Historisch Archief 1877-1940
3593
DE GROENE-AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR: NEDERLAND
,
O G EO G RA P H I E
DOOR PROF, DR. J. F. VAN BEMMËLEN
Zodgeographie vanden Indischen Archipel,
door Dr. L. F. de Beaufort.
Volksuniversiteits-Bibliotheek.
Zoo iemand, dan was Dr. de Beaufort de bevoegde
persoon om over dit onderwerp een dergelijk werkje
ie schrijven. Leerling en medewerker van Max Weber,
den voornaamsten autoriteit op het gebied der Nederl.
Indische fauna door aanschouwing en onderzoek
van nabij bekend met vrijwel het geheele areaal van
dien Archipel specialiteit op het gebied van Vogels
en Visschen doorkneed in de reusachtige literatuu
over dit moeilijke onderwerp reorganisator en
bestuurder van een rijk en goed geordend dierkundig
museum daarbij toegerust met een werkelijk be
wonderenswaardige objectieviteit en waardeering
voor het werk en de meeningen van vakgenooten, en
tevens met de gave van een helderen betoogtrant en
een aangenamen stijl inderdaad schijnen hier alle
gegevens vereenigd om het doel te bereiken, dat de
schrijver zelf met de volgende woorden aangeeft
(blz. 165): een boekje als dit, dat bedoelt den leek
op de hoogte te brengen van den tegenwoordigen
stand van het vraagstuk, hoe de eilanden van den
Indo-Australischen Archipel hun fauna ontvingen.".
En toch, hoe graag ik het ook zou doen, zou ik niet
durven beweren, dat dit doel bereikt is. Weliswaar
mag ik mijzelf op dit gebied tot mijn grooten spijt
,niet geheel onder de leeken scharen, al heb ik dan
ook :bij het doorlezen van het werkje met schrik ont
waard, hoe lacunair en verouderd mijn kennis van dit
zoo omvangrijke en samengestelde onderwerp was
geworden. Maar al is het lang geleden: ik heb indertijd,
zij het niet durchaus" dan toch mit heiszem
Bemühn", gestudeerd in Wallace, in de Sarasin's, in
Molengraaff's Borneo, Max Weber's Fauna des
OstIrïdischen Archipels, van Vuren's Celebes. En nu,
na lezing van Beaufort's doorwrocht boekje, ben ik
geneigd te yerzuchten: Da steh ich nun, ich armer
Thor, und bin so klug als wie zuvor. Want werkelijk:
bij al die verplaatsingen, verspreidingen, uitstervingen,
vervormingen, veranderingen van levenswijze, bij al
die relikten en landverhuizers, werd het mij duizelig
témoede. Zou dan, vraag ik mij af, de onvoorbereide,
de onbevangen leek, in een gunstiger conditie zijn?
Met twee voorbeelden zou ik rekenschap willen
geven van deze mijn gewaarwording. Het eene betreft
een detail, het andere een algemeene zaak.
Het-eerste heeft betrekking op twee groote
Sumatraansche Zoogdieren, den olifant en den tapir. Van den
olifant verklaart de Beaufort: hij is vermoedelijk
«en recente indringer en geen relict van de oude
"fauna", ofschoon onmiddellijk daaraan voorafgaat:
.?Vroeger hadden de olifanten echter een grootere
verspreiding, maar de soorten waarvan Dubois
fossiele resten vond in de Kendeng-fauna op Java,
zijn nu uitgestorven".
Eén bladzijde verder nu lezen wij: behalve neus
hoorns en olifanten, kwamen op Java ook nijlpaarden
voor en nog vele andere zoogdieren, die in het tertiair
over Aziëverspreid waren, maar daar thans niet meer
worden gevonden, of als relict nog hier en daar zijn
blijven voortleven",
Zulk een relict is de Indische tapir, die tegen
woordig van Tenasserim en Siam, over Malaka en
Sumatra en Borneo verspreid is. Het geslacht Tapirus
heeft evenwel ook in onzen Archipel een veel grootere
, verspreiding gehad. Wij hebben boven reeds melding
gemaakt van een soort, waarvan Dubois fossiele
resten op Java vond".
Moet nu niet de lezer, leek of vakgenoot, zich af
vragen: Ja waarom is dan de olifant niet evengoed een
relict? En op die vraag vindt hij geen antwoord,
waarmee ik vooral niet beweren wil, dat de schrijver
er geen zou kunnen geven.
Het tweede voorbeeld ontleen ik aan de indeeling
van het areaal van den O.I.A. in drie deelen: twee
stabiele (het Soendaplat en het Sahoel-plat) met een
labiel gebied (Celebes, de Molukken en de kleine
Soendaeilanden) tusschen zich in. Die indeeling kan
duidelijk spreken tot de voorstelling van den onbe
vangen leek. Maar als hij, op blz. 120, met de be
schouwingen over de fauna van het labiele gedeelte
gaat kennis maken, is hij zijn onbevangenheid reeds
lang kwijt. Immers hij heeft in de voorafgaande
hoofdstukken over de eilanden van het Soendaplat
en die van het Sahoelplat al zoovele en zulke sterke
verschuivingen van zee-en landgrenzen leeren kennen,
dat zijn voorstellingen over de stabiliteit" wel in een
zeer eigenaardiger; toestand moeten geraakt zijn.
Dat die uitdrukkingen in zuiver geologischen zin
moeten opgevat worden, en eigenlijk in de eerste
plaats betrekking hebben op het relief van den zee
bodem, zal op den niet-geologisch geschoolden lezer
weinig indruk maken. Immers hij zal, en terecht,
opmerken, dat het den landdieren voor de kansen
van hun bestaan en de mogelijkheden van verhuizing
onverschillig kan zijn, of hun woongebied twintig,
dan wel twee duizend meter onder de zee verzinkt.
En op hoe groote schaal deze inundatie op het
Soendaplat (om ons daartoe te bepalen) heeft plaats
gevonden, heeft hij vernomen op de blz.en 37?39,
C A RNA V AL- /£---.£ .V O J. UT IE
Tcckeninff voof </e Groene Antsferdóramcr" door L, J.
(Bij de revolutionaire ongeregeldheden in Portugal vallen honderden dooden")
DE ZWARTE DOMINO: ICH SEI, GEWaHRT MIR DIE BITTE
IN EUREM POSSE DER DRITTE *'
waar hij in het midden-mioceen Java geheel, Sumatra
grootendeels, en van Borneo het Oostelijk deel onder
den zeespiegel heeft zien verdwijnen, om er in het
jong-mioceen en plioceen weer boven uit te komen,
terwijl in ongeveer diezelfde periode op de plaats van
de tegenwoordige Javazee een bergland verrees, dat
naar het Zuiden afwaterde, en zoodoende de sedimen
taire gesteenten van Java deed ontstaan. Bovendien
heeft hij op blz. 56 de mogelijkheid zien betoogen, dat
gedurende den Pleistocenen Ijstijd, toen
OostSumatra en West-Borneo in breede verbinding waren,
Java een periode van verhoogde vulkanische activi
teit doormaakte, waardoor een toevoer van nieuwe
soorten onmogelijk was, of tenminste zeer werd be
moeilijkt".
Ajs hij aan dit laatste denkt, en tevens aan het
algemeen bekende feit, dat dóór de eruptie van
Krakatau de geheele levende bevolking, van dat
vulkaan-eiland is vernietigd, zal het hem misschien
eenigszins verwonderen, dat op blz. 160 van de fauna
der Banda-eilanden gezegd wordt, dat zij den indruk
maakt van die van een oceanisch eiland^ dat wil
zeggen van een eiland, dat nooit met een vasteland
in verbinding is geweest". Eén blik toch op de kaart
leert met volkomen zekerheid, dat deze eilandgroep
niet anders is dan de even boven zee uitstekende
randen van een reusachtige vulkaanruïne, zoodat
men de armoede en het oceanisch karakter harer
fauna volledig kan verklaren door aan te nemen, dat
de oorspronkelijke dieren- en plantenwereld bij de
laatste groote eruptie, die geologisch gesproken nog
maar heel kort geleden moet hebben plaats gegrepen,
volslagen is weggevaagd. En hoe veelvuldig en bij
herhaling kan dit ook op de overige vulkanische
eilandjes der Molukken het geval zijn geweest.
Wie uit bovenstaande recensie mocht afleiden, dat
ik met de Beaufort's werkje niet ingenomen zou zijn
en er geen bewondering voor zou koesteren, die zou
mij volkomen misverstaan. Juist om een duidelijk
blijk te geven van mijn belangstelling voor zijn
moeizamen arbeid en van mijn groote waardeering voor
zijn verdienstelijk pogen, heb ik gemeend deze op
merkingen niet achterwege te moeten laten. M.i. zijn
de gebreken, die het boekje aankleven, des défauts
de qualité": de inhoud is térijk, de behandeling der
stof ténauwgezet, het aantal namen tégroot. Als
geheel echter is het bijzonder knap werk, waarvan de
schrijver veel voldoening moge smaken.
Groningen.
Kunstzaal VAN LIER
naast bet Postkantoor te Laren (N.-H.)
ANTIQUITEITEN OOSTERSCHE KUNST
SCHILDERIJEN NEGERPLASTIEK