Historisch Archief 1877-1940
No. 2594
DE GROENE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
KERK IN AXUM, WAARIN DE ABYSSINISCHE KEIZERS WORDEN
GEKROOND EN WAAR VOLGENS DE LEGENDE DE
TAFELS VAN MOZES BEWAARD WORDEN
KERK, GEBOUWD BIJ DE PLEK;WAARJJVOLGENS IJE LEGENDE
DE KONINGIN VAN SHEBA IS BEGRAVEN EN WAAR REEDS
IN DE 4E EEUW EEN KERK WERDjGESTICHT
reis, van het dikwijls zeer beproevende klimaat, de
roofzuchtder bevolking en de bezwaren van den tocht
door de onherbergzame gebergten naar de door de
zon verzengde vlakten van de Zuidkust krijgt de
lezer een duidelijk, soms bijna angstwekkend beeld.
Elhamdoelillah !"?God zij geprezen," zucht de
schrijver, als hij eindelijk afgemat, veilig en wel
weer op de boot zit.
Met Pierre Loti, die in Vers Isfahan" een dergelijke
reis beschreef, is Wagenvoort het dan ook roerend
oneens, en scherp valt hij uit:
Het is zooals alle boeken van dezen begaafden
schrijver, zoetelijk en délicieusement immoral. Hij
beschrijft er Perziëin als een Goelistan, een rozengaard,
uit de bebloemde boschjes waarvan de gouden en
turkooizen koepels opronden. In Italiëzeggen ze:
anch'io son p'ttore. Wij zouden zeggen: Ik ken het
klappen van de zweep" ".
Ik schrijf ook, en weet, dat fantasie de mooie en
lieve zuster is van leugen, en terwijl ik aan den broer
hekel heb, ben ik van de zuster een oud vrijer. Maar
te zeggen, dat Perziëeen Rozengaard is: dit is niet
gefantaseerd, dit is regelrecht gelogen."
Ook elders geeft Wagenvoort onomwonden zijn
oordeel over Perzië. Op de laatste bladzijde lezen wij:
In Perziëdaarentegen duurt het sombere
middeleeuwsche leven nog voort met zijn bijge
loof, fanatisme, vuil, ziekte, afzichtelijke ar
moede, kortom alles, wat onze eigen middel
eeuwen afschuwelijks bezaten, maar zonder
die grootheid. Perziëisdooren door verrot"..
Toch krijgen wij soms een prettiger beeld
te zien. Zoo bijvoorbeeld, wanneer de schrijver
de ruines van Persepolis beschrijft, waar hij
zijn naam krast aan de voeten van een der
reusachtige stieren, vlak onder de
handteekening van Cornelis de Bruyn, den
Hollandschen reiziger, die in het begin van de acht
tiende eeuw Perziëbereisde en beschreef.
Geestdriftig wordt de schrijver, wanneer
hij verhaalt, hoe Mirza-Ali, een jonge Per
zische student, hem op het graf van Hafiz
de verzen van dien ouden dichter bij de klan
ken van de luit voorzingt.
Aan het slot vertelt Wagenvoort van een
ontmoeting met Riza, een stalknecht van
den toenmaligen Nederlandschen gezant, en
waarschijnlijk dezelfde, die zich thans tot
alleenheerscher over Perziëheeft opgewerkt.
Wat?" vraagt de leergierige s^aljongen. Zijn
de gekozen Volksvertegenwoordigers niet
de intelligentste mannen hunner natie?"
Weineen ik! Zij steken slechts een schreefje
boven den meest alledaagschen middelmaat
uit." En de ministers dan ?" Die zijn wat
snuggerder. Niet eens altijd."
Aan de verwarring, die in de spelling van
geografische namen nog maar al te veel
heerscht, werden wij bij de lezing van dit
boek herinnerd. Wagenvoort noemt het
einddoel van zijn reis Bendar-i-Boesjir, maar
op zijn kaart heet het Boesjier. In een
ommezientje zochten wij uit verschillende boeken
en atlassen het volgende orthografische
ruikertje bij elkander: Aboesjehr, Aboesjir,
Abu Schehir, Bender Buschir, Bender Bouchir,
Bushire, Buschehr.
Charles Diehl geeft ons een beschrijving
van Constantinopel,3) zooals hij de stad zag
in de jaren tusschen den oorlog en 1923.
Hij maakt met ons een lange, betooverende
wandeling door de oude straatjes en bazaars,
de Heilige Sofia en de andere groote en
kleine Moskeeën, door schilderachtige kerk
jes en door de sprookjesachtige zalen en
tuinen van de Keizerlijke paleizen.
Bitter klaagt hij over het vele, dat door de groote
branden is verwoest, en door de moderniseering van
Turkije is verloren gegaan; over het verval ook, waar
aan veel schoons ten offer viel, door onverschilligheid
en wanbegrip. Toch krijgt men een indruk van den
overweldigenden rijkdom, dien de oude hoofdstad
nog binnen hare muren bergt.
Jammer, dat de foto's niet heelemaal op het peil
staan van den uitstekenden inhoud. Vele ervan
maakten op ons den indruk reproducties te zijn
van zeer middelmatige prentbriefkaarten. En inder
daad, toen wij onze eigen albums er eens op nasloegen,
vonden wij de kaart, die als origineel gediend heeft
voor de foto van de Aja Sofia (tegenover bldz. 58).
Alleen het opschrift was weggewerkt. Van zulk een
onderwerp zou men wel een betere afbeelding mogen
verwachten.
Intusschen, al zijn de foto's niet alle heel mooi,
zij zijn talrijk, en vormen zoo toch wel een aardige
illustratie van den inhoud, en bevestigen, wat de
schrijver zegt: Stamboel heeft, 't valt te loven,
voor den bezoeker zijn bekoring niet verloren en de
prachtige herinneringen welke het bewaart aan zijn
verleden, maken 't nog altijd tot n der schoonste,
n der meest indrukwekkende steden, welke in het
Oosten, ja in de geheele r wereld te vinden zijn."
Ieder, die zich voor Byzantijnsche of voor
Mohammedaansche kunst interesseert, of die Constantinopel
kent of hoopt te gaan zien, zal het boek met genoegen.
lezen. Bovendien heeft het een zekere historische
waarde, daar het van belang is, in een stad, die zulke
ingrijpende veranderingen doormaakt, te inventa
riseeren wat op een bepaald oogenblik nog aanwezig isu
De naam van den vertaler waarborgt een goede en.
vlotte vertaling.
De illustraties, van dit artikel zijn ontleend aan
het werk van Rosita Forbes.
EEN INLANDSCH HOOFDMAN
l) Rosifa Forbes. Van de Roode Zee naar den
Blauwen Nyl. Abyssinische Reisavonluren. Vertaald
door H. van Balen. Met 42 illustraties en n kaart,
Em. Queridos Uitgevers-maatschappij. Amsterdam.
2) Karavaanreis door Zuid-Perzië, door Maurits
Wagenvoort. C. A. van Mees, Santpoort, 1926.
1) Cons/anlinopel, aoor Charles Diehl, Lid van het'
Instituut. Bewerkt door Dr, N. J. Singels. Zutphen,
U-. J. Thieme & C/e, 1926.
BOEKBESPREKING
A. L. Tcrégo. Meneer Step/iamis..
Amsterdam z.j. L. J. Veen
Een vervelend en onbelangrijk boek,litterair
heelemaal niets waard, en alleen maar hier
en daar grappig om de ongewild-rare situaties,
die er in voorkomen. Een studeerend jon
geman, doctorandus in de filosofie, vestigt
zich tot herstel van zijn gezondheid op een
Brabantsch dorp, en 'begint daar zonder
eenige aanleiding dadelijk, met bij iedereen
den drempel plat te loopen ter kennisma
king". Daar wordt al een groet deel van het
verhaal mee gevuld.
Er is ook een freule op het dorp, en die
komt, als meneer>Stephanus ziek is, vertrou
welijk bij hem op bezoek. Zij converseeren
dan als volgt:
Hoe gaat het, Meneer Stephanus, mijn
waarde danspartner?"
Dank u! dank u! Haast beter!" zei
Stephanus. Maar o! wat een schoone rozen!
De schoonste bloem is mij echter uw be
zoek, Juffrouw Constance !"
Een patiënt behoeft niet zoo compli
menteus te zijn, Meneer Stephanus !" zei
de Freule, en ook niet geheel zonder tendenz.
voegde zij erbij:
,,Ik vond deze de schoonste rozen in het
heele park. 't Is La reine de Saba!"
Dus ook La reine de Saba" op bezoek!"
zei Stephanus glimlachend. Mijn hart is
vervuld van dankbaarheid, Juffrouw Con
stance, over de groote belangstelling, die
ik deze dagen ondervind. Het medegevoel
onzer omgeving streelt en verkwikt ons hart
toch wel !" (blz. 118).
In dezen kalverachtigen loon is het heele
boek gesteld. Als meneer Stephanus de
sympathie van de dorpelingen heeft verwor
ven, redt hij als klap op de vuurpijl een
moeder met haar kind uit een brandend huis,
en sterft aan de gevolgen. Eerst verschijnt
evenwel een professor uit Leiden, niet om
hem te opereeren, maar om, vergezeld van
den Rector Magnificus, hem zijn promotie
thuis te brengen, summum cum lande" ! !
Ongetwijfeld een unica in de geleerde wereld
(om het Latijn van den schrijverte gebruiken).
HERMAN MIDDENDORP