Historisch Archief 1877-1940
No. 2590
DE GROENE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
zijn, wanneer het de zoogenaamde
vrienden van onze werkelijke vrienden
betreft, die door hen tenslotte bedrogen
en bestolen worden !
Bedrogen en bestolen? riep hef
meisje uit met van woede fonkelende
oogen, waarin de tranen reeds dreigden
op te wellen, die zi} slechts met groote,
zichtbare moeite vermocht terug te
houden, wij hebben uw vriend nimmer
bedrogen of bestolen, zooals u zegt en
dat weet u evengoed als ik. Dat mijne
lessen niet langer voortgezet zullen
kunnen worden, daar kunnen wij niets
aan doen, en mijn arme vader wellicht
het minste! En wat onze toekomst
betreft, waarover u zich zeker niet
bezorgd zult behoeven te maken, ik heb
alleen zorgen voor mijne arme mama, wat
mij betreft, ik zal wel trachten met
teekenen mijn brood te verdienen!
Nu, goed dan, riep Hamdof uit,
doen jelui maar net wat je wiït, wat
gaat het mij ook trouwens aan? Maar
Orlink, moet hij nu juist op mij gaan
rekenen, op het oogenblik, dat anderen
hem in de steek laten? En wie of wat
wilde je dan wel gaan teekenen, hè,
er wordt reeds genoeg geschilderd en
geteekend, zooveel, zooals er ook eigen
lijk reeds veel te veel geschreven wordt,
en de werkelijke kunstenaars daardoor
bijna niet aan de beurt kunnen komen,
en door hunne bescheidenheid in het
gewoel der menigte over het hoofd wor
den gezien ! Maar, ik wil je een voorstel
doen, of liever gezegd ik wil je een kans
geven ! Nu mijn boek verschijnt, versta
je wel, mijn boek, zal men in het algemeen
wel zeer nieuwsgierig naar het gezicht
van den schrijver zijn, tenminste onder
dat gedeelte van het publiek, dat nog
niet in de gelegenheid was mij persoon
lijk te zien, in ieder geval welnu,
ik wil je toestaan mijn portret te teeke
nen, dan is tegelijk jouw naam gemaakt
naast den mijne als schrijver, hè?
en kun je op die wijze ook nog
iets voor je ouden leermeester doen,
voor wien ik nu natuurlijk in het ver
volg zal moeten zorgen!
Wanneer zij je wil teekenen, dan
heb ik daar natuurlijk niets op tegen,
maar voor mij zal zij het niet behoeven
te doen, viel Orlink den ander op
zenuwachtigen toon in de rede. Hamdof zag
hem van terzijde met een sluw, ver
beten lachje aan.
Hm, zeide hij toen, jij zoudt mij
zelf willen schilderen, hènaast mijn
naam als schrijver jouw naam als
schilder, hè? O, ik begrijp je zoo
goed! En dan later nog tegen de
menschen zeggen: toen hij arm was, heb
ik hem geholpen, en toen hij rijk was,
heb ik zijn portret nog moeten schilde
ren bovendien!", hè? Altijd maar
denken r ik ben de goede, beste Orlink,
en ondertusschen door mij nog beroemd
worden ook, nietwaar?
Hij begon opgewonden^ op n
hooggiegelenden, als hinnikend
klinkenden toon te spreken, en vervolgde:
maar dat zal niet gebeuren! O,
denk je, dat ik het soms niet wist?
lederen morgen maar weer naar Orlink,
en denken: ik moet mijn huur betalen,
ik moet toch eten, ach, ik moest al zoo
lang een paar nieuwe schoenen hebben,
want ik begin mijn voeten reeds door te
loopen, en wat zal er van mij moeten
worden, wanneer Orlink niet betaalt?
En dan zeggen: O, Orlink wat ben je
een mooie, lieve jongen, en o, Orlink
wat heb je een lieve, mooie schilderij
tjes, en hoor je wel hoe ik sta te
klappertanden van honger en kou, en zie je niet
mijn holle, leêge linkerhand, die niet
mag weten wat de rechter doet, evenmin
als ik mag gaan gelooven aan wat ik zeg?
O, er moet hier ergens in de kamer een
heel leelijk klein duiveltje zitten, en hij
loert op jou, maar jij, Orlink, jij hebt
hem nog nooit gezien! En toch zeg ik
het niet, want jij behoeft het niet te
weten. O, blijf nog maar een beetje
over je danseresjes zitten nadenken,
Orlink, en denk er maar eens over na wat
ik wel zou kunnen weten, en blijf daar
maar over zitten piekeren tot je er
eindelijk bij in slaap valt. Ik zal nu
maar heengaan, en niet boos op je
worden, want ik zou het toch niet op je
kunnen blijven. Vergeef mij wanneer
ik je zoo juist maar wat vqorgelogen
heb, over dien roman, hè? Want wij,
Orlink, zijn allebei even arme duivels, en
zullen dat, zoolang God het ons gunt,
Teekenfng voor ,,de Groene Amsterdammer" door J. C. Sinia
r
BA T A V I A
DOOK J. C. SINIA
\JOG een stuk/e oud Bafavia: Gezicht op den achterkant der Chineesche
woningen in de wijk Pinfoe ketjil (woordelijk: kleine deur). Gaat men het
bruggetje over, hetwelk op de feekening zichtbaar is, dan komt men in een
warnet van steegjes en slopjes, waar een onbeschrijfelijke hitte hangt en nog
onbeschrijfelijker geuren de reukzenuwen van den Europeeschen bezoeker prik
kelen. Een bonte, kakelende menigte verdringt zich om en fusschen de uit
stallingen der duizend en n koopwaren, welke men daar aantreft, zoodot het
vaak moeite kost, zonder minder gewenschfe botsingen met zweetende en in
niet erg frissche k/eeren gehulde zonen van hef Hemelsche Rijk, zich een door
tocht te banen. Men vindt er van a/les: naast groenten en fruit, gedroogde
haaienvinnen en inktvisschen: minderwaardige, met schreeuwende kleuren bedrukte
Europeesche kafoenfjes wisselen af met stemmige, warmgelinte sarongs en kaïns
uit Djocja en Solo, terwijl een pot frassi prijkt midden tusschen een verzameling
prullaria der Westersche nijverheid. Guirlandes van half vergane kiezen en
tanden, heel netjes aan een touw/je geregen, welke den ingang van een armoedig
en vies krofje versieren, geven te kennen, dat hier een tandarts woont, die
zijn vak goed verstaat, terwijl iets verder een schitterend uithangbord, met
sierlijke, vergulde Chineesche karakters, aan den gevel van een tamelijk goed
onderhouden en zindelijke toko, waarin op rekken langs den wand al/er/ei potjes
en flesschen sfaan en vreemdsoortige, gedroogde kruiden, die in trossen afhangen
of in mandjes staan uitgestald, ons te kennen geeft, dat zich hier een Chineesche
apotheek bevindt, waar men obaf kan krijgen tegen alle mogelijke en denkbare
kwalen.
Op sommige plaatsen heeft men de nauwe gangetjes met oude kafjangmatten
afgedekt, zoodot er een geheimzinnig schemerduister heerscht, waar hier en
daar bundels zonnestralen doorheen flitsen en men den blauwen vettigen walm,
dien de tallooze warongs ui/sfoofen, ziet omhoog kringelen.
Aan hef eind van een dier gangetjes geeft een kleine deur vandaar
wellicht den naam Pinfoe ketjil toegang tot een stil grachtje en plotseling
staat men dan weer in het klaterende licht en de nog altijd wel smorend heete,
maar frissche lucht.
ook wel ons geheele leven lang blijven !
Laat mij je eenmaal omhelzen, voor
het eerct en voor het laatst, want
ik voel tranen in mijne oogen komen,
alsof ik in jou een broeder verloor, en
toch zou het nog het beste voor je zijn
wanneer ik je toewenschte zoo spoedig
mogelijk te verrekken! Of verwacht je
nog iets anders?
En terwijl hem werkelijk de tranen
in de oogen kwamen en hij als een
dronkaard op zijne beenen waggelde,
trad hij op Orlink toe en omhelsde hem
met afgewend gezicht.
Toen Hamdof vertrokken was, wendde
Orlink zich onmiddellijk tot Esther, en
vroeg:
En zou je hem hebben willen
teekenen? Hij heeft het je toch ge
vraagd ?
Neen, zeide zij weifelend.
Maar ik bedoel wanneer hij
het je nogmaals had gevraagd? Wanneer
hij zelfs bepaald aangedrongen zou
hebben?
Neen, antwoordde zij ontwijkend.
Zoo, zeide hij nadenkend, je zoudt
hem dus niet hebben willen teekenen?
En waarom dan eigenlijk niet? Of
zou je het niet hebben kunnen doen?
O, ik zou het best hebben kunnen
doen, ik geloof het tenminste wel,
antwoordde zij haastig. Maar, och neen,
toch liever niet....
Maar waarom niet? Houdt je niet
van hem? Ben je misschien bang
voor hem?
Hij zag haar vragend en onderzoekend,
en tegelijk achterdochtig van terzijde
aan.
Hij maakt mij 's morgens wel
altijd aan het schrikken ik schrik
tenminste van hem, maar daarom
hoef ik toch niet bang voor hem te zijn..
Nu, goed maar waarom wil
je hem dan toch niet teekenen?
Zij maakte met hare schouders eene
onwillige, afwerende beweging.
Geloof jij altoos wat hij zegt....
of geloof je hem in het geheel niet..
of alleen maar zoo nu en dan?
vroeg Orlink, en zag haar uitvorschend
aan.
Hij zegt toch altijd de waarheid?
vroeg zij verwonderd.
Hm, ja op het laatst wel
dat bedoel je toch zeker? Jij
schijnt ook al onder zijn invloed te
verkeeren.... maar waarom wil je hem
dan niet teekenen?
Het was voortdurend eene zelfde vage,
verwarde en toch hem overweldigende
gedachte, die zich met de kracht en
den dwang der vertwijfeling aan hem
opdrong.
Ik ben niet bang voor hem en
toch.... is er iets.... fluisterde zij.
Hij begon zacht te lachen met
zoettevreden, kirrend klokkende geluidjes.
Kom eens hier, zeide hij toen
zacht, terwijl zijn blik over haar door
de ruimte gleed om haar heen.
Zij naderde met schuchtere bewe
gingen, hare donkerglanzende oogen vol
anstige spanning op zijn door ver
twijfeling vertrokken gezicht gericht.
Zou je misschien denken hè,
hè, zou je misschien denken, dat
Hamdof nu, dat hij misschien wel
eens gek zou kunnen worden? fluisterde
hij, terwijl zijne lippen beefden en zijne
oogen onrustig ronddwaalden, als zoch
ten zij vergeefs naar een steunpunt voor
hunne verwarde, onzekere blikken.
Ik weet het niet.... neen, ik
wét het niet, fluisterde zij bevreesd.
Hm, je weet het niet, hè.... maar,
welnu.... Neem dan maar papier en
houtskool.... of zou je mij ook niet
willen teekenen?
Zij kromp, over haar geheele lichaam
bevende, als door een slag getroffen,
ineen. »*
Neen, neen, ik wil.... neen, ik wil'
u ook niet teekenen! gilde zij toen uit.
Stil, stil, zoet, mijn kindje, stil.
Men behoeft ons toch niet te hooren?
fluisterde hij met eene vreemd ont
roerde, klagelijke stem. Neen, neen, je
behoeft het niet, maar.... en eindelijk
zag hij haar met zijn onrustige, van
wanhoop schitterende oogen aan, zoodat
zij verschrikt voor hem terugdeinsde.
Neen, stil nu maar -Maar, maar
denk je o, het is niet zoo een
vreemde, vreeselijke vraag als je mis
schien denken zoudt, kleine Esther....
en je mag er ook niet boos om op mij zijn!
Maar Ach, n gek, of allen
gek, wat doet het er eigenlijk toe?....
Denk je misschien, dat.... ik ook
krankzinnig ben?
Haar gelaat met beide handen be
dekkende, stopte zij de vingers in hare
ooren als om hen voor deze helsche in
fluisteringen te sluiten, en rende heen.
Dit is dus mijn afscheid....
het afscheid van mijne leerlinge en
van mijn vriend, mompelde Orlink
mismoedig voor zich heen en schudde
treurig, als om zijne al te zware, zorgelijke
gedachten te verdrijven, het hoofd.
Hij richtte zich langzaam op, stond
midden in het vertrek, en zag naar
het onvoltooide schilderij, de Danse
ressen". Hij gevoelde zich zeer eenzaam,
en deze eenzaamheid was zoo kil, als
was er werkelijk niets meer om hem
heen, en bestond hij, Orlink, met zijne
eenzaamheid, geheel alleen in deze wijde,
kille, leêge waereld. Toen trad hij huive
rend toe op het schilderij, streek met
de vingers over de nog onvoltooide,
onafgewerkte figuren, langs hunne on
zekere, weifelende lijnen, als wilde hij
hen zacht, zacht streelen, zooals eene
moeder ongezien haar wanstaltig kind
liefkoost. Hij ging weer zitten, geheel
in zijne zwaarmoedige gedachtenloosheid
verzonken. Want in deze zware treurig
heid zijner ziel was het hem als bestond
er eigenlijk in het geheel niets waarover
hij vermocht na te denken en werkelijk
zou kunnen treuren, als ondervond hij
een groot verdriet, waarvan hij de oor
zaak onmogelijk vermocht op te sporen.
Het zonlicht van den vaalbleeken
winter daarbuiten viel op zijn gezicht
en het schilderij daartegenover als de
verweerde, gebroken spiegel eener ont
redderde menschelijke ziel. Het gezicht
van dezen man, die in den waan leefde
een talent te hebben, dat hij in het geheel
niet bezat, eene dier waanvoorstellingen,
waarmede de natuur hare schepselen
zelve tot eene bespotting maakt en
wier oorzaak en noodzakelijkheid on
mogelijk zijn na te gaan, hoewel ook deze
volgens hare wetten, die geen werkelijk
doelloos bestaan zouden kunnen dulden,
op eenigerlei wijze verklaarbaar zouden
moeten zijn, want waarom anders deze
drang tot eenig werk, zijn strijd ervoor
en het verdriet om de voortdurende mis
lukking daarvan in een menschelijk
wezen, die niet geheel zonder eenige
waarde en doel kunnen zijn??droeg
alle kenteekenen, die de daarop nage
laten sporen zijn van een hardnekkigen,
verbitterden, doch tot dusverre vol
komen vergeefs gebleven strijd. Het
vaalgrauwe, te vroeg oudgeworden
gezicht had diepe, doch slappe trekken,
die door de onregelmatigheid daarvan
zich scherp met diepe schaduwen
afteekenden. Het abnormaal groote voor
hoofd met de ongelijk ingeplante haar
grens, afwisselend vol knobbels en
(Sto( op pag. zo)