De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1927 12 februari pagina 11

12 februari 1927 – pagina 11

Dit is een ingescande tekst.

No. 2593 DE GROENE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND 11 Teekening voor ,,de Groene Amsterdammer" door B. van Vlijmen SCHILDERKUNST DOOR A. PLASSCHAERT DE WENSCH VAN EEN NEGENTIGJARIGE DOOR L. B. J. MOOR 12 Februari 1927 wordt de schrijver van dit artikel 90 jaar. Wij hebben hem gevraagd bij deze gebeurtenis eenige bijzonderheden van zijn leven te mogen ontvangen en met zijn liefsfen wensch op de hoogte te worden gesteld. Hel antwoord van den jubilaris volgt hieronder. A LS vandaag den dag, herinner ik mij, dat ik aan het ?**? tooneel kwam.. Voorgesteld door den hoogst kundigen tooneelautoriteit Mr. Jacob van Lennep, werd ik als volontair aangenomen door den directeur van den Stadsschouwburg Jan Eduard de Vries. Dat was in 1854. Nu was mij, als tooneelkind, m'n moeder was de destijds zeer bekende actrice Mevrouw MoorVink, niets vreemd op de planken en al heel gauw deed ik mee in 't ballet, onder leiding van Hamecher, figureerde of speelde kleine rollen in tooneelstukken of zong in 't koor van de Duitsche Opera. Dat is heel wat anders dan tegenwoordig, nu de jonge lui direct voor groote rollen worden geplaatst en zoodoende de nullen op den voorgrond komen, terwijl ze nog alles moeten leeren. Het gezelschap van den Stadsschouw burg telde toen machtige talenten. Vooreerst Anton Peeters, die met z'n eenig mooi stemgeluid, z'n plasl iek en z'n mimiek het publiek tot enthousiasme wist te brengen, als hij optrad in ,,Joan Wouters" var Schimmel of in Hamlet" van Ducis. Dan was er Roobql, de mooiste Orisalles" in , de Geleerde Vrouwen" van Molière: Jan Albrecht woekerend met zijne komische talenten en er was Suze Sablairolles, uitmuntende jeune amoureuse" en begaafd met een prachtige sopraan. Maar ook de anderen, Tjasink, Veltman, Morin, enz. waren tooneeltalenten, waartegen ik opzag en die helaas nog nooit vervangen zijn. Vijf jaren bleef ik in den Stadsschouwburg. Toen in 1859 Roobol en Tjasink er directeuren werden, verhuisde de Vries naar Frascati" in de Nes en met hem velen zijner getrouwen, waaronder ook ik. Hier kreeg ik mijn eerste groote'kans, die ik benutte. Anton Peeters weigerde op Zondag te spelen en mij werd opgedragen in n nacht de rol van ,,de Bode" in ,,Gijsbrecht van Aemstel" te leeren en den daaropvolgenden avond te spelen. Met succes vervulde ik die taak, zoodat ik 15 achtereenvolgende jaren op den traditioneelen Nieuwjaarsavond deze rol behield. Toen in 1860 de Vries directeur-gerant werd van den Grooten Schouwburg aan denCoolsingel in Rotter dam, verhuisde ook ik naar de Rottestad en bleef er zestien achtereenvolgende jaren, eerst onder zijn directie, later onder die van Albrecht en van Ollefen. Nu was het wonderlijk, dat zoowel in Amsterdam als in Rotterdam het Germaansche type van tooneelkunst heerschte, met gezwollen toon en breed gebaar. Bij den allengs toenemenden aanwas der Fransche comedie's leek mij dit echter te gemaakt en in 1863 J. S. MEUWSEN, HoB. A'dam-R'dam-Den Haag. DE BESTE HOEDEN IN HOLLAND Jan iLiyters. I. Stedelijk Museum, Amsterdam Deze tentoonstelling van Jan Sluyters is on getwijfeld een bewijs van volle kracht; van velerlei schakeering in die kracht; zij bewijst, dat deze schilder is een modern colorist; dat Sluyters is een natuurlijk" talent, voor wiens innerlijk leven alles zich omzet in kleur. Hij leeft" in kleur en in kleuren, en vandaar leeft zijn kleur en overtuigt zij van haar leven, hen die willig haar bezien. Dat zijn de groote waarden van Jan Sluyters voor onze schilderkunst; daarnaast is hij een virtuoos, en dat is, het spreekt vanzelf, niet zijn grootste waarde.... Hij is dus een colorist. Hij is niet, zooals sommigen, die te snel oordeelen, meenen, een zwaar colorist; in tegendeel; wanneer ge zinnend en zuiver en willig dit werk beziet (en ook hier als overal elders past willigheid !) is een der eerste kenmerken een lenigheid en zeker geen zwaarte (Breitner is zwaarder); deze lenigheid kan zelfs tot schrilheid gaan (ook dat is modern). Hij is, met deze lenigheid, bovenal een frank modelleur van den menschelijken vorm. Hij ziet dezen menschelijken vorm, niet zooals Willem van Konijnen burg, als een beeldhouwer, dus sculpturaal ten eerste; hij voelt het modéléin zijn kleur. Sluyters is een schil der van de menschelijke jiguur en hij is daar vol ver scheidenheid. ' Hij heeft, zooals zijn tijdgenooteri overal, de mon daine figuur geschilderd, de vromvefiguur, omdat de vrouw in heur plooibaarheid en met lust tot subtiele nabootsing, het gemakkelijkst en het eerst alle scha keeringen meeleeft van het moderne leven en met alle fluctuaties in de kleur en in den vorm meegaat, en die maakt tot een gratie of tot een buitensporigheid van wat die tijd innerlijk en uiterlijk beweegt. Dat is in Holland iets nieuws, hoewel niet geheel-en-al, want de verfijnd zuivere Isaac Israëls is daar, vóór Sluyters, een meer ingehouden voorganger. Maar toch zijn de winsten van Sluyters, de persoonlijke vondsten van hem, zóó groot in getal, dat Sluyters als schilder der mondaine vrouw te vergeten, gelijk zou zijn met een fout te begaan tegenover de geschiedenis der schil derkunst. De mondaine vrouw heeft altijd een zinnelijk accent gehad; haar kleedij is dikwijls een tooi voor den man; zij is het verwarrend-gesierde diertje, het Venusdierken. Natuurlijk kan dit voeren tot een exces, tot het gedepraveerde (dat is feitelijk de ijdele tooi der zinnelijkheid, de niet-meer-scheppende zinnelijk heid, de lust om de lust) en ook deze heeft Sluyters geschilderd maar in 't algemeen, zijn deze werken niet het belangrijkst; de schilder Sluyters is een gezonde natuur, al raakt hij soms de wezens langzaam aan, met spitse vingers. Nog tot iets anders kan de zinnelijkheid leiden; tot het steriele behagen in zich zelf. De vrouw wordt dan tot idool; zij spiegelt zich in haar eigen schoonheid, zooals Narcissus zich, eens, spiegelde in vlak, bewegingloos, water. Dit uiterste van de zinnelijkheid gaat, merkwaardiger-wijs, tegen den aard der zinnelijkheid in, die is een verblijd en verblijdend zich vernieuwen, een noodzakelijk ver nieuwen in een nieuw wezen. Maar de schilder van vrouwen, Sluyters, ik zei u immers dat hij gezond van wezen is, heeft met glorie de Moeders en de kinders geschilderd. Hij is daar 't persoonlijkst, en daar het diepst; hij erkent daar de werkelijke waarde van het leven. Hij schilderde, en teekende, de Moeders als de gevenden (en hoe bestond het leven zonder 't geven), als de vermoedenden, als de vooruitzienden en de bezorgden. Hij bereikt daar, wat de werkelijke schil ders bereikt hebben, dat de Moeder, die geeft, over het kind heen in de toekomst lijkt te zien; de gevende Moeder staart, daar, in de verte, over het kind heen. Hij bereikt daar een grootschheid, die hun, der ani male, eigen moest zijn (van tijd tot tijd); meer dan n teekening bewees het. En soms heeft hij, daar naast en toch er mee verwant, de moeder geschilderd in haar rijkdom en trots om en bij het kind, totdat hij een stijl bereikte, die uit het leven zelf rees. Is hij in de voorstelling der Moeder-met-kind het diepst als hij in deze voorstelling inderdaad slaagt hij is het meest persoonlijkst (ik bedoel niet het grootst daarom !) tusschen zijn tijdgenooten in de weergave van het kind. Hij kan daar zóó toomeloos oprecht en , toch zoo teeder wezen, als weinigen dat durfden, om dat weinigen dat konden. Hij geeft het kind dan niet als een menschje; niet als een der aarde zat hemelingske; niet als een sieraad; niet als een tooi, niet als een peinzer reeds, maar als een klein dier, dat honger kent als een klein beestje en dat dan verzadigd wil zijn, of dat, omdat het gezond is, omdat het gezond is alleen, zich wil bewegen, zich draaien en keeren, zooals een jonge kat zich draaien wil en keeren, en speelt van uit het geluk van 't gezonde lijf. Dat is een der persoonlijke winsten van Jan Sluyters' kunst voor onze kunst en deze vondst heeft velen na hem, dat, zwakker, doen hervinden.... Als schilder van de Moeder en van het kind, en van de Moeder-en-kind is Sluyters reeds onbetwist baar; als schilder van de vrouw, de zinnelijke en het idool, is hij niet dieper, maar eveneens een afzonder lijke Hoe is hij als schilder van den man? voerde ik voor mijzelf den gewonen spreektoon in, natuurlijk en met gepast gebaar. Het publiek stond er vreemd tegenover en wilde het eerst blijkbaar niet aanvaarden. Doch ik hield vol en toen langzamerhand mijne collega's mij navolgden, had ik 't pleit gewonnen althans voor de comedie", want in de tragedie" bleef de traditie gehandhaafd. Zoo kwam het de Tooncelkunst ten goede, vooral daar de stukken van Sardou de verfijning eischten van dictie en gestes, en een speciale roem ontstond er voor het Rotterdamsch Tooneelgezelschap, het eerste, dat de natuur lijkheid betrachtte. Maar allengs, ontaardde de de verbetering in vermindering en heden ten dage is tet niets meer dan opzeggen, zoodat het publiek dikwijls den schouwburg verlaat, onbewogen en met weinig herinnering aan het vertoonde. De tooneelspeelkunst, vergeleken bij een veertigtal jaren geleden, is gedaald. Jammer ! Ajustementen, decors, meubileering, enz. worden bijzonder verzorgd door het steeds groeiende aantal regisseurs; maar de werkelijk groote tooneeltalenten komen niet. Het regisseurs-ambt wordt in dezen tijd gekwalificeerd als dat van een paedagoog", in plaats van regelaar", terwijl les geven, allicht een paar uur vereischende, op repetitie's onbe staanbaar is. Voorzeker, opmerkingen ten voordeele der ver tooning, worden, zoo noodig, van den regisseur vereischt, daar de spelenden hun rol verkeerd kunnen opvatten, ofschoon van die spelenden mag worden verondersteld, dat zij staan voor de taak, waarvoor zij zijn geëngageerd en hun salaris ontvangen. Trouwens het lesgeven in Tooneelspeelkunst moet geschieden zonder getuigen, daar het bijzijn van anderen afleiding bezorgt en ook veelal, doordat de leerling zich geneert, het bevattingsvermogen be lemmert. Dit optreden van regisseurs als paedagoog op repetitiën geschiedt alleen als propaganda voor eigen persoonlijkheid. Ikzelf heb heel veel les gegeven, maar behalve den leerling, wist niemand er van en heeft niemand er ooit iets van vernomen. Ik sprak er niet over en de leerling evenmin. Een parvenu-millionair spreekt toch ook niet over zijn begin als markt-negociant. Toch is het mij eenmaal gebeurd, dat een leerlinge, na een schitterende loopbaan, mij, als haar leer meester, grooten dank betuigde voor de genoten lessen en zij deed dit op 't tooneel in 't publiek. Ik ben er Marie van Eijsden nog altijd dankbaar voor. Nu de Tooneelkunst gedaald is, wordt veel opge hemeld dat eigenlijk niets is als de functioneering der technische omgeving. Het publiek, het kunstzinnige publiek taalt er echter niet naar; het wil onder den indruk der vertooning komen, zonder te denken aan den regisseur of anderen assistent, evenmin als een tafelgast belang stelt in den kok of in de meid, die het maal heeft bereid. Vroeger werd alleen bij den aanvang van het seizoen de naam van den regisseur genoemd, op de affiches kwam z'n naam niet voor, omdat dit het publiek onverschillig was. Trouwens, hoe komt een regisseur aan zijne bekwaamheid? Uit boeken is het niet te leeren, alleen door jarenlange ervaringen, niet zoo maar in eens. En tot slot.... men hecht tegenwoordig waarde aan het gebouw, den Schouwburg. Is er dan alleen op een prachttooneel, dat schitterend gemachineerd is, werkelijke kunst te geven? De onvergelijkelijke Ristori ontroerde het publiek zelfs in een krot als de Groningsche Schouwburg van Ellenberger en in de tenten aan den buitenkant van Amsterdam schitterden talenten als Mevrouw Kleine, Sophie de Vries en Jan Albrecht. Zeker, de steun van een behoorlijke om geving is wenschelijk; maar zij moet geen hoofd zaak zijn. Verheffing der Tooneelspeelkunst door de werke lijke tooneelkunstenaars, nog aanwezig, tot een hoogte, waarvan men de ouderen uit het publiek nog hoort gewagen, dat is de wensch van den negentigjarige. 27 Januari 1927. BOOTMOTOREN MOTORBOOTEN Bingham & Lugt - Slepersvest l - Rotterdam

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl