De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1927 29 januari pagina 3

29 januari 1927 – pagina 3

Dit is een ingescande tekst.

«0,259* DÜE GROENE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND EXPLORATIE V SURINAME DOOR N. J. KESTER "C* EN menschenleeftijd geleden waren witte vlekken ??"-?'op de Wireldkaart, die totaal onbekende streken aanduidden, nog vrij talrijk. Auto's en vliegtuigen o.a. iiebbèn die in den allerlaatsten tijd belangrijk mindei an aantal gemaakt. Ook in ons koloniaal gebied i-kwamen zij voor, maar in de laatste tientallen jaren ;zijn zij toch ook daar geleidelijk aan het verdwijnen. In -onze schooljaren stond b.v. een groot deel van Nieuw-Guinea nog op de kaart aangeduid, als: Onbe kend, van zee uit gezien: bergachtig binnenland. Meer 'wist men er toen nog niet van. Thans is een belang rijke oppervlakte daarvan door verschillende expe dities wat beter bekend geworden. Ook Suriname, een .ander nog onvoldoende doorvorscht gebied, is sedert ?de 90er jaren van de vorige eeuw gedeeltelijk uit de totale, onbekendheid opgeheven. Het is eigenlijk wel merkwaardig, dat dat zoo lang geduurd heeft. Onmiddellijk toch na de ontdekking ?en vooral tegen het einde van de 16e eeuw was er een ^buitengewone bslangstelling voor de Ouyana's en de -aangrenzende streken. Daar toch hoopte Walter Raleigh het zoozeer begeerde Dorado, het wonderbare goudland, te vinden. Maar El Dorado bleek niet te vinden te zijn en eeuwen achtereen bleven de Ouyana's *oen een gebied, alleen maar van belang, voor zoover de kust betrof. In Suriname vestigden zich de Engel.schén-, de eerste ernstige kolonisten, die het een 18-tal jaren bezaten, van- 1650 tot 1668, vooral aan den middenloop der rivieren, hoofdzakelijk aan de Suriname-rivicr en de Commewijne. Toen de Nederlanders onder Abraham Crijnssen zich ervan meestei gemaakt hadden, werden de hooger gelegen plantages lang.zamerhand verlaten en werd alleen het lage poldeiJand van belang. Dat bleef vrijwel zoo tot het midden van de vorige <eeuw. Wat een dagreis ver per roeiboot het binnenland in lag, Was door blanken zoo goed als onbetreden gebied, woonplaats van verspreide boschnegerstammen, nakomelingen van de in de 18e eeuw weggeJoopen slaven, en van hoogerop hier en daar langs de rivieren en op de savana's rondzwervende Indianen. Van de groote rivieren was de Marowijne nog het best bekend, doordat men vooral daar in de 18e eeuw last gehad had van de boschnegers, die van tijd tot tijd ?.strooptochten ondernamen in het cultuurgebied, om plantages te plunderen. In het begin der eeuw (1720) -waren Paters Jezuieten zelfs tot den bovenloop der :ivier doorgedrongen. Toch was de kennis ook van dat gebied nog zeer onvolledig, tot omstreeks het midden van de 19e eeuw de rivier een bijzonder belang kreeg ?door de ontdekking van goud. Wegens de.totale onbe kendheid van den loop der bronrivieren werd het toen .noodzakelijk, te doen vaststellen, of de Lawa, dan wel de Tapanahoni de voornaamste i i vier was, of dus het driehoekige gebied daartusschen aan ons of aan Frankrijk toekwam. In 1891 werd door Czaar Alexander III als arbiter in die Lawa-kwestie te onzen gunste suitspraak gedaan. Een dergelijk vraagstuk met be trekking tot de Westgrens wacht thans nog steeds op oplossing. Tot het vorige jaar was het n.l. een open vraag, of de Coeroeni of de New River de voortzetting naar boven is van de Corantijn, de grensriviei tusschen ?Suiiname en Britsch Guyana, of dus de streek daartwsschen aan ons of aan Groot-Biittanniëbehoort. Binnenkort zou officieele vaststelling van die west grens weieens van buitengewoon practisch belang kunnen blijken. Sedert 1890 is het verdere binnenland wat meer bekend geworden door de expedities, uitgezonden -voornamelijk door het Koninklijk Aardrijkskundig Gsnootschap, dat met regeeiings-subsidie die tochten ?financierde. Achtereenvolgens werden onderzocht het Coppename-gebied in 1902 onder leiding van den Majoor L. A. Bakhuis, dat van de Saramacca in 1904 -onder die van den Luitenant ter Zee A.J.van Stockum; tiet gebied van de Gonini en de Tapanahoni resp. in 1903 en '05 door expedities onder leiding van den len Luitenant van den Topografischen Dienst in ndiëA. Franssen Herdeischee, het Toemoek-Hoemak KALVERSTRAAT AMSTERDAM GEOPEND NIEUWE ETAQE OORDIJNSTOFFEN TAPIJTEN KARPETTEN DEKENS LINOLEUM XHDER £ ZOMEN HE T NEDERLANDSCH-BELG1SCH VERDRAG Teekening voor de Groene Amsterdammer" door Joh. Braakensiek VAN KARNEBEEK: HET KAN VRIEZEN EN HET KAN DOOIEN!" gebergte op de grens van Brazilië, in 1907 onder leiding van den Luitenant ter Zee C. H. de Goeje, die ook de vorige expedities had meegemaakt, en eindelijk resp. in 1908 en 1911 de bovenloop van de Surinameri vier en het gebied van de Corantijn onder leiding van den Luitenant ter Zee J. G. J. W. Eilerts de Haan. Deze overleed op 29 Augustus 1910 tijdens den tocht aan koortsen. Een marmeren borstbeeld bij het station te Paramaribo houdt de herinnering aan den, bij zijne ondergesch kten zeer gezienen, leider levendig. Deze expedities leverden waardevolle gegevens op topografisch, ethnologisch, zoölogisch en ander gebied. Suriname was nu niet zoo totaal onbekend meer. In 1890 was nog 90 pCt. van de geheele oppervlakte terra incognita; in 1906, dus na 16 jaren kon de Luit. ter Zee De.(ïpeje vaststellen, dat door de achtereen volgende expedities 50 pCt. van het gebied verkend was; 30 pCt. was reeds van vroeger bekend, er bleef dus 20 pCt. geheel ondoorzocht gebied over, dus nog Vs van het geheel. Toch nog een ontzaglijke oppeivlakte. Dat is nu dezer dagen weer wat kleiner geworden door den tocht van Prof. Dr. G. Stahel, die kort ge leden met zijne medewerkers te Paramaribo is terug gekeerd. Deelnemers aan dezen laatsten tocht waren behalve den leider, Prof. Stahel, Directeur van het Landbouw-Proefstation te Paramaribo, de ingenieur R. Ijzerman, Dr. D. S. Fernandes en de Gouvernements-Geneeskundige H. C. van Ommeren. Na de Suriname-rivier en de voornaamste bronrivier daar van, de Gran Rio, te zijn opgevaren, werd de terug tocht aanvaard langs de Lucie-iivier, rechter-zijrivier van de Corantijn, en dezen laatsten stroom. Daardoor werd verband gebracht tusschen de resultaten van de beide tochten van Eilerts de Haan en werd het aantal percenten onbekend terrein van ons koloniaal gebied weer met enkele verminderd. In Januari van het vorige jaar bezochten leden van de expeditie het graf van Eilerts de Haan in het oerwoud aan de Gran Rjo en plaatsten daar een gedenksteen, als stille hulde aan hun voorganger. Het schijn r, dat o.a. twee belangrijke piactische resultaten verkregen zijn. Vooreerst is met vrij groote zekerheid vastgesteld, dat de New River de grootste hoeveelheid water afvoert en dus als de hoofdrivier is te beschouwen. En veider is de waarschijnlijkheid grooter geworden, dat in de nabijheid van de Lucielivier diamant zou voorkomen. Er werden daar for maties gevonden, die sterk overeenkomen met diamanthoudende lagen in Britsch Guyana. door A. H. VANDERFEEN 1.90Uitgave van VAN HOLKEMA & WARENDORF's U.M., Amsterd.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl