Historisch Archief 1877-1940
Nó. 2591
DE GROENE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
ANTJ-OORLOCSFILM
DE GROOTE PARADE" Tuschinsky
EN voortreffelijke film, die
iedereen moet gaan zien !
Ik wil dit vooraf nadrukke
lijk vaststellen wat ik er
straks op moge aanmerken,
geschiedt uit studie-oogmerk.
,,The big parade" is een boei
ende, voortreffelijk geënsce
neerde, uitstekend gespeel
de en cinéastisch zeer mooie
film.
Laat mij de twee hoogtepunten uit het werk
noemen, die weinig minder dan geniaal zijn: Het ver
trek naar het front en de ontmoeting van den
Amerikaan en den Duitscher in den granaattrechter.
Het Fransche meisje verneemt, dat haar
Amerikaansche vriend met zijn regiment naar het front
-vertrekt en wanhopig, na hun laatste kibbelpartijtje,
?werpt zij zich in den stroom van het-leger-op-marsch
«m hem vaarwel te zeggen. Ziedaar een
prachtgegeven voor het lichtspel ! Het ontroerende contrast
van de tengere, zwakke vrouw, die zich, door haar
liefde gesterkt, midden in den oorlogsbaaierd waagt
?en het daverend geweld der voorbijtrekkende kanon
nen en fourage-wagens, vormt voor den kunstenaar
regisseur een onderwerp om van te watertanden. King
Vidor maakt er iets heel moois van: hij laat het meisje
stilstaan en langs haar fragiel, teer-wit gehouden
figuurtje, dondert de woeste, donkere stroom van
?oorlogstuig en zwaarbepakte, tot de tanden gewa
pende mannen. De desperate volharding, waarmee zij
in deze grauwe eenvormigheid, die alle persoonlijkheid
vermorzelt, naar het geliefde wezen zoekt, heeft wel
sterk het symbolische, dat de goede cinematografische
kunst zoo bijzonder onderscheidt. Wanneer zij hem
eindelijk gevonden heeft en na een al te korte
om:
heizing ruw van hem gescheiden, zich in opperste
wanhoop een eindweegs mee laat slepen door de
vracht-auto, waarop hij met ander levend mate
riaal geladen werd, voelt men iets van het wereld
leed ? iets van het Qolgotha der vrouw gesymboli
seerd in dit teere boeren-kind. De slotscène, die ons
haar geknakt figuurtje toont, eenzaam achtergebleven
op den weg, waarlangs het leger in machtige stofwol
ken verdween vormt een prachtige afsluiting van
het eerste deel en een der weinige propagandistische
momenten van dit filmwerk.
Is het nu kleinzielige vitterij, om hierop meteen met
critiek voor den dag te komen? Mij dunkt van niet.
Deze scène is sterk genoeg, om critiek te kunnen ver
dragen en het is meen ik het beschouwen van
dergelijk belangrijk werk, dat in de eerste plaats de
studie vruchtdragend maakt. Welnu dan ik zei
reeds, dat hiermee een geniale trouvaiile is gedaan en
ik heb aan de uitwerking, die voortreffelijk is, alle
recht laten wedervaren. Mijn eenige bezwaar is, dat
er nog niet uit is gekaald, wat er in zit \ Gegeven is hier
het meisje, subliem in haar physieke teerheid en groote
liefde in dramatische tegenstellling tot het brute,
fatale oorlogsgeweld. Dit is een scène van de uiterste
spanning, waaraan alle salon-gematigdheid vreemd
behoort te zijn, die met Barbussiaansche felheid de
pijn van den oorlogsgruwel in onze zielen wil striemen.
Wat King Vidor er van gemaakt heeft is ik zei het
reeds forsch, ontroerend en zelfs tot op zekere
hoogte ontstellend. Maar onwillekeurig gaan bij
dergelijk werk de gedachten uit naar dat andere
propaganda-product, de Potemkin" en al dadelijk
voelt men, wat hier ontbreekt. De voornaamste
medesp.eler in zulke drama's van menschenleed en
menschenschande behoort de.... toeschouwer-zelf te zijn !
Het is heel mooi en heel verdienstelijk, wanneer de
cinegrafist bereikt, dat wij met ademlooze belangstel
ling en schrijnend medelijden het drama op het
doek volgen maar het is nog wat anders, wanneer
hij ons van onze behaaglijke fauteuils rukt ons
temidden van den pèle-mêle smijt ons mee, mét
zijn sujetten, in den modder trapt tot wij van
schaamte en pijn om genade schreeuwen ! Wie het
obsedeerende gestamp der Potemkin-machines als een
lichamelijke marteling heeft gevoeld, wie de naakte
gruwelen der kozakken als een geeseling en een brand
merking van zijn eigen menschelijkheid heeft onder
gaan die voelt dit gemis aan hartstocht, aan haat en
dus aan liefde, als een pijnlijke lacune. Het is de
onoverbrugbare kloof tusschen grooten en grootschen
arbeid!
Waar zit het verschil in deze scène van King Vidor
en de tooneelen uit het ,,Potemkin"-drama? Mij dunkt
behalve in de rauwheid en de passie van den Rus,
waarnaast het werk van den Amerikaan een schijn van
tamheid krijgt in de aanwending van het apparaat.
Het afscheid te Champigny is, meen ik, nog te veel
van buiten-af opgenomen. Het geheele gebeuren,
trekt evenwijdig aan de lens voorbij met de
devotie, maar ook met de resignatie van een
passieschildering. Ik stel mij zoo voor hoe een Eisenstein,
zich met het toestel midden in het gewoel zou hebben
geworpen nu eens hangende onder een der monster
achtige voertuigen, zoodat de geweldige wielen, keien
verpletterend modderfonteinen opspuitend, als
apocalyptische gedrochten het doek zouden vullen.
Dan weer zwevend boven zoo'n wriemelende hoop
soldaten, met hun stinkende ellende van opgepakt
slachtvee of kruipende in het slijk van den weg,
om de kwelling mee te ondergaan, van den
doodelijkzekeren cadans, waarmee al die ijzcrbeslagen schoenen
naar den duivel marcheeren. Dit alles durft de
Amerikaan nog niet aan hij vindt het, vermoed
ik, al erg genoeg, zooals het is.
Zonder voorbehoud prachtig is, wat ik als tweede
hoogtepunt noemde. Men stelle zich voor: In den
triesten, duisteren nacht van no-mansland, doorflitst
van helsche lichtscheuren, kruipen twee dieren
beiden in hun kwaadaardig pantser van leer en ijzer,
beiden gewond, beiden beslijkt. De een vlucht in den
dierlijken drang naar zelfbehoud, na bedreven moord
de ander achtervolgt hem, het mes tusschen de
tanden in een paroxysme van haat en bloeddorst. Het
is een ijzingwekkend schouwspel, dat men volgt, zoo
als men den strijd tusschen twee tijgers zou volgen,
vol spanning en afgrijzen. Zij naderen een granaat
trechter en storten er beiden in: de een gelaten en tot
den dood bereid de ander gereed tot den
heetbegeerden moord. Maar zie door den val, verliest de
Duitscher zijn helm de gepantserde kop van het
oorlogsdier verandert in de teere jeugd van een knaap
het jonge, gemartelde gezicht, van pijn en angst
verwrongen, licht óp, bij een der infernale bliksem
flitsen en het is of alle duivels uit deze hel schater
lachen, om dit beeld van menschelijke ellende en
menschelijke schande. Het is de droeve Mensch in
seinem Wahn" verzichtbaard een der hoogste
dingen, die de cinematografie bereiken kan.
Tusschen deze twee hoogtepunten, ligt de film als
een lange reeks goed-gespeelde, voortreffelijk geënsce
neerde tafereelen. De humoristische momenten uit
het kantonnementsleven zoo men wil: de lichtzijde
van den oorlog worden beheerscht door het spel
van de hoofd-figuren: Renée Adorée als het boeren
meisje John Gilbert als Jimmic, de Amerikaansche
poilu en zijn wapenbroeders, de Lange en de Bul. De
beide eersten geven een sobere en dikwijls zeer
gevoelige vertolking van hun rollen de beide
laatsten weten maat te houden, wat voor gebrand
merkte komieken in een dergelijke situatie een besliste
verdienste is.
In het geheel zou ik een overgangs-phase willen
zien een worsteling om uit de zoete, tamme sfeer
van het Amerikanisme, in die der breede, vrije men
schelijkheid te geraken een poging om, inplaats van
Yankees, menschen te geven. Als zoodanig is het
na Barrymorc's uitstekende Seabeast", dat ik
wegens ziekte te laat zag voor een bespreking de
eerste belangrijke film in dit theater. Het spreekt
vanzelf, dat de Amerikaansche mentaliteit, zich maar
niet zoo in n slag verloochent het moeilijkst
misschien bij een gedurfd onderwerp als dit hetwelk,
immers niet minder dan anti-oorlogsch" bedoelt te
zijn. Wat die tcndenz betreft, loopt het, dunkt mij,
nogal los. Geen burgemeester zal deze film verbieden
als walgelijk-sensationeel" of staats-gevaarlijk"....
waarmee scherp aangegeven is, in hoeverre The big
MUZIEK IN DE
HOOFDSTAD
DOOR CONSTANT VAN WESSEM
Monfeux' d/scheid
MONTEUX heeft verleden Donderdagavond
afscheid van ons genomen met een
Beethovenprogramma en daarmede zijn aandeel aan het
muziekseizoen in het Concertgebouw weer beëindigd.
Terugziende op dit seizoen van Montetix zal het ons
opvallen, dat de rem, die men aan Monteux' ijver voor
vernieuwing van het repertoire heeft opgelegd ook
hem zelf minder gelukkig heeft doen zijn in de keuze
van wat dan wel werd toegelaten.
Het vorige seizoen bracht ons een volledige kennis
making met Strawinsky's Petrouchka", belangrijke
fragmenten uit Debussy's Pelléas et Melisande" en
diens Martyre de Saint Sebastien" de vioolconcerten
van Prokofieff en Krenek, werk van Bartok, om nog
te zwijgen van belangrijke reprises en ,,noviteiten" uit
de klassieke muzitk.
Dit seizoen bracht een kennismaking met een zwak
werk van Bliss, van Migot, Honcgger's, Pacific", een
weinig bevredigende symphonie van Steinbcrg, een
fragment uit Mlada" en slechts enkele reprises en
daarnaast als meer of minder belangrijk feitelijk
alleen het vioolconcert van Szymanowsky,
Hindesmith's Konzert für Orchester" en Pijper's 3de
symphonie. Terwijl toch nog een geheel onbekend
stuk Italiaansche, Fransche en Duitsche muziek hier op
introductie wacht en men speciaal van den eminenten
dirigent van ballet-muziek, die Monteux is (bleek het
niet dadelijk Donderdagavond hoe Monteux dien
Dans der Derwischen" uit Bcethoven's Ruinen von
Athert" voorgedanst zag en er interessante plastische
en dynamische accenten in legde !) meer muziek op
dat gebied uit het oeuvre der jonge buitenlandsche
componisten had verwacht.
Waarom handicapt men Monteux zoo, die toch de
aangewezen man is om in zijn helft van het repertoire
ons op de hoogte van onze eigen tijd te houden? Maar
men vindt het niet mooi, wat Monteux aan modems
brengt, zal men tegenwerpen. Wel, Méngelberg zal er
volop zorg voor dragen, dat deze men in zijn helft
volkomen tevreden zal worden gesteld. Late men
Monteux derhalve zijn vrijheid van handelen. Men
heeft hem veel Beethoven laten dirigeeren, omdat
men daar aanleiding toe vond van wcge Beethoven's
100ste sterfjaar. Maar Beethoven dirigeert Monteux
niet bevredigend, en mogen er al enkele lichtere en
karakteristieke stukken hem wel liggen, het geeft me
toch het gevoel dat Monteux' opvatting meer door een
gebrek aan spanning en opbouw onvoldaan laat dan
door gevoel voor kleur en muzikale beweging. Het is
geen vooroordeel of de sleur der traditie, die ons
doet vasthouden aan een bepaalde ontroering, die wij
door Beethoven willen ondergaan, maar het is ons
onmogelijk deze zelf zoo zwaar geladen muziek van
Beethoven alleen in het licht van kleur en muzikale
beweging te zien, ai laat Beethoven, als een volleerd
beheerscher van zijn materiaal, ook hier groote dingen
zien en ervaren.
Ten slotte: het Beethovenseizoen wordt voortgezet.
Méngelberg zal zoo aanstonds Monteux vervangen en
Monteux is thans heengegaan, onder groote en
hartelijke toejuichingen, die hem bnwijzen zijn van de
sympathie van het Amsterdamsche publiek. Maar wij
wenschen hem dit najaar, als hij terugkeert, een meer
eigen" seizoen toe en, vragen bij voorbaat hem
daarbij niet te dwingen het een voor het ander op te
offeren.
Parade," als kunstwerk geslaagd is. Want een oeuvre,
dat een sociale aanklacht wil zijn van een dergelijke
uiterste strekking, mag voor geen consequenties terug
schrikken het moet over de wereld gaan gelijk een
stormwind, waarin alle officieele hooge hoeden en
paraplu's als dwaze nietigheden worden meegesleurd.
Hiervan nu is geen sprake. Het geheel heeft, behalve
in de genoemde scènes, nog iets t e wel-opgevoeds iets
te zoetclijks, dat zich niet met de groote, hartstochte
lijke gedachte, waaruit het heet opgebouwd te zijn,
vereenigen laat. Een soldaat, die doodsbenauwd is,
dat een boeren-deern gechoqueerd zal worden door
het zien van zijn kameraden, die naakt een bad nemen,
is een paskwil. Wie zelfs maar in ons tamme landje
gediend heeft, weet waarachtig wel beter! In die
malle, geidealiseerd-knische verhouding tusschen den
van alle banden losgebroken soldaat-in-oorlogstijd en
de vrouwelijke bevolking, een voorstelling, die
eenvoudig spot, met hetgeen wij uit de verschrikke
lijke oorlogsnachtmerrie weten, ligt een wanklank
een toon van onoprechtheid, die ons geloof in de bit
tere ernst van den opzet bedenkelijk doet wankelen.
Maar dan zou het werk onzedelijk worden, meent
gij, en niet in een fatsoen lijke publieke vermake
lijkheid" thuis hooren?
Tja dat is een andere kwestie, waar we het nog
wel eens over hebben.. .. ! In ieder geval begroeten
wij in dit werk een belangrijke en krachtige poging tot
ent-Amerikanisierung tot emancipatie van de
Amerikaansche film. Moge het theater Tuschinsky,
dat in die materie nogal wat in te halen heeft, hiermede
ijverig voortgaan ! t, ,-. v &