De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1927 22 januari pagina 5

22 januari 1927 – pagina 5

Dit is een ingescande tekst.

No. 2590 DE GROENE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND LEVENSVRAGEN VAN HET SOCIALISME DOOR MR. H. GILTAY Om den Groei der Gemeenschap. HET socialisme is in een periode van zelfinkeer getreden. Het oude besef van de wetenschap pelijke zekerheid" der socialistische toekomst onthult zich aan de besten onder de socialisten als een waan. Het geloof in de almacht van het verstand wordt bij steeds meerderen geschokt. Men kan zonder overdrij ving spreken van een krisis in de socialistische gedachtenwereld. Vooral uit Duitschland klinken reeds talrijke stemmen, welke een nieuw" of jong" socialisme verkondigen, dat niet op het verstand, maar op den zedelijken wil is gegrond. En het machtigste getuigenis van dit streven is zonder twijfel het werk van den Belg De Man: Zur Psychologie des Sozialismus." Ook in de Hollandsche socialistische wereld is deze zelfinkeer bemerkbaar. Zijn belangrijkste uiting vond hij in de laatste publicaties van Henriëtte Roland Holst: Communisme en Moraal" en Historisch Materialisme en Kunst". En nu komt de socialistische predikant Banning met zijn Om de Groei der Ge meenschap". (N. V. van Loghum Slaterus Uitg.-mij.) Het is natuurlijk onmogelijk de resultaten van dezen pas begonnen inkeer te voorspellen. Maar wel kan men zeggen, dat zijne beteekenis vooral zal afhangen van twee dingen: ten eerste van de mate, waarin de socialistische zelfbezinning er in zal slagen zich vrij te houden van elke overweging van politieken aard, en ten tweede van haar kritischen diepgang, zoowel op psychologisch, als op sociologisch, philosophisch en moreel gebied. Het eerste, het buiten sluiten van alle politiek, is voor de meeste socialisten het allermoeilijkste. Zij kunnen bijna niet anders dan twee heeren dienen: hun Partij en de Waarheid. En toch kan een nieuw socialisme alleen geboren worden door het aandachtig beluisteren van n stem: de stem der innerlijke waarheid. Het tweede vereischte: de kritische diepgang, is vooral afhankelijk van den aanleg, de ontwikkeling en den moed van den onderzoeker. Hij moet beseffen dat het oude socialisme tot in zijn diepste psycho logische, sociologische, wijsgeerige en zedelijke gronden, moet worden gepeild en ontleed. De psychologische analyse is het eerste noodige: het nieuwe socialisme kan slechts geboren worden uit een grondige psycho logische ontleding van het oude. Zooals voor een in zijn conflicten verstrikt individu de eenige hoop op een nieuw levensinzicht en een nieuwe levenshouding ligt in het bereiken van een zoo diep en scherp mo gelijk zelf-inzicht. Maar waar de individueele psycho analyse dikwijls maanden, soms zelfs jaren duurt, zullen voor het zelfontledingsproces van het socialisme misschien eenige geslachten noodig zijn. Wij staan nu nog maar aan het allereerste begin. Welke beteekenis heeft nu Banning's boek, in dit licht bezien? Die beteekenis is naar mijn meening niet groot. Het is een sympathiek geschrift. Het is eerlijk en zonder pose. Maar het is weinig principieel en, ondanks den onmiskenbaren ernst, oppervlakkig. Banning voelt wel waar de groote problemen liggen, maar hij ziet ze niet scherp en komt daardoor tot geen bevredigende oplossing. De grondoorzaak hiervan schijnt mij te liggen in het feit, dat de schrijver, hoe kritisch hij ook tegenover bepaalde onderdeelen der marxistische levensbeschou wing staat, zich toch aan haar algemeenen blik op de maatschappij niet heeft weten te ontworstelen. Hij kijkt nog altijd door den marxistischen bril, ook al redeneert hij anti-marxistisch, humanistisch" en reli gieus. Daardoor geven zijn beschouwingen ten slotte geen dieper inzicht in het wezen der maatschappij en hare ontwikkelingsmogelijkheden, maar moeten wij ons tevreden stellen met min of meer vage kritiek op enkele marxistische dogma's n een groot aantal moreele en religieuze postulaten. Er moet een nieuwe grondslag voor de cultuur der toekomst gevonden worden". De nieuwe gemeenschap moet een reli gieuze gemeenschap worden." Het klassebewustzijn moet zich verwijden tot menschheids- en kosmisch bewustzijn." Ja, amen! zeggen we. Maar de vraag is: kan het? En zoo ja hoe? In den Groenendaal-tijd hoorde ik, op de stoep van een vergaderlokaal, een aantal jongelieden in plechtigen, bijna magischen cadans, tot in het oneindige herhalen deze merkwaardige woorden: Herman Groenendaal moét vrij ! (mf) De mensch moet vrij !(f) de menschheid moét vrij!" (ff). Ik geloof, dat ik nooit met grooter verbazing naar iets geluisterd heb. Ja, zeker, ze moesten allemaal vrij. Daar was iedereen het mee eens (behalve het militaire gerechtshof dan). Maar zou de vrijheid van mensch en menschheid be werkt worden door deze wonderbaarlijke bezwerings formules? Als ze maar lang genoeg herhaald werden? Aan deze vertooning voor het Haagsche H.V.C." deden Banning's postulaten mij herhaaldelijk denken. Want met kritiek op onderdeelen en postulaten komen wij er niet. Dit is de hoofdvraag: wat is het typisch wezen van onze huidige beschaving en wat is haar meest essentieele tendens? En dan: 200 dit wezen AAN DEN STORMKAM Teekeniny voot de Groene Amsterdammer" door L. J. Jordaan JOHN BULL: HALLO! WAAR BLIJF JULLIE NOU ! ?" en deze tendens strijdig zijn met onze hoogste aspiraties, wat kunnen wij dan daartegen doen? Maar deze vragen worden door Banning niet gesteld, laat staan dan be antwoord. Hij erkent wel, dat onze beschaving rationalistische en mechanistische kanten" heeft, waardoor ook het socialisme besmet is, hij ziet wel de schaduwzijden" der machinale techniek en het daarmee gepaard gaande verval van kunst en gods dienst, hij weet ook, dat de mensch bij comfort alleen niet kan leven en dat het Koninkrijk Gods niet van deze wereld is maar hij ziet deze dingen niet diep genoeg, hij doorschouwt ze niet in hun gansche, ont zettende beteekenis. Hij ziet niet, dat de mechanisatie van arbeid en leven, de rationaliseering van productie en huizenbouw niet een schaduwzijde" is van de moderne beschaving, maar het wezen dier beschaving, dat, tot zijn uiterste consequenties doorgevoerd, de dood van alle waarlijke cultuur, van alle levens vreugde beteekent. Banning beseft hiervan niets en komt ons geruststellend verzekeren, dat al deze nadeelen vanzelf zullen wijken, wanneer de techniek bevrijd wordt van den kapitalistischen geest en be zield wordt door de gemeenschapsgedachte. Maar daar toe moet de techniek eerst nog tot veel hooger ont wikkeling komen, zoodat zij allen een voldoende bestaan" kan verzekeren. Dan zal, op dien grond, de nieuwe gemeenschapscultuur ontbloeien. De vraag, hoe het mogelijk is, dat ooit op den grond slag van een tot het uiterste gemechaniseerden, dus zielloozen, vretigdeloozen arbeideen waarlijk levende, nieuwe cultuur kan ontstaan, komt zelfs niet bij Banning op. En toch is dit de levensvraag van het socialisme, waaraan niemand voorbij kan. De nieuwe geest," de gcmeenschapsgeest", zal de techniek der toekomst adelen, meent Banning. Maar is de techniek-zelve niet de uitdrukking van een geest, van den nuchteren, praktisch-verstandelijken geest onzer beschaving? Is zij niet het tastbare bewijs van het uitsluitend op doelmatigheid", op comfort en ledigheid gerichte streven van den modernen mensch? Is zij niet de belichaming van het ideaal van Ford: zooveel mogelijk materiëele goederen voor zoo gering mogelijke inspanning? En is dit streven en zijne belichaming ooit vereenigd te denken met waar achtige cultuur? In plaats van deze vragen te overwegen en te be antwoorden, bepaalt Banning zich tot het wijzen op het nut van stofzuigers en moderne gaarkeukens. Hoe dit komt? Het komt, doordat Banning, zijn hooge aspiraties ten spijt, de dingen tenslotte beziet uit wat Spengler genoemd heeft: de Frosch-Perspektive". Hoe vervuld hij ook meent te zijn van het Goede, het Ware en het Schoone, in werkelijkheid knielt ook hij, op de beslissende momenten, voor den eenigen God van dezen tijd: het Nuttige. Voor den God, aan wien alle vreugde, alle schoonheid en alle cultuur stuk voor stuk wordt geofferd. Maar is Banning dan geheel blind voor de vreugdeloosheid van den gemechaniseerden arbeid? Neen, maar hij vindt het niet belangrijk. Want, zegt hij: arbeid heeft geen doel in zichzelf, hij dient slechts om de voorwaarden te scheppen, die hooger geeste^bloei mogelijk maken. Dit is wel het allerergste, dat een strijder voot de nieuwe gemeenschap kan zeggen. Dat een slachtoffer van het Taylor-systeem zoo spreekt, is begrijpelijk. Maar dat een man als Banning niet weet, dat arbeici, lichamelijke arbeid, eerste vereischte is voor een nor maal, gelukkig leven, is wel zeer droevig. Hij leze van Eeden's Blijde Wereld" eens, of Henriëtte Roland Holst's Arbeid, een Spel tot Inwijding". Misschien dat dit hem tot andere gedachten brengt. Maar zoo lang hij dit fundamentcele inzicht, het inzicht in de physieke en moreele beteekenis van den arbeid voor het menschelijk leven mist, zal hij tot derr bouw van den tempel der toekomst zelf? geen steentje bijdragen

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl