Historisch Archief 1877-1940
DE GROENE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOQR NEDERLAND
PROF.
H U
DR. C. SNOUCK
?R G R O N J E
DOOR R. A. KERN
DEN Ssten Februari wordt Dr. C. Snouek Hur
gronje zeventig jaar; hij zal dan gedurende
twintig'jaar het hoogleraarschap hebben bekleed.
Zou men kunnen verwachten dat iemand van zijn
geleerdheid reeds kort na de voltooiing zijner
akademische studiën aan het universitair onderwijs
zou zijn verbonden, de omstandigheid dat hij eerst
op vijftigjarigen leeftijd zich in de afgetrokkenheid
der .Leidsche Akademiestad vestigde, wijst op een
andere levensbaan dan velen onzer meest geleerde
mannen voor en na hebben gevolgd.
Toen hij in 1906 hoogleeraar werd, had hij reeds
een veelzijdige en voorbeeldelooze werkzaamheid
in Oost en West achter den rug en was zijn naam
als islamoloog sedert lang gevestigd. Hij had van
1874 tot 1880 te Leiden gestudeerd; ingeschreven
als student in de theologie en de Semitische letteren,
had hij zich vooral op het Arabisch en de kennis van
den Islam toegelegd. De toenmalige hoogleeraren in
de Semitische talen hadden gaarne gezien dat hij
zich op de Assyriologie zou toeleggen, maar die weten
schap was hem nog te onbestemd; zij zou hem ook
niet gebracht hebben tot de studie van menschen, welke
later zoo'n groote plaats in zijn leven zou innemen.
Hij besloot zijn verblijf aan de Akademie met een
dissertatie over Het Mekkaansche Feest, een
historisch-kritische verhandeling over de bedevaart. Dit
geschrift vertoont reeds de eigenschappen die zijn
lateren werken eigen zouden zijn: heldere uiteenzet
ting der feiten, der aan de bedevaart verbonden ge
bruiken en ceremoniën en daarnevens een tot op den
bodem gaande doorschouwing van verschillende
vraagstukken, waardoor op allerlei zaken een nieuw
licht werd geworpen.
De groote beteekenis van de instellingen des Islams
voor de praktijk was hem al tijdens zijn studiën duide
lijk geworden, doch hij zag tevens dat de Islam pas
recht kon worden begrepen in het land van zijn ont
staan. Zoo rijpte het plan, als Muzelman vermomd,
de reis naar Mekka te ondernemen, 't Verblijf in de
heilige steden van den Islam is aan
niet-Mohammedar e ontzegd; 't plan kon slechts met levensgevaar
ten uitvoer worden gelegd. Bekend is hoe hij erin
slaagde gedurende een jaar (1884?'85) in Mekka te
vertoeven zonder achterdocht te wekken, maar ten
slotte, door den Franschen konsul te Djeddah verra
den, ontijdig is moeten vluchten. Doch het verblijf had
lang genoeg geduurd om vruchtdragend te zijn. Hier
van getuigt in de eerste plaats Mekka", in 2 deelen
in het Duitsch verschenen, omvattende de geschiedenis
der stad, de beschrijving van het dagelijksch leven
der bewoners en den stand der wetenschap aan de
universiteit. Hij was te Mekka gekomen, toegerust
met theoretische kennis van den Islam en een vaar
digheid in het spreken van 't Arabisch, welke hem
in staat stelden met de Mohammedaansche geleerden
als een der hunnen te verkeeren; hij leerde er de
Mohammedanen kennen in hun leven van allen dag
en gewon nieuw inzicht in de bedevaart die jaarlijks
tienduizenden uit alle Mohammedaansche landen in
Mekka tezamenbrengt. Onder de pelgrims is steeds
een groot kontingent uit Nederlandsen-Indië, aan
hen wordt in zijn werk een afzonderlijk hoofdstuk
gewijd. In Mekka zijn de Indonesiërs volkomen vrij,
gelijkTaan anderen; hier schromen zij niet gevoelens
te uiten die zij in hun vaderland liever voor zich hou
den; de kritiek op het bestuur van Nederland en andere
koloniale mogendheden over hun Mohammedaansche
onderdanen klinkt hier ongesluierd. Geen wonder dat
velen die zich aangetrokken gevoelen tot de studie
der Goddelijke wet, dat niet beter meenen te doen dan
in de schaduw van Allah's huis, en anderen, wier streven
minder hoog reikt, niettemin Mekka een waardige
plaats achten om als goed Mohammedaan te leven.
Zoo ontstond de Indonesische kolonie te Mekka.
Snouek Hurgronje toonde nu aan dat niet de
jaarlijksche stroom van bedevaartgangers, waarvan de
meesten 't Heilige Land even wijs verlieten als zij
er gekomen waren, maar deze zgn. djawa-kolonie
voor het geestelijk leven der Islamieten in Indiëvan
de grootste beteekenis was. 't Gewicht hiervan springt
in 't oog als men bedenkt dat bij de autoriteiten en
't Europeesche publiek in Indiëde voorstelling niet
ongewoon was in eiken hadji (d.i. iemand die de bede
vaart gedaan heeft) een gevaar voor den staat te zien.
't Verblijf in Mekka bepaalde voor goed de verdere
richting van Snouck's studiën. Voortaan zou 't onder
zoek der schriften met de bestudeering der menschen
voor wie zij golden, hand in hand gaan. In 1889
aanvaardde hij een opdracht der Indische Regeering
welke zijn werkzaamheid wederom naar een
Mohammedaansch land, thans Nederlandsch-Indië, verplaats
te. Noch de aanbieding van een professoraat in 't Ara
bisch te Cambridge, noch een roepstem uit
Duitschland, noch de leerstoel voor 't Maleisch te Leiden
konden hem weerhouden den Islam opnieuw te gaan
bestudeeren aan de bron. In Indiëmaakte hij zich
Javaansch, Soendaasch en Maleisch snel geheel eigen,
Zijn kennis van wet en geloofsleer, zijn geheele persoon
lijkheid ontsloten hem de poorten welke den Europeaan
gesloten blijven. Hij kon zich een beeld van het gees
tesleven der Mohammedanen vormen dat geheel
nieuw was. Men kan zich een voorstelling maken van
zijn indringirigsvermogen uit de Brieven van een
wedono-pension, een reeks artikelen in den
vorm van door een gepensionneerd Javaansch hoofd
geschreven brieven over zeden en gebruiken van
Javanen en Soendaneezen en wat zij zich daarbij
denken.
De tijdelijke opdracht van 1889 was intusschen in
een definitieve aanstelling als adviseur voor Oostersche
talen en Mohammedaansch recht overgegaan (1891).
De titel is herhaaldelijk gewijzigd maar kon slechts
onvolkomen uitdrukken wat de werkkring omvatte.
Hiertoe behoorde ook, de Regeering voor te lichten
omtrent 't in Atjeh te volgen beleid. Men was daar op
't laagste punt aangeland. De troepen waren terug
getrokken achter de zgn. geconcentreerde linie in
Groot-Atjeh en daar wachtte men af tot de Atjehers
uit eigen beweging hun onderwerping zouden komen
aanbieden, 't Atjeh-vraagstuk had Snouek Hurgronje
reeds voor zijn komst in Indiëbeziggehouden, hij had
zelfs 't plan opgevat als quasi-deserteur 't land binnen
te dringen en zich dan op de hoogte te stellen van
land en volk. Men kan bewondering hebben voor den
moed en de onverschrokkenheid die uit dit plan spraken
en toch dankbaar zijn dat 't als te gevaarlijk werd
afgewezen. Toch kon een bezoek aan Atjeh niet uit
blijven; Snouek Hurgronje vestigde zich nu noodge
dwongen te Koeta radja en hoewel dit een weinig ge
schikte plaats leek om Atjeh te leeren kennen, slaagde
hij volkomen. Hij leefde geheel onder de bevolking,
sprak haar taal voortreffelijk en imponeerde door
zijn vertrouwdheid met alles wat 't Mohammedaan
sche gemoed 't naast aan 't hart ligt. Zeven maanden
(1891?'92) bleef hij te Koeta radja en diende toen
een Verslag in omtrent de religieus-politieke toestan
den in Atjeh.
Aanvankelijk bestreden, is de juistheid zijner ziens
wijze later erkend. In van Heutsz werd de troepenleider
gevonden die zijn denkbeelden overnam en 't zelf
vertrouwen bezat ze ten uitvoer te leggen, door
Snouek Hurgronje als raadsman ter zijde gestaan.
In 1893?'94 verscheen De Atjehers", wederom
een standaardwerk (later in 't Engelsch vertaald).
In Mekka" kwam 't universeele, internationale
karakter van den Islam op den voorgrond, De
Atjehers" leert ons een Mohammedaansch volk
kennen in zijn dagelijksch denken en doen. Beide
werken vullen elkander aan en zijn onmisbaar voor
ieder die de beteekenis van den Islam voor zijn belij
ders wil begrijpen.
De Islam is nog iets anders dan wat wij onder
godsdienst plegen te verstaan; hij regelt 's menschen
verhouding tot God en zijn mede-schepselen tot in
de kleinste bizonderheden. Hij is veeleer een politiek
en maatschappelijk stelsel waarin den geloovige voor
iederen dag zijns levens bij alles wat hij onderneemt,
zijn gedragslijn is voorgeschreven, 't Geheele samen
stel van deze, op openbaring en gewijde overlevering
gegrondveste plichtenleer is sedert eeuwen door de
gezaghebbende wetgeleerden de kerkvaders van
den Islam, zou men ze kunnen noemen vastgelegd;
't tegenwoordig geslacht kan daaraan niet meer
veranderen. De werken der wetgeleerden en hun
kommentaren zijn steeds ijverig bestudeerd en waren
ook in 't Westen bekend, doch onvoldoende bekend
was de beteekenis die de Wet voor de praktijk heeft.
Door te midden der Mohammedanen te leven kon
Snouek Hurgronje waarnemen dat 't grootste deel
dier Wet alleen ideëele beteekenis had en dat 't
nooit anders was geweest.
Er zijn sommige uitingen van 't menschelijk leven,
met name op 't gebied van 't familie-recht, welke de?
Wet op den duur bij alle geïslamiseerde volken voor
zich opeischt, maar verder legt zij zich er bij neer
dat oude instellingen in zwang blijven. Maar zijm
zulke lieden dan wel Mohammedanen? Met klem
werd betoogd dat de verbindbaarheid der Wét,
ookwaar zij niet wordt gevolgd, door geen Mohammedaan*
wordt ontkend; haar gebrekkige naleving wordt er
kend als tekortkoming, gevolg van de slechtheid vam
dit geslacht. De maatstaf ter beoordeeling of een volk
Mohammedaansch is, moet dan ook een andere zijn
nml. of 't dat zelf wenscht te wezen. De gezindheid!
is beslissend en wat dez e betreft dit als bescheid
aan oppervlakkige beoordeelaars die meenden te
kunnen uitrekenen voor een hoeveelste deel de:
Javaan Mohammedaan is staan de Indonesiërs-.
bij hun geloofsgenooten elders niet achter.
Snouek Hurgronje's onderzoekingen brachten eena
ommekeer teweeg in de wijze waarop men Mohamme
daansche volken beschouwde. Maakten ze hem tot
den grondlegger van de wetenschappelijke beoefening;
der Islamologie, voor koloniale landen met
talrijkeMohammedaansche onderdanen gelijk
NederlandschIndië, waren ze van eminent praktisch belang.
Eenkoloniale regeering ziet zich telkens voor vragen ge
steld die zonder kennis der Mohammedaansche gees
tesgesteldheid niet zijn op te lossen. In Snouek Hur
gronje vond nu de Indische Regeering den adviseur
die zulke vragen beantwoorden kon. Zijn adviezen.
muntten steeds uit door een puntigen stijl die ze na*
jaren hun frischheid doet behouden; eerst wordt
dekwestie scherp gesteld, en dan 't antwoord gegeven,.
duidelijk en afdoende. Zij getuigen verder van
eenpsychologisch inzicht in 't Inlandsche volkskarakter
dat, afgezien van de kennis die er achter steekt, alleen»
bereikbaar is voor wie onbevooroordeeld en met warrrb
medegevoel zijn naaste gadeslaat.
De omstandigheid, dat de Islam voor zich opeischt:
om alles te regelen, maakt dat een regeering met
Mohammedaansche onderdanen niet buiten een
Islampolitiek kan. Snouek Hurgronje heeft haar aldus;
geformuleerd: jegens 't dogma en de zuiver gods
dienstige voorschriften der Mohammedaansche wet
neutraal zijn, den weg ter evolutie evenwel wijd open
houden. Zijn adviezen stelden zich op deze basis,,
de Indische Regeering heeft zich sedert door deze
beginselen laten leiden. In een viertal voordrachten:
De verbreiding van den Islam, Kenschetsing van het
stelsel van den Islam, De Nederlandsche koloniale
Regeering en het stelsel van den Islam, Nederland en,
zijn Mohammedanen, zijn later deze stellingen nogeens
uitgewerkt en samengevat en o.a. in 't Franschx
vertaald.
Zeventien jaar aan n stuk is Snouek Hurgronje
in Indiëgebleven; 't adviseurschap heeft in dien tijd
veel van zijn krachten gevorderd. Onder den
voortdurenden stroom van verzoeken om raad, vaak een
uitvoerige behandeling vereischende, moest nog tijd.
gevonden worden voor bezoeken aan Atjeh en andere
streken. Wij noemen slechts Djambi, aan welks,
pacificatie hij een overwegend aandeel heeft gehad.
In Atjeh waren de lieden, die 't verzet vol hielden,.,
door de rustelooze aktie onzer troepen naar de
Gajolanden opgedrongen, zij vonden bij de Gajo's steun.
't Liet zich aanzien dat de militaire actie zich over't
Gajo-land zou moeten uitstrekken, maar niemand was
er ooit geweest, 't Land was bij de onzen geheel onbe
kend. Snouek Hurgronje legde de hand op een intel
ligent Gajo, die op een handelstocht naar de
benedenlanden was komen afzakken en met diens voorlichting.
schreef hij Het ajo-land". Toen later een militaire
expeditie naar de Gajo-landen werd uitgerust, kon
zij met vrucht gebruik maken van de topografische
bizonderheden, die in Het Gajo-land" te vinden waren.
en in het algemeen de juistheid van 't daarin vervatte
konstateeren.
En dan maken we nog geen melding van de kleinere
studiën en verhandelingen over taalkunde, Moham
medaansch recht enz. welke in dien tijd verschenen.
Naast den officieelen stroom van advies vragenden
bestond er nog een andere: Inlanders van allerlei rang
en stand, ook Arabieren, kwamen tot hem met hun
zorgen en nooden.
Na zijn terugkeer in Nederland is Snouek Hurgronje
als adviseur aan 't Departement van Koloniën ver
bonden gebleven; herhaaldelijk wordt hij geraad
pleegd. In Indiëis zijn werk door anderen overge
nomen, maar 't wordt voortgezet in zijn geest en.
doet zich een zeer belangrijke kwestie voor, dan wordt
zij niet als afgedaan beschouwd zoolang hij er niet
't zijne van heeft gezegd.
Werkt hij dus in Indiënog altijd voort door zijn
werk en de woorden van wijsheid tot vele Indone
siërs gesproken en door hen in 't hart bewaard, in
Nederland hebben de laatste twintig jaar vele studen
ten zijn leeringen ontvangen. Een kleinere kring,
wordt ingewijd in 't Arabisch. Meermalen gaf hij
kollege in 't Atjehsch. i** r
Als grootmeester der Islam-wetenschap heeft hij
een uitgebreide korrespondentic te voeren met be
oefenaren dier wetenschap in de geheele wereld,,
want niemand beheerscht 't veld als hij.
Zijn kennis is ontzagwekkend van omvang, onge
venaard en niet te evenaren door de wijze waarop
zij verkregen is. Waanwijsheid, rassen- waan en
onrechtvaardigheid zijn hem een gruwel, maar zijn
kennis staat altijd ten dienste waar 't geldt de men,,
schen nader tot elkaar te brengen. Moge 't nog lang;
zoo zijn!