De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1927 29 januari pagina 13

29 januari 1927 – pagina 13

Dit is een ingescande tekst.

Nó. 2591 DE GROENE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND ANTJ-OORLOCSFILM DE GROOTE PARADE" Tuschinsky EN voortreffelijke film, die iedereen moet gaan zien ! Ik wil dit vooraf nadrukke lijk vaststellen wat ik er straks op moge aanmerken, geschiedt uit studie-oogmerk. ,,The big parade" is een boei ende, voortreffelijk geënsce neerde, uitstekend gespeel de en cinéastisch zeer mooie film. Laat mij de twee hoogtepunten uit het werk noemen, die weinig minder dan geniaal zijn: Het ver trek naar het front en de ontmoeting van den Amerikaan en den Duitscher in den granaattrechter. Het Fransche meisje verneemt, dat haar Amerikaansche vriend met zijn regiment naar het front -vertrekt en wanhopig, na hun laatste kibbelpartijtje, ?werpt zij zich in den stroom van het-leger-op-marsch «m hem vaarwel te zeggen. Ziedaar een prachtgegeven voor het lichtspel ! Het ontroerende contrast van de tengere, zwakke vrouw, die zich, door haar liefde gesterkt, midden in den oorlogsbaaierd waagt ?en het daverend geweld der voorbijtrekkende kanon nen en fourage-wagens, vormt voor den kunstenaar regisseur een onderwerp om van te watertanden. King Vidor maakt er iets heel moois van: hij laat het meisje stilstaan en langs haar fragiel, teer-wit gehouden figuurtje, dondert de woeste, donkere stroom van ?oorlogstuig en zwaarbepakte, tot de tanden gewa pende mannen. De desperate volharding, waarmee zij in deze grauwe eenvormigheid, die alle persoonlijkheid vermorzelt, naar het geliefde wezen zoekt, heeft wel sterk het symbolische, dat de goede cinematografische kunst zoo bijzonder onderscheidt. Wanneer zij hem eindelijk gevonden heeft en na een al te korte om: heizing ruw van hem gescheiden, zich in opperste wanhoop een eindweegs mee laat slepen door de vracht-auto, waarop hij met ander levend mate riaal geladen werd, voelt men iets van het wereld leed ? iets van het Qolgotha der vrouw gesymboli seerd in dit teere boeren-kind. De slotscène, die ons haar geknakt figuurtje toont, eenzaam achtergebleven op den weg, waarlangs het leger in machtige stofwol ken verdween vormt een prachtige afsluiting van het eerste deel en een der weinige propagandistische momenten van dit filmwerk. Is het nu kleinzielige vitterij, om hierop meteen met critiek voor den dag te komen? Mij dunkt van niet. Deze scène is sterk genoeg, om critiek te kunnen ver dragen en het is meen ik het beschouwen van dergelijk belangrijk werk, dat in de eerste plaats de studie vruchtdragend maakt. Welnu dan ik zei reeds, dat hiermee een geniale trouvaiile is gedaan en ik heb aan de uitwerking, die voortreffelijk is, alle recht laten wedervaren. Mijn eenige bezwaar is, dat er nog niet uit is gekaald, wat er in zit \ Gegeven is hier het meisje, subliem in haar physieke teerheid en groote liefde in dramatische tegenstellling tot het brute, fatale oorlogsgeweld. Dit is een scène van de uiterste spanning, waaraan alle salon-gematigdheid vreemd behoort te zijn, die met Barbussiaansche felheid de pijn van den oorlogsgruwel in onze zielen wil striemen. Wat King Vidor er van gemaakt heeft is ik zei het reeds forsch, ontroerend en zelfs tot op zekere hoogte ontstellend. Maar onwillekeurig gaan bij dergelijk werk de gedachten uit naar dat andere propaganda-product, de Potemkin" en al dadelijk voelt men, wat hier ontbreekt. De voornaamste medesp.eler in zulke drama's van menschenleed en menschenschande behoort de.... toeschouwer-zelf te zijn ! Het is heel mooi en heel verdienstelijk, wanneer de cinegrafist bereikt, dat wij met ademlooze belangstel ling en schrijnend medelijden het drama op het doek volgen maar het is nog wat anders, wanneer hij ons van onze behaaglijke fauteuils rukt ons temidden van den pèle-mêle smijt ons mee, mét zijn sujetten, in den modder trapt tot wij van schaamte en pijn om genade schreeuwen ! Wie het obsedeerende gestamp der Potemkin-machines als een lichamelijke marteling heeft gevoeld, wie de naakte gruwelen der kozakken als een geeseling en een brand merking van zijn eigen menschelijkheid heeft onder gaan die voelt dit gemis aan hartstocht, aan haat en dus aan liefde, als een pijnlijke lacune. Het is de onoverbrugbare kloof tusschen grooten en grootschen arbeid! Waar zit het verschil in deze scène van King Vidor en de tooneelen uit het ,,Potemkin"-drama? Mij dunkt behalve in de rauwheid en de passie van den Rus, waarnaast het werk van den Amerikaan een schijn van tamheid krijgt in de aanwending van het apparaat. Het afscheid te Champigny is, meen ik, nog te veel van buiten-af opgenomen. Het geheele gebeuren, trekt evenwijdig aan de lens voorbij met de devotie, maar ook met de resignatie van een passieschildering. Ik stel mij zoo voor hoe een Eisenstein, zich met het toestel midden in het gewoel zou hebben geworpen nu eens hangende onder een der monster achtige voertuigen, zoodat de geweldige wielen, keien verpletterend modderfonteinen opspuitend, als apocalyptische gedrochten het doek zouden vullen. Dan weer zwevend boven zoo'n wriemelende hoop soldaten, met hun stinkende ellende van opgepakt slachtvee of kruipende in het slijk van den weg, om de kwelling mee te ondergaan, van den doodelijkzekeren cadans, waarmee al die ijzcrbeslagen schoenen naar den duivel marcheeren. Dit alles durft de Amerikaan nog niet aan hij vindt het, vermoed ik, al erg genoeg, zooals het is. Zonder voorbehoud prachtig is, wat ik als tweede hoogtepunt noemde. Men stelle zich voor: In den triesten, duisteren nacht van no-mansland, doorflitst van helsche lichtscheuren, kruipen twee dieren beiden in hun kwaadaardig pantser van leer en ijzer, beiden gewond, beiden beslijkt. De een vlucht in den dierlijken drang naar zelfbehoud, na bedreven moord de ander achtervolgt hem, het mes tusschen de tanden in een paroxysme van haat en bloeddorst. Het is een ijzingwekkend schouwspel, dat men volgt, zoo als men den strijd tusschen twee tijgers zou volgen, vol spanning en afgrijzen. Zij naderen een granaat trechter en storten er beiden in: de een gelaten en tot den dood bereid de ander gereed tot den heetbegeerden moord. Maar zie door den val, verliest de Duitscher zijn helm de gepantserde kop van het oorlogsdier verandert in de teere jeugd van een knaap het jonge, gemartelde gezicht, van pijn en angst verwrongen, licht óp, bij een der infernale bliksem flitsen en het is of alle duivels uit deze hel schater lachen, om dit beeld van menschelijke ellende en menschelijke schande. Het is de droeve Mensch in seinem Wahn" verzichtbaard een der hoogste dingen, die de cinematografie bereiken kan. Tusschen deze twee hoogtepunten, ligt de film als een lange reeks goed-gespeelde, voortreffelijk geënsce neerde tafereelen. De humoristische momenten uit het kantonnementsleven zoo men wil: de lichtzijde van den oorlog worden beheerscht door het spel van de hoofd-figuren: Renée Adorée als het boeren meisje John Gilbert als Jimmic, de Amerikaansche poilu en zijn wapenbroeders, de Lange en de Bul. De beide eersten geven een sobere en dikwijls zeer gevoelige vertolking van hun rollen de beide laatsten weten maat te houden, wat voor gebrand merkte komieken in een dergelijke situatie een besliste verdienste is. In het geheel zou ik een overgangs-phase willen zien een worsteling om uit de zoete, tamme sfeer van het Amerikanisme, in die der breede, vrije men schelijkheid te geraken een poging om, inplaats van Yankees, menschen te geven. Als zoodanig is het na Barrymorc's uitstekende Seabeast", dat ik wegens ziekte te laat zag voor een bespreking de eerste belangrijke film in dit theater. Het spreekt vanzelf, dat de Amerikaansche mentaliteit, zich maar niet zoo in n slag verloochent het moeilijkst misschien bij een gedurfd onderwerp als dit hetwelk, immers niet minder dan anti-oorlogsch" bedoelt te zijn. Wat die tcndenz betreft, loopt het, dunkt mij, nogal los. Geen burgemeester zal deze film verbieden als walgelijk-sensationeel" of staats-gevaarlijk".... waarmee scherp aangegeven is, in hoeverre The big MUZIEK IN DE HOOFDSTAD DOOR CONSTANT VAN WESSEM Monfeux' d/scheid MONTEUX heeft verleden Donderdagavond afscheid van ons genomen met een Beethovenprogramma en daarmede zijn aandeel aan het muziekseizoen in het Concertgebouw weer beëindigd. Terugziende op dit seizoen van Montetix zal het ons opvallen, dat de rem, die men aan Monteux' ijver voor vernieuwing van het repertoire heeft opgelegd ook hem zelf minder gelukkig heeft doen zijn in de keuze van wat dan wel werd toegelaten. Het vorige seizoen bracht ons een volledige kennis making met Strawinsky's Petrouchka", belangrijke fragmenten uit Debussy's Pelléas et Melisande" en diens Martyre de Saint Sebastien" de vioolconcerten van Prokofieff en Krenek, werk van Bartok, om nog te zwijgen van belangrijke reprises en ,,noviteiten" uit de klassieke muzitk. Dit seizoen bracht een kennismaking met een zwak werk van Bliss, van Migot, Honcgger's, Pacific", een weinig bevredigende symphonie van Steinbcrg, een fragment uit Mlada" en slechts enkele reprises en daarnaast als meer of minder belangrijk feitelijk alleen het vioolconcert van Szymanowsky, Hindesmith's Konzert für Orchester" en Pijper's 3de symphonie. Terwijl toch nog een geheel onbekend stuk Italiaansche, Fransche en Duitsche muziek hier op introductie wacht en men speciaal van den eminenten dirigent van ballet-muziek, die Monteux is (bleek het niet dadelijk Donderdagavond hoe Monteux dien Dans der Derwischen" uit Bcethoven's Ruinen von Athert" voorgedanst zag en er interessante plastische en dynamische accenten in legde !) meer muziek op dat gebied uit het oeuvre der jonge buitenlandsche componisten had verwacht. Waarom handicapt men Monteux zoo, die toch de aangewezen man is om in zijn helft van het repertoire ons op de hoogte van onze eigen tijd te houden? Maar men vindt het niet mooi, wat Monteux aan modems brengt, zal men tegenwerpen. Wel, Méngelberg zal er volop zorg voor dragen, dat deze men in zijn helft volkomen tevreden zal worden gesteld. Late men Monteux derhalve zijn vrijheid van handelen. Men heeft hem veel Beethoven laten dirigeeren, omdat men daar aanleiding toe vond van wcge Beethoven's 100ste sterfjaar. Maar Beethoven dirigeert Monteux niet bevredigend, en mogen er al enkele lichtere en karakteristieke stukken hem wel liggen, het geeft me toch het gevoel dat Monteux' opvatting meer door een gebrek aan spanning en opbouw onvoldaan laat dan door gevoel voor kleur en muzikale beweging. Het is geen vooroordeel of de sleur der traditie, die ons doet vasthouden aan een bepaalde ontroering, die wij door Beethoven willen ondergaan, maar het is ons onmogelijk deze zelf zoo zwaar geladen muziek van Beethoven alleen in het licht van kleur en muzikale beweging te zien, ai laat Beethoven, als een volleerd beheerscher van zijn materiaal, ook hier groote dingen zien en ervaren. Ten slotte: het Beethovenseizoen wordt voortgezet. Méngelberg zal zoo aanstonds Monteux vervangen en Monteux is thans heengegaan, onder groote en hartelijke toejuichingen, die hem bnwijzen zijn van de sympathie van het Amsterdamsche publiek. Maar wij wenschen hem dit najaar, als hij terugkeert, een meer eigen" seizoen toe en, vragen bij voorbaat hem daarbij niet te dwingen het een voor het ander op te offeren. Parade," als kunstwerk geslaagd is. Want een oeuvre, dat een sociale aanklacht wil zijn van een dergelijke uiterste strekking, mag voor geen consequenties terug schrikken het moet over de wereld gaan gelijk een stormwind, waarin alle officieele hooge hoeden en paraplu's als dwaze nietigheden worden meegesleurd. Hiervan nu is geen sprake. Het geheel heeft, behalve in de genoemde scènes, nog iets t e wel-opgevoeds iets te zoetclijks, dat zich niet met de groote, hartstochte lijke gedachte, waaruit het heet opgebouwd te zijn, vereenigen laat. Een soldaat, die doodsbenauwd is, dat een boeren-deern gechoqueerd zal worden door het zien van zijn kameraden, die naakt een bad nemen, is een paskwil. Wie zelfs maar in ons tamme landje gediend heeft, weet waarachtig wel beter! In die malle, geidealiseerd-knische verhouding tusschen den van alle banden losgebroken soldaat-in-oorlogstijd en de vrouwelijke bevolking, een voorstelling, die eenvoudig spot, met hetgeen wij uit de verschrikke lijke oorlogsnachtmerrie weten, ligt een wanklank een toon van onoprechtheid, die ons geloof in de bit tere ernst van den opzet bedenkelijk doet wankelen. Maar dan zou het werk onzedelijk worden, meent gij, en niet in een fatsoen lijke publieke vermake lijkheid" thuis hooren? Tja dat is een andere kwestie, waar we het nog wel eens over hebben.. .. ! In ieder geval begroeten wij in dit werk een belangrijke en krachtige poging tot ent-Amerikanisierung tot emancipatie van de Amerikaansche film. Moge het theater Tuschinsky, dat in die materie nogal wat in te halen heeft, hiermede ijverig voortgaan ! t, ,-. v &

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl