHILDEPSI
U ROF. Dr. W. Martin werpt in zijn artikel
?*? Mediamieke kunstwerken de volgende vraag op:
schendt een medium, waardoor de geest van een
overledene zich heet te manifesteeren, het aan de
erfgenamen van dien overledene toekomend auteurs
recht, door de mediamiek ontvangen schilderijen en
beeldhouwwerken ten toon te stellen of in de geïllus
treerde pers te doen afbeelden? Een aardige kwestie
die zeker nadere beschouwing verdient, te meer omdat
zij niet slechts bij schilder- en beeldhouwwerken maar
in het bizonder ook bij letterkundige scheppingen
zich kan voordoen. Wel heeft een Nederlandsen rech
ter over dit punt nimmer een beslissing gegeven, maar
de casuspositie werd toch meer dan eens geboden.
Kort na den dood van Eduard Douwes Dekker heeft
zekere dominéHuet mediamiek proza gepubliceerd
onder den naam van Multatuli en Betsy Perk heeft
indertijd mediamieke post mortem-verzen onder den
naam van haar broeder Jacques Perk het licht doen
zien.
Om de vraag zuiver te beschouwen, moeten wij
beginnen terzijde te stellen de mogelijkheid, dat het
medium zelf het auteursrecht op de werken des over
ledenen bezit, hetzij het medium dit recht door aan
koop heeft verkregen, hetzij zelf erfgenaam is van den
gestorven kunstenaar. Doet het geval zich in dien
vorm voor, dan is er natuurlijk geen sprake van
rechtsschennis, omdat niemand zijn eigen recht kan schen
den. Maar dit geval is bij het Haagsche schilderend
medium Mansveld niet aanwezig. Evenzeer moet ter
zijde gesteld worden de mogelijkheid, dat het auteurs
recht door tijdsverloop is geëindigd. Het auteursrecht
duurt slechts vijftig jaren, te rekenen van den dag
van het overlijden des auteurs, als het werk onder
eigen naam; te rekenen van het jaar der verschijning
als het anoniem of onder pseudoniem verschenen is:
Indien dus bijvoorbeeld de geest van Pieneman zich
geroepen voelde den slag bij de Marne te schilderen
door de hand van het Haagsche medium, zou er in
gén geval eenig recht geschonden zijn, omdat
Pieneman meer dan vijftig jaar dood is. Maar is nu
buiten deze twee gevallen, schending van het auteurs
recht mogelijk? Ik meen: ook dan niet. Ziet hier
waarom: in onze wet is het beginsel neergelegd, dat
alle rechten en verplichtingen, die een persoon op het
oogenblik van zijn overlijden héft, op zijn erfgenamen
overgaan. Voor onze wet eindigt de menschelijke per
soonlijkheid met den dood des lichaams. Onze wet
is materialistisch. Alleen een levende Mensch kan
subject van rechten zijn. Een doode en een dier hebben
geen rechten. In het recht van primitieve volken is het
anders: de dooden en de dieren worden in de rechts
gemeenschap opgenomen. Maar wij hebben nu eenmaal
te maken met onze Nederlandsche wet. Uit dit alles
volgt dat de bewering, dat Th. de Bock, Jacob Maris,
Multatuli, Jacques Perk of wie ook na zijn dood kunst
werken schept, voor het recht zonder eenige beteekenis
is. Het auteursrecht der erfgenamen wordt door publi
catie of tentoonstelling van zulke kunstwerken niet
aangetast. Het auteursrecht van mediamieke schil
derijen komt dus uitsluitend toe aan het schilderend
medium, welks hand het penseel heeft vastgehouden.
Het tentoonstellen dezer schilderijen is een natuurlijk
uitvloeisel van dit recht en volkomen geoorloofd.
Laat ons nu eens zien, of (buiten het auteursrecht
om) het tentoonstellen van zulke schilderijen onder
de namen van beroemde meesters ook op anderen
grond in strijd kan zijn met de wet. Vooreerst moeten
wij in het oog houden, dat het tentoonstellen van
zulke schilderijen niet zoo erg is als wel lijkt. Er
wordt immers uit den treure mee gegeurd en ge
pronkt, dat het schilderijen van Geesten zijn ! Ieder
weet dus hoe de vork in den steel zit en kan er het
zijne van denken. Juist in die kinderlijke reclame
ligt het beste voorbehoedmiddel tegen misleiding.
Niettemin: misleiding blijft mogelijk, vooral doordat
deze doeken terecht legt prof. Martin daarop den
nadruk de signatuur der meesters dragen. Wordt
inderdaad de kooper door zulk een valsche signatuur
misleid, dan zal hij zeker op grond van bedrog ver
nietiging van den koop kunnen vragen, juist omdat
onze wet het onderscheid niet kent tusschen
geestessignaturen en valsche signaturen.
Nu rest ons nog de vraag: is niet hei.enkele plaatsen
van de geestessignatuur op het mediamieke schilderij
een strafbare handeling? Neen, het enkele namaken
eener handteekening is niet strafbaar. Evenwel: een
handteekening onder een schilderij zou kunnen gelden
als een geschrift opgemaakt om tot bewijs van eenig
feit (de echtheid) te dienen. Wie zulk een geschrift
vervalscht of valschelijk opmaakt kan volgens art.
225 Wetboek van Strafrecht worden gestraft met een
gevangenisstraf van ten hoogste vijf jaren, mits
aan de beide volgende vereischten is voldaan: l".
de vervalsching moet geschied zijn met het oogmerk
het geschrift als echt en onvervalscht te gebruiken.
2°. er moet uit dit gebruik eenig nadeel kunnen ont
staan. Ieder zal inzien, dat zeer icht omstandigheden
kunnen intreden, waardoor die vereischten worden
vervuld: het schilderend medium zou dan wegens;
valschheid in geschrifte kunnen worden vervolgd
En nu werpe men niet tegen, dat de handteekening»
niet vervalscht is, want dat zij heusch de echte signa
tuur is van wijlen den beroemden schilder X, door
dezen na zijn dood op het doek gesteld: de straf
rechter zal dit niet aannemen, daar (ik herhaal het>
onze wet de mogelijkheid, dat een doode zijn hand
teekening zou zetten niet kent en dus ook niet er
kent.
Hoogstens zou de rechter een onderzoek gelasten.
naar des mediums geestvermogens: geesf-vermogens.
in anderen zin echter dan die, aan welke het mediunv
zijn artistieke prestaties toeschrijft. In elk gevai
doet het Haagsche schilderend medium zeer onvoor
zichtig. Ook al is het zelf volkomen te goeder trouw
(hetgeen ik gaarne geloof), het schept de mogelijkheid,.
dat anderen later bedrog plegen met zijn mediamieke
schilderijen. Onder de Nederlandsche spiritisten zijrt,
enkele zeer kundige juristen. Mogen dezen het schil
derend medium den raad op het hart drukken, dien-,
ook prof Martin verstrekt: spreekt duidelijke taal;.
voegt aan de geestessignatuur uw eigen handteekening:
toe met de vermelding, dat ge geïnspireerd zijt.'"
Hoe men ook over het spiritisme moge denken, het
staat vast dat de spiritisten zonder uitzondering een.
hooge ethiek huldigen. Zulk een ethiek duldt evenmin?
bedrog als het scheppen van de gelegenheid tot bedrog
door anderen.
] Tl f
l IJ. li.
Heerengracht 396 Amsterdam
Perm. Tentoonstelling van Schilderijen en Prenter»
SCHILDERKUNST
DOOR MR. M. F. HENNUS
Jacques Doeser bij J. F. van Deenc
Men spreekt van opbouwende kritiek. Hoe moet ik
opbouwende kritiek toepassen op de schilderijen van.
Jacques Doeser? Moet ik zeggen dat hij een interes
sante persoonlijkheid is, omdat hij in groot formaat
verheven onderwerpen behandelt, maar dat het mij,
voorkomt dat hij beter deed met op kleiner schaal.
minder verheven onderwerpen te entameeren, vooral:
ook omdat zijn onderwerpen in den grond zoo ver
heven niet zijn? Moet ik zeggen dat hij me soms den.
persoon van Philippe Smit en soms dien van Pierre
Paul Prudhon te binnen brengt, maar dat ik hem met
het eerste, in mijn schatting, niet kan geluk wenschen
terwijl de vergelijking met den tweede niet in zija
voordeel uitvalt? Indien het voeden van groote
aspiraties een verdienste is, dan heeft de heer Jacques,
Doeser verdienste. Hij stelt zich niet tevreden met
een landschap, hij aanvaardt de figuur, hij drukt in,
die figuur een soms gedefinieerde, soms niet
gedefi-nieerde gemoedsbeweging uit, hij omgeeft de figuur
met een landschap of een interieur waarvan de
ensceneering verwant is aan de gemoedsbeweging oi.:
waar het een doode geldt aan de omstandigheden,
van de figuur. Hij versterkt den mysterieusen indruk
door het licht der zichtbare maan uit te gieten over zijn,
landschap of binnen te laten door een venster en in
mindere mate door sommige zijner phantaisieën te
voorzien van een onderschrift in het fransch. Hier
mede zijn in zeer nuchtere woorden de bedoelingen.
van den heer Doeser omschreven. De schilder moge
het mij vergeven. Er zijn schilderijen waarvan de
poëzie en de geheimenis een averechtsche uitwerking.
hebben. Zij ontstellen den beschouwer meer dan dat.
ze hem boeien en werken minder op zijn zinnen dan,
op zijn verstand. Zij maken hem wantrouwend. Zij
scherpen zijn speurzin en zijn onderscheidingsver
mogen en brengen hem vragen opde lippen,zoosimpel
en zoo materieel, dat het neerschrijven ervan zou lijken,
op beleediging of spot. Ik heb een portret en den kop
van een dokter in de werken van den heer Doeser het
meest gewaardeerd en ook in ,,le mystère de la mort""
de gevoelige wijze waarop de maneschijn is weer
gegeven. Maar als men een doode in volle lengte op
den voorgrond van zijn compositie uitstrekt, mag men.
haar dan zoo schilderen als de heer Doeser deed?
Onrechtvaardig zou het zijn hierbij de opmerking.
achter te houden, dat de expositieruimte van den
heer van Decne niet geschikt is om schilderijen van.
dezen omvang tot hun recht te doen komen.
TABA SIGAREN
*» -* ZIJN TOCH DE BESTE ~