Historisch Archief 1877-1940
«0,259*
DÜE GROENE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
EXPLORATIE V
SURINAME
DOOR N. J. KESTER
"C* EN menschenleeftijd geleden waren witte vlekken
??"-?'op de Wireldkaart, die totaal onbekende streken
aanduidden, nog vrij talrijk. Auto's en vliegtuigen o.a.
iiebbèn die in den allerlaatsten tijd belangrijk mindei
an aantal gemaakt. Ook in ons koloniaal gebied
i-kwamen zij voor, maar in de laatste tientallen jaren
;zijn zij toch ook daar geleidelijk aan het verdwijnen.
In -onze schooljaren stond b.v. een groot deel van
Nieuw-Guinea nog op de kaart aangeduid, als: Onbe
kend, van zee uit gezien: bergachtig binnenland. Meer
'wist men er toen nog niet van. Thans is een belang
rijke oppervlakte daarvan door verschillende expe
dities wat beter bekend geworden. Ook Suriname, een
.ander nog onvoldoende doorvorscht gebied, is sedert
?de 90er jaren van de vorige eeuw gedeeltelijk uit de
totale, onbekendheid opgeheven.
Het is eigenlijk wel merkwaardig, dat dat zoo lang
geduurd heeft. Onmiddellijk toch na de ontdekking
?en vooral tegen het einde van de 16e eeuw was er een
^buitengewone bslangstelling voor de Ouyana's en de
-aangrenzende streken. Daar toch hoopte Walter
Raleigh het zoozeer begeerde Dorado, het wonderbare
goudland, te vinden. Maar El Dorado bleek niet te
vinden te zijn en eeuwen achtereen bleven de Ouyana's
*oen een gebied, alleen maar van belang, voor zoover
de kust betrof. In Suriname vestigden zich de
Engel.schén-, de eerste ernstige kolonisten, die het een 18-tal
jaren bezaten, van- 1650 tot 1668, vooral aan den
middenloop der rivieren, hoofdzakelijk aan de
Suriname-rivicr en de Commewijne. Toen de Nederlanders
onder Abraham Crijnssen zich ervan meestei gemaakt
hadden, werden de hooger gelegen plantages
lang.zamerhand verlaten en werd alleen het lage
poldeiJand van belang.
Dat bleef vrijwel zoo tot het midden van de vorige
<eeuw. Wat een dagreis ver per roeiboot het binnenland
in lag, Was door blanken zoo goed als onbetreden
gebied, woonplaats van verspreide
boschnegerstammen, nakomelingen van de in de 18e eeuw
weggeJoopen slaven, en van hoogerop hier en daar langs de
rivieren en op de savana's rondzwervende Indianen.
Van de groote rivieren was de Marowijne nog het best
bekend, doordat men vooral daar in de 18e eeuw last
gehad had van de boschnegers, die van tijd tot tijd
?.strooptochten ondernamen in het cultuurgebied, om
plantages te plunderen. In het begin der eeuw (1720)
-waren Paters Jezuieten zelfs tot den bovenloop der
:ivier doorgedrongen. Toch was de kennis ook van dat
gebied nog zeer onvolledig, tot omstreeks het midden
van de 19e eeuw de rivier een bijzonder belang kreeg
?door de ontdekking van goud. Wegens de.totale onbe
kendheid van den loop der bronrivieren werd het toen
.noodzakelijk, te doen vaststellen, of de Lawa, dan wel
de Tapanahoni de voornaamste i i vier was, of dus het
driehoekige gebied daartusschen aan ons of aan
Frankrijk toekwam. In 1891 werd door Czaar
Alexander III als arbiter in die Lawa-kwestie te onzen gunste
suitspraak gedaan. Een dergelijk vraagstuk met be
trekking tot de Westgrens wacht thans nog steeds op
oplossing. Tot het vorige jaar was het n.l. een open
vraag, of de Coeroeni of de New River de voortzetting
naar boven is van de Corantijn, de grensriviei tusschen
?Suiiname en Britsch Guyana, of dus de streek
daartwsschen aan ons of aan Groot-Biittanniëbehoort.
Binnenkort zou officieele vaststelling van die west
grens weieens van buitengewoon practisch belang
kunnen blijken.
Sedert 1890 is het verdere binnenland wat meer
bekend geworden door de expedities, uitgezonden
-voornamelijk door het Koninklijk Aardrijkskundig
Gsnootschap, dat met regeeiings-subsidie die tochten
?financierde. Achtereenvolgens werden onderzocht het
Coppename-gebied in 1902 onder leiding van den
Majoor L. A. Bakhuis, dat van de Saramacca in 1904
-onder die van den Luitenant ter Zee A.J.van Stockum;
tiet gebied van de Gonini en de Tapanahoni resp. in
1903 en '05 door expedities onder leiding van den
len Luitenant van den Topografischen Dienst in
ndiëA. Franssen Herdeischee, het Toemoek-Hoemak
KALVERSTRAAT
AMSTERDAM
GEOPEND
NIEUWE ETAQE
OORDIJNSTOFFEN
TAPIJTEN
KARPETTEN
DEKENS
LINOLEUM
XHDER
£ ZOMEN
HE T NEDERLANDSCH-BELG1SCH VERDRAG
Teekening voor de Groene Amsterdammer" door Joh. Braakensiek
VAN KARNEBEEK: HET KAN VRIEZEN EN HET KAN DOOIEN!"
gebergte op de grens van Brazilië, in 1907 onder
leiding van den Luitenant ter Zee C. H. de Goeje, die
ook de vorige expedities had meegemaakt, en eindelijk
resp. in 1908 en 1911 de bovenloop van de
Surinameri vier en het gebied van de Corantijn onder leiding van
den Luitenant ter Zee J. G. J. W. Eilerts de Haan.
Deze overleed op 29 Augustus 1910 tijdens den tocht
aan koortsen. Een marmeren borstbeeld bij het
station te Paramaribo houdt de herinnering aan den,
bij zijne ondergesch kten zeer gezienen, leider levendig.
Deze expedities leverden waardevolle gegevens op
topografisch, ethnologisch, zoölogisch en ander gebied.
Suriname was nu niet zoo totaal onbekend meer. In
1890 was nog 90 pCt. van de geheele oppervlakte
terra incognita; in 1906, dus na 16 jaren kon de Luit.
ter Zee De.(ïpeje vaststellen, dat door de achtereen
volgende expedities 50 pCt. van het gebied verkend
was; 30 pCt. was reeds van vroeger bekend, er bleef
dus 20 pCt. geheel ondoorzocht gebied over, dus nog
Vs van het geheel. Toch nog een ontzaglijke
oppeivlakte.
Dat is nu dezer dagen weer wat kleiner geworden
door den tocht van Prof. Dr. G. Stahel, die kort ge
leden met zijne medewerkers te Paramaribo is terug
gekeerd. Deelnemers aan dezen laatsten tocht waren
behalve den leider, Prof. Stahel, Directeur van het
Landbouw-Proefstation te Paramaribo, de ingenieur
R. Ijzerman, Dr. D. S. Fernandes en de
Gouvernements-Geneeskundige H. C. van Ommeren. Na de
Suriname-rivier en de voornaamste bronrivier daar
van, de Gran Rio, te zijn opgevaren, werd de terug
tocht aanvaard langs de Lucie-iivier, rechter-zijrivier
van de Corantijn, en dezen laatsten stroom. Daardoor
werd verband gebracht tusschen de resultaten van de
beide tochten van Eilerts de Haan en werd het aantal
percenten onbekend terrein van ons koloniaal gebied
weer met enkele verminderd. In Januari van het
vorige jaar bezochten leden van de expeditie het graf
van Eilerts de Haan in het oerwoud aan de Gran Rjo
en plaatsten daar een gedenksteen, als stille hulde aan
hun voorganger.
Het schijn r, dat o.a. twee belangrijke piactische
resultaten verkregen zijn. Vooreerst is met vrij groote
zekerheid vastgesteld, dat de New River de grootste
hoeveelheid water afvoert en dus als de hoofdrivier is
te beschouwen. En veider is de waarschijnlijkheid
grooter geworden, dat in de nabijheid van de
Lucielivier diamant zou voorkomen. Er werden daar for
maties gevonden, die sterk overeenkomen met
diamanthoudende lagen in Britsch Guyana.
door
A. H. VANDERFEEN
1.90Uitgave van VAN HOLKEMA &
WARENDORF's U.M., Amsterd.