De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1927 12 februari pagina 16

12 februari 1927 – pagina 16

Dit is een ingescande tekst.

16 DE GROENE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND1 No. 2593 (NIEUWE [ENGELSE B O E K E N : DOOR WILLEM VAN DOORN ; JAMES STEPHENS, Dichter. Collected Poems: By James Stephens. ? / '";. Macmillan, 1926. 10/6. Met deze verzamelde uitgaaf heeft James Stephens, Ierse schalk als ie is, 'n zeker soort zogenaamde critici heel aardig bij de neus. Ik bedoel het soort dat maar jsteeds^gelieft te vergeten: ten eerste, dat dichten 'n kunst is; ten tweede, dat de waardering van 'n kunst werk de hogere eenheid" van vorm en inhoud daargelaten . in hoofdzaak vor/n-waardering dient te wezen. Ik bedoel het soort, dat van verzen alleen weet te vertellen, dat ze mooi" zijn mooi voor wie? en vervolgens zwamt over 's dichters mijmeringen, idealen, en levensvizie. Het soort dat kans ziet ^bladzijde ha bladzijde vol te pennen, zonder de lezer duidelik te maken, waarom poëet X, of Y, of Z, groot is. En om dit laatste is het toch te doen ! Mijmeringen heeft, ieder op z'n beurt, maar het belichamen van 'mijmering tot vers vereist arbeid. Idealen verschillen s naargelang, individuen en tijden, idealen hebben 'fiiaar. r? 'gemeênschappelike trek: dat ze onbe| reikbaar ijn, en dat ze zich zelfs niet laten benaderen : joncJer 'n'offer te vergen, 'n offer van zweet en bloed, jS&n&.yan tranen. De grootste kunstenaar, op welk igipbied bol^, is wie 't meest heeft geofferd. En 'n cri: tïcus: dient aan niet-waardeerders te kunnen duidelik i maken, in Jioever de kunstenaar het ideaal dat 'm j vopr e geest zweefde, benaderd lieef t. ^ De» Cojlected Edition van James Stephens is geen ;werktuig1ike samenvoeging van achtereenvolgens ver; schenen, bundels. De dichter heeft heel wat, misschien zelfs te veel, ter zijde gelegd. Hij heeft heel wat omgewerkt, en daarbij, naar 't mij voorkomt, steeds iets gewonnen, soms 'n versneld tempo, soms 'n scherper beeld, soms meer organiese eenheid, 'n .?gaver" efJEtkt. Maar 't voornaamste is: hij heef c alle gedichten, onverschillig van welke tijd i ^gerangschikt in enkele, door stemming en onderwerp bepaalde^ groepen. De letterlievende lezer kan deze rangschikkmg ;,in subject-sequence", waarbij de in. houd van acht of negen bundels dooreen gesmeten is, - niet anders dan aangenaam vinden. Maar de pseudp-criticus zit er mee in z'n maag. Wat moet ie op , die .manier,; vooral wanneer de oorspronkelike bundels 'm niet ten dienste staan, maken van 's dich.vters ontwikkelingsgang"? Eerst ziet ie 't leven als 'n meloen, vervolgens als 'n groene kaas, om ten slotte te beseffen dat het 'n pijp kaneel is?".... Uit de hoogst belangrijke voorrede van Stephens, . Daarin ie onder meer uiteenzet, waarom het lyriese gedicht in de hedendaagse letteren zo'n belangrijke plaats inneemt,, licht ik nog de volgende zinsneden: r, The poet needs not to -observe or analyse in the s'ense that a prose-writer must, for his business does not lie \»ithdetails or parts. He will apprehend and generalise. fïis apparmt matter is not of finalconsequence; it needs net evento beef intrinsic interest, and it may be no more fat him,than a ground of departure and arrival l IJkedHty of a lyrical poet is not to express or explain, it i> to intensify life v w -Ik geloof niet dat er 'n bundel lyriek bestaat, zo r-ViOÏafwisseling als deze verzameling van Stephens. . ,jqij.. -voelt :,zicE thuis op de verheven steilten van Jie > iij, verwijlt, tevreden en zwierig, in heuvel; hij pjk>etert door diepten. But hèintensifies life: ,,.,... I think the stars do nod at me! .' l' But not when people are about; For they regard me curiously ':';?'. Whenever l go out, i l may have been a star one day A rebel of the host that feil, And they are nodding down to say, ; Come back to us from heil Perhaps they shout to one another ?'"? -~ There He is ! or, that is He ! *?"'?';? ?-'? And teil it to some other mother ; Thai» the one that walloped me. >.* DE EERHERSTELLINO VAN ANTHONY .-^ TROLLöPE' x" ',''."" Twllope: A Commentary. By Michael Sadleir. Constable, 1927. 15/~. Het was even voor de wereldoorlog, dat ik in Engels gezelschap iets aanhaalde uit Trollope's kleine '.maar belangrijke roman The Warden. Oeen der aan wezigen bleek het boek te kennen, en het citaat miste 'i'n uitwerking. D'r was er n die vroeg, van wie het - .afkpmstig was, om vervolgens, door mij ingelicht, te -schimpen: Whoever reads Trollope now?" Hij legde daarbij 'n paar centenaars klem op de naam van 'n Schrijver, die, na eerst z'n roem te hebben overleefd, ,,Iegelijk metz'n dood (1882) in 't vergeetboek geraakte, en die nu sedert 'n jaar of wat de gunst van 'n behoorlik deel van het lezend publiek aan 't herwin nen is. Van dit proces is het mooie en degelike boek van Michael Sadleir 'n symptoom in de allereerste plaats. Maar tevens zal het in ruime mate bijdragen tot het bespoedigen ervan. Twee faktoren, die fnuikend waren voor Trollope's schrijversreputatie"*?nl." hefopkomende imperialisme & la Kipling en de artistiekerigheid van de yellow nineties hebben grotendeels afgedaan. D'r is haarpijn onder de Angelsaksers. En dat brengt mee: smaak in 'n sneetje gewoon brood, met 'n stukje kaas, ham of haring. Trollope voelde zich, in weerwil van omzwervingen met z'n wakkere moeder in Amerika, en in weerwil van 'n vrij lang verblijf als commies bij de posterijen in Ierland, steeds 'n Engelsman, en wel 'n Engelsman die 't voor z'n vaderland placht op te nemen waar 't pas gaf. Maar hij was geen nationalist. En aan de andere kant konden de dandies van de jaren tachtig en negentig het maar niet verkroppen dat de stoere wer ker, die al of niet geïnspireerd om vijf uur opstond, ten einde zich klokslag half zes aan z'n schrijftafel te zetten, in de allereerste plaats, gelijk Balzac, gelijk zoveel meesters van 't penseel, 'n nauw gezet ambachtsman wou wezen, die (wars van aanstellerij en schijn vertoon) door en door eerlik werk gaf, dat door de liefde waarmee d'ie er zich aan wijdde en in verdiepte, inspiratie bracht. En schoonheid. Niet de schoonheid, want die bestaat niet, en ken niet bestaan, al bidden zekere kwasi-aestheten er nog zo devotelik om Er zijn velerlei schoonheden, en daarbij zijn ei genoeg die Trollope niet kan leveren. Maar niemand, geen Dickens, geen Hardy, overtreft 'm in het schil deren van 'n goed en goedwillend mens, die zich geplaatst ziet voor 'n wreed dilemma, 'n mens als Precentor Harding in The Warden, als Doctor Thorne, als de Vicar van Bullhampton. We kunnen ons zelfs sterker uitdrukken: Trollope geeft algemeen-menselike d.i. etiese waarden, en die geeft ie zuiver, doordat ie zich onthoudt van gepreek, en z'n verhalen d'r eigen woord laat doen. En dat doet ie in 'n los, onaanstelle rig Engels, 'n Engels, dat moderner klinkt dan dat van. alle andere Victorianen, ja, moderner dan dat van z'n biograaf! 'n Biograaf, die overigens alle eer van z'n werk heeft. Ten slotte nog 'n mop. Tijdens z'n laatste reis om de wereld maakte Trollope z'n opwachting bij Brigham Young, de profeet der Mormonen. De heilige man had nooit van Trollope gehoord, wou niet ge loven, dat ie 'n romanschrijver voor zich had, en hield stijf en strak vol dat Trollope niets anders kon wezen dan 'n gouddelver uit Californië. FICTION Debits and Credits: By Rudyard Kipling. Macmillan, 1926. 7/6. Ways of Escape: By Noel Forrest. Constable, 1926. 7/6. A Son of the House: By A. R. Weekes. Constable, 1926. 7/6. The Fire of Green Boughs: By Mrs Victor Rickard. Constable, 1926. 3/6. Er zijn van Debits and Credits" tot dusver om streeks tachtigduizend exemplaren verkocht, waaruit blijkt dat de naam van Altmeister Kipling nog over 'n aanmerkelike toverkracht beschikt. Dat goede wijn 'n kransje toch wel kan gebruiken, en dat leveranciers van goede wijn dom doen wanneer ze 't geheel en al zonder krans willen stellen, ondervond 'n halve eeuw geleden Anthony Trollope, toen ie 'n paar uit stekende vertellingen anoniem publiceerde en totaal geen succes had ! De inhoud van Debits and Credits" is ongelijk. Sommige van de schetsen en vertellingen staan even hoog als het beste in Plain Tales from the Huls, b.v. The Buil that Thoiight, of The Prophet and the Country. Andere blijven'n heel eind daarbeneden. Alle vereisen inspanning van 's lezers kant, en 'n bestudeering van wat er tussen de regels staat. En 'n enkele, b.v. The Janeites, voor-onderstelt 'n kennis van de Engels', letterkunde, waarover de gemiddelde ontwikkelde Hollander niet beschikt. Vermoedelik is Ways of Escape 'n eersteling: de kleuren liggen er wat te dik op: het zgn. cumula tieve effekt lijkt te mechanies-gewild. 't Is 'n feit, Onze-Lieve-Heer heeft rare kostgangers; maar zo'n Stephen Heath (Stephen rijmt met het Engelse even !) die z'n hele loopbaan jaren en jaren van te voren af bakent, en daarbij geen enkele misrekening maakt, is al zeer onwaarschijnlik.Strekt ie z'nVoorzienigheidjespelen uit tot de school-en-verdere loopbaan van vier niet alledaagse spruiten, dan duurt het werkelik geen twintig jaar voordat ie aan zekere builen en bulten op voorhoofd en neus bemerkt dat ie met z'n harde kop tegen 'n nog veel hardere muur is aangelo pen Maar Ways of Escape is niettemin 'n interes sant en gpedgeschreven verhaal. Van Miss A. R. Weekes heb ik indertijd Spanish Sunlight besproken. Dat was 'r eerste en A Son of the House is 'r tweede, 't Eerste, wat zwaarwichtig geschreven, hield 'n belofte voor de toekomst in. Maar het tweede brengt de vervulling niet. Wie overi gens smullen wil aan 'n edelaardig jongeling, die zich z'n erfgoed laat ontgaan terwille van 'n stiefbroer, het motief is ontleend aan Thackeray's Esmond, maar de uitwerking is van Miss Weekes alleen, zo'n epikurist kan hier te gast. A Fire of Green Boughs is indertijd door mij waarderend besproken. Het speelt grotendeels in Ierland in 't laatste stadium van de wereld-oorlog, en is, in plaats van oorlogs-psychose, vol meewarig heid voor de toen geslachtofferde jeugd, 'n Goed kopere uitgave is welkom. TOEGEPASTE KUNST DOOR OTTO VAN TUSSENBROEK Aanplakbiljetten De oogst is helaas maar schraal den laatsten tijd en wat er verschijnt op het gebied der reclame-biljetten is, behoudens eene enkele uitzondering, het bespreken eigenlijk niet waard. Toch willen wij bij een der bil jetten een oogenblik, zij het met tegenzin, verwijlen, omdat het hier een absoluut te laken beginsel betreft, dat, hoe men het ook beziet, geen steek houdt. Wij bedoelen de uitgave van een plaat vanwege de Nederlandsche Spoorwegen, welke aan alle stations-van eenige beteekenis werd aangeplakt ten einde het publiek ertoe aan te sporen niet langer zelf met hand bagage te sjouwen, doch dit aan de daartoe aangewezen en beschikbare stationskruiers over te laten, wegens verlaging der tarieven welke hiervoor zijn vastgesteld. Dat is alles goed en wel;maar nu de teekening: zij stelt voor een mijnheer met twee linkerbeenen schuin ais een krab sukkelend over het perron, in eene allerzonderlingste kleedij van paars-blauw en oranje, met camera en kijker gewapend en torsend diverse tasschen en handkoffers. In lijn en in kleur, evenals in de onnoozele belettering doet het geval denken aan het gepruts van een spoorwegklerk, die zich op een regenachtigen Zondag verdienstelijk tracht te maken met het ontwerpen van een witkiel-reclame en overi gens onder zijne collega's voor genie versleten wordt. >. Alsof er geen vuiltje aan de lucht is laat men van Directiewege dit onding drukken in drieduizend exemplaren (het staat er als wij goed gezien hebben onder vermeld!) en aldus meent men de reclame op waardige wijze te hebben gediend. Intusschen blijft aan ons de vraag te stellen: wie is dan toch wel verantwoordelijk voor dergelijke, smaakbedervende dingen; wie heeft er dan toch wel schuld aan eene dergelijke onverdedigbare artistieke ont sporing, terwijl in Nederland de bekwaamste ont werpers zonder opdrachten blijven? Terwijl het meerendeel der groote maatschappijen en fabrieken (wij stellen ons voor daar binnenkort met eenige afbeel dingen een en ander prijzend van te zeggen) zich doet adviseeren door of bedient van de daadwerkelijke hulp van kunstenaren of kunstzinnige leiders der reclame-afdeelingen, schijnt daarvan bij de Nederlandsche Spoorwegen geen sprake te zijn, en is er al eens een enkel hoofdambtenaar die beter wil, dan gaat zijn stem verloren in het koor der onkunstzinnigen, die meenen dat het toch zoo erg niet is " Men zie er o.a. maar eens de ontsierende lichtreclame transparanten op na in de gangen der groote stations ! Gelukkig denkt de Jaarbeurs-Directie er anders over als zij telken jare met iets nieuws voor den dag komt ten einde de aan haar leiding toevertrouwde onder neming te publiceeren en al was zij met hare keuze niet altijd even geslaagd, zoo is toch het feit dat zij zich tot bekwame kunstenaren richt en aldus de gelegenheid opent tot ontplooiing van talenten, hoogelijk te prijzen. Ditmaal is Pieck de uitverkorene wiens ontwerp in de allereerste plaats zakelijkheid vertoont; het is meer duidelijk van bedoeling dan wel rijk aan inhoud: een machineschijf waarvan de drijf riem zich tot in het oneindige voortzet. Het geheel is wat Duitsch van aard; maar de duidelijkheid is hier een deugd. Voorts zijn er enkele propaganda-affiche's versche nen, van welke die voor de S.D.A.P. door Johan van Heil het best is uitgevallen. Men ziet daarop een arbeider die de roode vaan en een brandende toorts heft: den gouden luchter van den nieuwen dageraad". De kleuren, waarin groen en rood mooi op elkaar zijn afgestemd, overheerschen en zijn in de gewaagde tegenstelling toch beschaafd gebleven. Ook de letters zijn best en volkomen in eenheid met het totaal-karakter der figuurteekening. Is dit biljet een te zeldzaam voorbeeld hoe het wél kan zijn, hoe het niet moet zijn toonen de beide re clameplaten aan door onbekenden ontworpen voor den Algemeenen Nederlandschen en den Nederlandschen Roomsch Katholieken Metaalbewerkersbond. Op eerstgenoemd biljet is in een rooden cirkel een dame gezet, gekleed in een puur blauw Grieksch ge waad. Opvallend, minder dan opmerkelijk, is haar versmolten profiel, terwijl de eene hand wijst naar een steenhoop (chaos) en de ander een monsterachtig miniatuur-huis omhoog heft (orde). Voorts heeft zij echte Chaplin-voeten terwijl de letters Romaansch zijn Op laatstgenoemd biljet ziet men een werkman die aan geelzucht lijdt voor een ijzeren balk staan en achter hem doemen fabrieken op. Hij schijnt iets tot den beschouwer te willen zeggen, maar het komt er niet uit. Daarom werd er tot ver duidelijking nog een vraag onder vermeld, welke, overtuigend bedoeld, hare uitwerking mist. Maar een andere vraag is deze: Wat zijn het toch voor menschen die dergelijke dingen teekenen? Want kunstenaren zijn het zeker niet l

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl