De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1927 12 februari pagina 12

12 februari 1927 – pagina 12

Dit is een ingescande tekst.

12 DE GROENE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR,NEDERLAND No. 2593 KRONIEK VAN DEN DANS DOOR J. W. F. WERUMEUS BUNING XXX. Vffl. De erfenis van Isadora Duncan. 3''ten dansenthousiast, die af Nbe ook eens iets over de geschieV«ijn stokpaard heeft nageslaféadora Düncan voor de dans kunst deed, en tien tegen een dat het risje antwoorden u tegemoet rolt: de natuur gesteld tegenover de acrobatie van het ballet, de harmonieuse beweging van het geheele lichaam uitgeroepen, de beweging der armen teruggevonden tegenover een ballettechniek die alleen met de beenen wist te dansen, klassieke principes der Grieken weer in eere her steld. En daarbij was dan, tot voor enkele jaren^ inbegrepen dat het ballet morsdood lag, of binnenkort liggen zou en dat de nieuwe school alleen leefde dingen waaraan men mettertijd min of meer is gaan twijfelen. Want als men de toestanden eens in vogelvlucht overziet bestaat er van een rechtstfeeksche Duncan-traditie nage noeg niets. Zij heeft een stoot gegeven, waardoor allerlei vermolmde schoolschheden aan stof vielen en er plaats kwam voor nieuwen groei. Een goed deel daarvan behoort tot de gymnastische ontwik keling, niet tot de danskunst. Haar invloed op nieuw lichamelijk leven schijnt mettertijd veel grooter dan die op kunst gebied. Haar eigenlijke beginselen op dat "JCnOol voor Danskunst en Vrije Beweemc l i . i. > O O onder leiding van A.eri E/.vatn der V ies - Ozantó Prospectus op aanvrage l»te Helmersstraat 100 Amsterdam gebied zijn immers noch nieuw, noch in hun belichaming van blijvenden invloed geweest. Zij had invloed op de Russen, op de nieuwe dansscholen, die zoowel in het een als het ander geval thans ver werkt is. En er bestond de ietwat legendarische groep leerlingen waarvan wij er deze week eene voor oogen hadden Maria Theresa Elke gemiddelde goede leerling van een moderne dansschool zou ons zonder twijfel meer te zeggen hebben dan deze, eens uitver koren om den dans der toekomst te brengen. De dans ontwikkelt zich met een wreede snelheid voor het verleden.... Was deze Maria Theresa, vroeg een woordspeler, de eerste, de beste, leerling van Duncan, of was het maar de eerste de beste? Het doet er niet zoo machtig veel toe, het was er een die jaren onder haar persoonlijke leiding stond, die met haar is opgetreden en waarin dan toch iets van de nieuwe techniek zou moeten leven, gesteld dat Isadora Duncan een nieuwe techniek over te leveren had. . Een zwakke leerling laat vaak de zwakke punten van zijn meester zien; wat Isadora door haar persoonlijkheid vergeten deed, kwam hieraan het licht: een nagenoeg afwezige been-techniek, een inderdaad harmonieus gebruik van de armen al had die harmonie hier dan niets dat haar levend maakte en overigens een groote beperktheid van middelen. r Om nu tot het begin terug te keeren: de technische punten van strijd waarin Duncan het ballet verbeterd zou hebben komen hiermede weer aan de orde. De natuur" gesteld tegenover de kunstmatigheid" van het ballet heeft enkel een natuurlijke vitaliteit aan die welbeproefde kunstmatigheid toege voegd en is daarna uitgebloeid, terwijl de oude stam voortgroeide. Als er in scholen als die van Wigman en Laban iets gezocht wordt is het naar nieuwe orde. De beroemde eisen: harmonieuse beweging van het geheele lichaam ont dekte Isadora bij de Grieken: zij had ze o.a. dichterbij kunnen ontdekken bij de oprichters van de Académie de Danse van 1661 en bij alle groote balletmeesters. De harmonieuse armbeweging, berus tende op de wet der tegenstelling, even eens gepredikt als Isadora's Grieksche vondst, had Maurice Emm'anuel reeds in 1896 genoteerd, bij het afgebeelde Tanagra-figuurtje in la Danse Grecque Antique" met de karakteristieke tegen stelling: linker arm en rechter been zijn beide even sterk naar voren gebracht, het lichaam helt iets naar achter, het hoofd iets naar voren etc. etc. Maar Emmanuel teekent er, beter belezen in zijn danshistorie dan Duncan, bij aan dat ook Noverre en Blasis apostelen o Duncanisten, van de balletschool die wet reeds opgesteld hadden: kortom dat dit natuurlijke principe tot d,e kunstmatigheden" van het ballet hoorde. De tous les mouvements qui se font en dansant, c'est l'opposition ou contraste du bras aU pied qui nous est la plus naturelle et 5 laquelle on fait Ie moins attention", schreef Noverre. De arm beweging was, overigens, door de goede balletschool nooit strikt vastgelegd. Isadora had haar technische ontdek kingen dus eenige eeuwen dichter bij onzen tijd kunnen doen, maar zij kende die groote traditie niet. Dat zij, zonder het waarschijnlijk ooit te vermoeden, voor de zooveelste maal ontdekte wat het gewraakte ballet reeds lang wist, strekt haar tenslotte tot eer; dat zij de groote traditie verbrak instee van ze te versterken is een wellicht noodzakelijke revolutie in de ontwikke ling der danskunst geweest, waarna men thans echter nog altijd bezig is het herstel en de eenheid terug te vinden. Duncan vond een ballet in verval en erkende niets van de schatten die het in beter tijd bewust, in haar tijd onbewust, bezat. Zij vond zoodoende niet den grond slag om op voort te bouwen;anderen bouwden, waar zij plaats gemaakt had. De tijd na haar verschijnen wordt geken merkt door. een algemeen werken aan herstel der danstechniek, en waar deze arbeid het belangrijkst is, houdt hij tenminste op eenige wijze verband met het ballet. Laban kent zijn Noverre en Blasis terdege: hij leerde van hen meer dan van Duncan Une bonne petite incendie" noemde Levinson Isadora's Europeesche triom fen. Zoo kleineerend als het scheen, het wordt steeds meer waarheid, als men dat verkleinwoord op rekening van een te verstokt balletomaan schrijft. Argentina, Jodjana, de Russen, zij worden, klassieke dansers als ze zijn, met den dag duidelijker voorbeelden van groote danskunst, zij werpen zware schaduwen op hen die van den grooten weg afweken. Met Wigman en Laban wachten wij weldra de resultaten van het belang rijkste streven naar vernieuwing der orde dat thans bekend is: van Isadora's aandeel daarin is niet meer aanwezig dan van een vroegen lenteregenbui bij een perk zomerbloemen. En of hier inder daad het nieuwe goud al gemunt is, wachten wij met spanning af. En met het vermoeden dat het oude muntstempel van den klassieken dans, bekend van Petersburg tot Cambodsja, van Djokjakarta tot Parijs voorloopig nog zekerder waarborg is. Voor Isadora Duncan zou men zeker een groote gouden herinneringsmedaille mogen slaan; maar in haar erfenis is geen gemunt goud nagelaten, noch met oud, noch met nieuw stempel: zij heeft leven gebracht, maar noch traditie, noch nieuwe techniek. BOEKBESPREKING H. Topsöe Jensen: De Skandifot? vische Letterkunde van 1870* 1925. Voor Elsevier's Algemeèn Bibliotheek geschr. in het Deensch. Vert Dr. A. Post humus. Naast de Nederlandsche, Fransche, Duitsche en Engelsche is nu in de handige deeltjes van E. A. B. ook een Skandinavische Letterkunde verschenen. Het schrijven van boekjes als dit is even dankbaar als ondankbaar werk. De samenstelling beteekent een eindeloos gevecht met een onhandelbare hoeveel heid stof, een voortdurend schipperen tusschen de gevaren van al te persoon lijke keus en oordeel of kleurlooze vlak heid, een al te dik aangezette groote lijn of een afdwalen in liet detail. Het resul taat een werkje, dat hartelijk welkom zal zijn aan allen, die zich willen bri nteeren in een belangrijk stuk litteratuur, waar de buitenlander moeilijk in door dringt, zoolang het nog niet historisch genoeg is om in de handboeken zijn vaste plaats in te nemen. Maar tegelijk een werkje, dat door de talrijke problemen, die het in zijn kort bestek heeft moeten oplossen, wel vat moet geven aan de critiek. Topsöe heeft de door hem be handelde tijd in vier periodes verdeeld: Het Moderne Ontwaken", Het Na turalisme", Neo-romantiek en Sym bolisme" en Nieuwe Stroomingen", die dan telkens achtereenvolgens in de drie landen beschouwd worden. Dat ver gemakkelijkt het opslaan, maar legt men het boekje bijv. naast De Ned. litteratuur na 1880" dan ziet men hoe Robbers er in geslaagd is ook van deze stof een doorloopend verhaal te maken, waarin een zekere ontwikkeling te be speuren valt, terwijl het werk van Topsöe meer aan een snoer kralen doet denken. Dit is dubbel jammer, omdat er van het Skandinavische geestesleven der . laatste halve eeuw zooveel meer roman te maken is dan van het Nederlandsche. Een veel hechtere samenhang tusschen maatschappelijk en letterkundig leven lijkt me niet alleen voor een deel de oorzaak, dat Scandinavische schrijvers met niet meer talent dan de beste Nederlanders Europeesche beroemdhe den werden, maar leidt ook tot een reeks van botsingen (rondon Brandes en Strindberg, Ibsen-Björnson, de Noorsche taalstrijd). Over de tweehonderd auteurs worden in dit boekje behandeld en van de be langrijkste wordt een korte karakteris tiek en een samenvatting van hun werk gegeven. Dat al die karakteristieken niet op het peil staan van die van Georg Brandes, waarmee het boekje opent, dat sommige wel wat heel vlak uitvallen (Knut Hamsun !), niemand zal er zich over verwonderen. Maar wie in dit boekje niet meer zoekt dan het zijn wil: een betrouwbare kaart vari het grillige Skan dinavische litteraire landschap, zal het zelden tevergeefs opslaan. A. ROMEIN?VERSCHOOR C O M O E D I A DOOR HENRIK SCHOLTE Cabaret La Gailé: Louis Davids TT;ET 'Cabaret, in zijn mengsel van improvisatie en ?*? *? raffinementn is voor mij altijd een wondertentje op den'grooten kermis der kunsten, misschien omdat zijnJcunst zoo vlak bij, zoo vlak boven het dagelijksch leven staat en alle dingen wonderlijk maakt, als een kleurige lampion, of als een kunstige arabesk in water verf. Het drijft een soort dadelijk-ontroerend spel met ons, met zichzelf, met de grootste en de kleinste dingen dezer wereld. Zijn leven is ruimer en gedurfder dan dat van de negen andere muzen, omdat het die in zich vereenigt door er alleen hun charme, niet hun majesteit aan te pntleenen. Op grond van zijn panache en het onsterfelijk blazoen van zijn euveldaden zegt het Neef tegen den koning Leven. Het leeft, even profaan in het lied, dat de neger boven zijn drum zingt, als klassiek onder den levensgrooten, leemen Christus bij Ie père Frédé. Het is nu eenmaal de kleine muziek achter alle dingen. > Er blijft de vraag of dit cabaret, uitheemsch hoe wel cosmopoliet, in Nederland vegeteeren kan. Elk land heeft het cabaret dat het verdient, zijn kunst nivelleert zj^h. aan volksaard en levensopvatting en men zou nooit den smaak van het publiek kunnen verbeteren door het een beter cabaret te geven dan het verlangt. Het is nu een feit, dat Nederland een slecht cabaret heeft en dat men van een Nederlandsen cabaret.als zoodanig niet kan spreken. En dat terwijl de stoffen voor het oprapen liggen. Om maar bij de voor de hand liggende vergelijking met de Blaue Vogel" te blijven: ook wij zouden onze Wolgaschlepper" kunnen hebben in het lied van de heiërs, dat nu helaas niet meer gezongen wordt. Onze zeemansrefreinen, zooals men ze nog b.v. op Terschelling hoort, onze prachtige geuzenliederen (?Slaet op den Trommele"), parodieën op een volksromance (?De Moord van Raamsdonk").... dat alles zou ons cabaret kunnen zijn als het publiek dat wilde. Maar al blijkt dan onze vaak in 't geding gebrachte nationale lamlendigheid uit dit gemis aan levenskunst, wij zien daarbij te licht over 't hoofd, dat wij althans op het afzonderlijke gebied van het levenslied" een paar chansonniers in eere hebben te houden, die met de beste buitenlanders kunnen wedijveren. Temeer, waar wij ons in onze cabarets toch meestal met valuta surrogaten moeten behelpen, want een AristideBruant en een Xavier Privas zouden er nooit aan gedacht hebben om de onontbeerlijke sfeer om hun eigen, vertrouwd cabaret voor den vreemde te verlaten. Een profeet op dit gebied wordt in zijn vaderland nu eenmaal wel geëerd, omdat hij door de volksziel zelf min of meer geschapen is. Was het dan ook niet het beste deel van ons volk, dat Jean-Louis Pisuisse vertolkte in zijn lied, dat ik denk vooral aan den oorlogstijd mér dan genot, warmte en zelfs oprecht enthousiasme bracht? Is het schijnbaar primitieve liedje van Louis Davids niet een werkelijk ontroerende uiting van al het lief en leed van de straat? Ge kunt hem weer hooren, deze dagen in Gaité. Zooveel liedjes, zooveel successen. Het is een wonder hoe deze geboren en getogen Rotterdammer de Amsterdamsche Jordaan doet herrijzen, nu weer bij die kostelijke begrafenis van Oome Manus, met alle herrie en emoties onder zijn nabestaanden, in dezen quasi-gedragen trant, a la de Schoolmeester: Terwijl de plechtigheid in 'f minst niet werd ges/oord. heef l toen Hein zijn zakmes in des porders onderlijf geboord, slechts een daghit constateerde, dat er iemand werd verwoord. en die opmerking bezorgde haar een standje. Dit is weer Davids op zijn best, spotziek en gevoelig, alles zoo maar schijnbaar simpel langs zijn neus weg, maar altijd met hart, eenvoud en eerlijkheid. Een schaarsche vogel, deze Nederlandsche cabaret-artist, maar daarom juist zoo heuglijk. Hij leve !

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl