De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1927 22 januari pagina 19

22 januari 1927 – pagina 19

Dit is een ingescande tekst.

No. 2590 DE GROENE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND zijn, wanneer het de zoogenaamde vrienden van onze werkelijke vrienden betreft, die door hen tenslotte bedrogen en bestolen worden ! Bedrogen en bestolen? riep hef meisje uit met van woede fonkelende oogen, waarin de tranen reeds dreigden op te wellen, die zi} slechts met groote, zichtbare moeite vermocht terug te houden, wij hebben uw vriend nimmer bedrogen of bestolen, zooals u zegt en dat weet u evengoed als ik. Dat mijne lessen niet langer voortgezet zullen kunnen worden, daar kunnen wij niets aan doen, en mijn arme vader wellicht het minste! En wat onze toekomst betreft, waarover u zich zeker niet bezorgd zult behoeven te maken, ik heb alleen zorgen voor mijne arme mama, wat mij betreft, ik zal wel trachten met teekenen mijn brood te verdienen! Nu, goed dan, riep Hamdof uit, doen jelui maar net wat je wiït, wat gaat het mij ook trouwens aan? Maar Orlink, moet hij nu juist op mij gaan rekenen, op het oogenblik, dat anderen hem in de steek laten? En wie of wat wilde je dan wel gaan teekenen, hè, er wordt reeds genoeg geschilderd en geteekend, zooveel, zooals er ook eigen lijk reeds veel te veel geschreven wordt, en de werkelijke kunstenaars daardoor bijna niet aan de beurt kunnen komen, en door hunne bescheidenheid in het gewoel der menigte over het hoofd wor den gezien ! Maar, ik wil je een voorstel doen, of liever gezegd ik wil je een kans geven ! Nu mijn boek verschijnt, versta je wel, mijn boek, zal men in het algemeen wel zeer nieuwsgierig naar het gezicht van den schrijver zijn, tenminste onder dat gedeelte van het publiek, dat nog niet in de gelegenheid was mij persoon lijk te zien, in ieder geval welnu, ik wil je toestaan mijn portret te teeke nen, dan is tegelijk jouw naam gemaakt naast den mijne als schrijver, hè? en kun je op die wijze ook nog iets voor je ouden leermeester doen, voor wien ik nu natuurlijk in het ver volg zal moeten zorgen! Wanneer zij je wil teekenen, dan heb ik daar natuurlijk niets op tegen, maar voor mij zal zij het niet behoeven te doen, viel Orlink den ander op zenuwachtigen toon in de rede. Hamdof zag hem van terzijde met een sluw, ver beten lachje aan. Hm, zeide hij toen, jij zoudt mij zelf willen schilderen, hènaast mijn naam als schrijver jouw naam als schilder, hè? O, ik begrijp je zoo goed! En dan later nog tegen de menschen zeggen: toen hij arm was, heb ik hem geholpen, en toen hij rijk was, heb ik zijn portret nog moeten schilde ren bovendien!", hè? Altijd maar denken r ik ben de goede, beste Orlink, en ondertusschen door mij nog beroemd worden ook, nietwaar? Hij begon opgewonden^ op n hooggiegelenden, als hinnikend klinkenden toon te spreken, en vervolgde: maar dat zal niet gebeuren! O, denk je, dat ik het soms niet wist? lederen morgen maar weer naar Orlink, en denken: ik moet mijn huur betalen, ik moet toch eten, ach, ik moest al zoo lang een paar nieuwe schoenen hebben, want ik begin mijn voeten reeds door te loopen, en wat zal er van mij moeten worden, wanneer Orlink niet betaalt? En dan zeggen: O, Orlink wat ben je een mooie, lieve jongen, en o, Orlink wat heb je een lieve, mooie schilderij tjes, en hoor je wel hoe ik sta te klappertanden van honger en kou, en zie je niet mijn holle, leêge linkerhand, die niet mag weten wat de rechter doet, evenmin als ik mag gaan gelooven aan wat ik zeg? O, er moet hier ergens in de kamer een heel leelijk klein duiveltje zitten, en hij loert op jou, maar jij, Orlink, jij hebt hem nog nooit gezien! En toch zeg ik het niet, want jij behoeft het niet te weten. O, blijf nog maar een beetje over je danseresjes zitten nadenken, Orlink, en denk er maar eens over na wat ik wel zou kunnen weten, en blijf daar maar over zitten piekeren tot je er eindelijk bij in slaap valt. Ik zal nu maar heengaan, en niet boos op je worden, want ik zou het toch niet op je kunnen blijven. Vergeef mij wanneer ik je zoo juist maar wat vqorgelogen heb, over dien roman, hè? Want wij, Orlink, zijn allebei even arme duivels, en zullen dat, zoolang God het ons gunt, Teekenfng voor ,,de Groene Amsterdammer" door J. C. Sinia r BA T A V I A DOOK J. C. SINIA \JOG een stuk/e oud Bafavia: Gezicht op den achterkant der Chineesche woningen in de wijk Pinfoe ketjil (woordelijk: kleine deur). Gaat men het bruggetje over, hetwelk op de feekening zichtbaar is, dan komt men in een warnet van steegjes en slopjes, waar een onbeschrijfelijke hitte hangt en nog onbeschrijfelijker geuren de reukzenuwen van den Europeeschen bezoeker prik kelen. Een bonte, kakelende menigte verdringt zich om en fusschen de uit stallingen der duizend en n koopwaren, welke men daar aantreft, zoodot het vaak moeite kost, zonder minder gewenschfe botsingen met zweetende en in niet erg frissche k/eeren gehulde zonen van hef Hemelsche Rijk, zich een door tocht te banen. Men vindt er van a/les: naast groenten en fruit, gedroogde haaienvinnen en inktvisschen: minderwaardige, met schreeuwende kleuren bedrukte Europeesche kafoenfjes wisselen af met stemmige, warmgelinte sarongs en kaïns uit Djocja en Solo, terwijl een pot frassi prijkt midden tusschen een verzameling prullaria der Westersche nijverheid. Guirlandes van half vergane kiezen en tanden, heel netjes aan een touw/je geregen, welke den ingang van een armoedig en vies krofje versieren, geven te kennen, dat hier een tandarts woont, die zijn vak goed verstaat, terwijl iets verder een schitterend uithangbord, met sierlijke, vergulde Chineesche karakters, aan den gevel van een tamelijk goed onderhouden en zindelijke toko, waarin op rekken langs den wand al/er/ei potjes en flesschen sfaan en vreemdsoortige, gedroogde kruiden, die in trossen afhangen of in mandjes staan uitgestald, ons te kennen geeft, dat zich hier een Chineesche apotheek bevindt, waar men obaf kan krijgen tegen alle mogelijke en denkbare kwalen. Op sommige plaatsen heeft men de nauwe gangetjes met oude kafjangmatten afgedekt, zoodot er een geheimzinnig schemerduister heerscht, waar hier en daar bundels zonnestralen doorheen flitsen en men den blauwen vettigen walm, dien de tallooze warongs ui/sfoofen, ziet omhoog kringelen. Aan hef eind van een dier gangetjes geeft een kleine deur vandaar wellicht den naam Pinfoe ketjil toegang tot een stil grachtje en plotseling staat men dan weer in het klaterende licht en de nog altijd wel smorend heete, maar frissche lucht. ook wel ons geheele leven lang blijven ! Laat mij je eenmaal omhelzen, voor het eerct en voor het laatst, want ik voel tranen in mijne oogen komen, alsof ik in jou een broeder verloor, en toch zou het nog het beste voor je zijn wanneer ik je toewenschte zoo spoedig mogelijk te verrekken! Of verwacht je nog iets anders? En terwijl hem werkelijk de tranen in de oogen kwamen en hij als een dronkaard op zijne beenen waggelde, trad hij op Orlink toe en omhelsde hem met afgewend gezicht. Toen Hamdof vertrokken was, wendde Orlink zich onmiddellijk tot Esther, en vroeg: En zou je hem hebben willen teekenen? Hij heeft het je toch ge vraagd ? Neen, zeide zij weifelend. Maar ik bedoel wanneer hij het je nogmaals had gevraagd? Wanneer hij zelfs bepaald aangedrongen zou hebben? Neen, antwoordde zij ontwijkend. Zoo, zeide hij nadenkend, je zoudt hem dus niet hebben willen teekenen? En waarom dan eigenlijk niet? Of zou je het niet hebben kunnen doen? O, ik zou het best hebben kunnen doen, ik geloof het tenminste wel, antwoordde zij haastig. Maar, och neen, toch liever niet.... Maar waarom niet? Houdt je niet van hem? Ben je misschien bang voor hem? Hij zag haar vragend en onderzoekend, en tegelijk achterdochtig van terzijde aan. Hij maakt mij 's morgens wel altijd aan het schrikken ik schrik tenminste van hem, maar daarom hoef ik toch niet bang voor hem te zijn.. Nu, goed maar waarom wil je hem dan toch niet teekenen? Zij maakte met hare schouders eene onwillige, afwerende beweging. Geloof jij altoos wat hij zegt.... of geloof je hem in het geheel niet.. of alleen maar zoo nu en dan? vroeg Orlink, en zag haar uitvorschend aan. Hij zegt toch altijd de waarheid? vroeg zij verwonderd. Hm, ja op het laatst wel dat bedoel je toch zeker? Jij schijnt ook al onder zijn invloed te verkeeren.... maar waarom wil je hem dan niet teekenen? Het was voortdurend eene zelfde vage, verwarde en toch hem overweldigende gedachte, die zich met de kracht en den dwang der vertwijfeling aan hem opdrong. Ik ben niet bang voor hem en toch.... is er iets.... fluisterde zij. Hij begon zacht te lachen met zoettevreden, kirrend klokkende geluidjes. Kom eens hier, zeide hij toen zacht, terwijl zijn blik over haar door de ruimte gleed om haar heen. Zij naderde met schuchtere bewe gingen, hare donkerglanzende oogen vol anstige spanning op zijn door ver twijfeling vertrokken gezicht gericht. Zou je misschien denken hè, hè, zou je misschien denken, dat Hamdof nu, dat hij misschien wel eens gek zou kunnen worden? fluisterde hij, terwijl zijne lippen beefden en zijne oogen onrustig ronddwaalden, als zoch ten zij vergeefs naar een steunpunt voor hunne verwarde, onzekere blikken. Ik weet het niet.... neen, ik wét het niet, fluisterde zij bevreesd. Hm, je weet het niet, hè.... maar, welnu.... Neem dan maar papier en houtskool.... of zou je mij ook niet willen teekenen? Zij kromp, over haar geheele lichaam bevende, als door een slag getroffen, ineen. »* Neen, neen, ik wil.... neen, ik wil' u ook niet teekenen! gilde zij toen uit. Stil, stil, zoet, mijn kindje, stil. Men behoeft ons toch niet te hooren? fluisterde hij met eene vreemd ont roerde, klagelijke stem. Neen, neen, je behoeft het niet, maar.... en eindelijk zag hij haar met zijn onrustige, van wanhoop schitterende oogen aan, zoodat zij verschrikt voor hem terugdeinsde. Neen, stil nu maar -Maar, maar denk je o, het is niet zoo een vreemde, vreeselijke vraag als je mis schien denken zoudt, kleine Esther.... en je mag er ook niet boos om op mij zijn! Maar Ach, n gek, of allen gek, wat doet het er eigenlijk toe?.... Denk je misschien, dat.... ik ook krankzinnig ben? Haar gelaat met beide handen be dekkende, stopte zij de vingers in hare ooren als om hen voor deze helsche in fluisteringen te sluiten, en rende heen. Dit is dus mijn afscheid.... het afscheid van mijne leerlinge en van mijn vriend, mompelde Orlink mismoedig voor zich heen en schudde treurig, als om zijne al te zware, zorgelijke gedachten te verdrijven, het hoofd. Hij richtte zich langzaam op, stond midden in het vertrek, en zag naar het onvoltooide schilderij, de Danse ressen". Hij gevoelde zich zeer eenzaam, en deze eenzaamheid was zoo kil, als was er werkelijk niets meer om hem heen, en bestond hij, Orlink, met zijne eenzaamheid, geheel alleen in deze wijde, kille, leêge waereld. Toen trad hij huive rend toe op het schilderij, streek met de vingers over de nog onvoltooide, onafgewerkte figuren, langs hunne on zekere, weifelende lijnen, als wilde hij hen zacht, zacht streelen, zooals eene moeder ongezien haar wanstaltig kind liefkoost. Hij ging weer zitten, geheel in zijne zwaarmoedige gedachtenloosheid verzonken. Want in deze zware treurig heid zijner ziel was het hem als bestond er eigenlijk in het geheel niets waarover hij vermocht na te denken en werkelijk zou kunnen treuren, als ondervond hij een groot verdriet, waarvan hij de oor zaak onmogelijk vermocht op te sporen. Het zonlicht van den vaalbleeken winter daarbuiten viel op zijn gezicht en het schilderij daartegenover als de verweerde, gebroken spiegel eener ont redderde menschelijke ziel. Het gezicht van dezen man, die in den waan leefde een talent te hebben, dat hij in het geheel niet bezat, eene dier waanvoorstellingen, waarmede de natuur hare schepselen zelve tot eene bespotting maakt en wier oorzaak en noodzakelijkheid on mogelijk zijn na te gaan, hoewel ook deze volgens hare wetten, die geen werkelijk doelloos bestaan zouden kunnen dulden, op eenigerlei wijze verklaarbaar zouden moeten zijn, want waarom anders deze drang tot eenig werk, zijn strijd ervoor en het verdriet om de voortdurende mis lukking daarvan in een menschelijk wezen, die niet geheel zonder eenige waarde en doel kunnen zijn??droeg alle kenteekenen, die de daarop nage laten sporen zijn van een hardnekkigen, verbitterden, doch tot dusverre vol komen vergeefs gebleven strijd. Het vaalgrauwe, te vroeg oudgeworden gezicht had diepe, doch slappe trekken, die door de onregelmatigheid daarvan zich scherp met diepe schaduwen afteekenden. Het abnormaal groote voor hoofd met de ongelijk ingeplante haar grens, afwisselend vol knobbels en (Sto( op pag. zo)

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl