Historisch Archief 1877-1940
DE GROENE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
No. 259*
'
DE KAMPONG-HUISJES
EEN STRAAT IN EEN KAMPONG
ZONDER
E U
TROPEN
R O P
DOOR J. G. SINIA
H. F. Tillema, zouder tropen geen Europa
THE call for the East", zooals de heer Tillema
ergens in een van de laatste hoofdstukken van
dit boek zegt, is hem, na enkele jaren van rust.weer te
machtig geworden en zoo is deze groote vriend van
den Indonesiër weer eens naar de Oost" getrokken.
Ditmaal gold de reis voornamelijk de zgn.
Buitenbezittingen" en was het doel na te gaan, hoe de Tro
pische mensch daarginds reageert op het contact met
den Westerling. Dat dit contact een minder gunstigen
invloed uitoefent op dien tropischen mensch, vooral
op sanitair gebied, mag als bekend verondersteld
worden, maar minder bekend zal het zijn, dat hieraan
tot nu toe veel te weinig aandacht is besteed
men is altijd te veel economisch georiënteerd ge
bleven en de toestand thans zoodanig is geworden,
dat alleen een zeer krachtig optreden in vele gevallen
nog kan redden, wat te redden valt.
Dat dit niet overdreven is, leert men uit het eerste
hoofdstuk, hetwelk over het bevolkingsvraagstuk
handelt en dat verreweg ook het belangrijkste is en
tegelijk, met zijn vele staten en tabellen, zijn duizende
cijfers en namen welk een ontzaggelijke arbeid
ligt hieraan ten grondslag! oogenschijnlijk het
droogste. Oogenschijnlijk, want deze droge cijfers,
wanneer men zich ertoe zet, deze te bestudeeren,
dwingen al spoedig tot vergelijken en tot nadenken.
Zij boeien door hun gruwelijkheid ! Zij vormen een
wanhoopskreet, maar tegelijk een aanklacht. Op
het gebied van kindersterfte en -geboorte bestaan hier
vreeselijke toestanden!
In de volgende hoofdstukken vertelt de heer T.
gemoedelijk en rustig, eerlijk en zonder ophef verder
over zijn reis en de ervarin
gen, welke hij opdeed. Eigen
gevaren, waaraan hij op zijn
leeftijd en in het vaak nog
vrij maagdelijk gebied, waar
door hij reisde, heeft bloot
gestaan, stipt hij meestal
slechts even aan of wat ik
stellig geloof vermeldt hij
heelemaal niet. Hij zoekt niet
naar mooie zinswendingen en
gedachten,' hij schrijft maar
zoo'nbeetje?sljuchtenrjucht",
zooals hij zelf ergens zegt in
een der laatste hoofdstukken,
maar hij doet het toch zoo
danig, dat men met genoegen
leest, wat hij heeft mede te
deelen.
Met zeer veel waardeering
schrijft hij over zending en
missie en erkent dankbaar het
vele goede, dat beide instellin
gen reeds in het belang van
de bevolking tot stand hebben
gebracht. Op de
Karo-hoogvlakte (Bataklanden) bezoekt
hij o.a. de leprakolonie Lao
Si Momo. Daar worden de
vroeger uit hun maatschappij
gestooten lijders verpleegd
op een wijze, die de diepste
bewondering en waardeering
afdwingt. Het is nog niet zoo
heel lang geleden, dat
lepralijders uit hun dorp gestooten,
gedwongen om in een ellendig
Q.J7 J7 £^ hutje, ver van de hunnen, hun eenzaam en
vreugdeloos bestaan te leiden wel eens levend verbrand!
A J werden. De zending trok zich het Jot der stakkers aan
en stichtte een kolonie, waar de menschen zich vrij
en gelukkig gevoelen. In 'n keurig ingerichte kampong
wonen ze daar, getrouwd vaak, in nette huisjes"
(zie bijg. afbeelding: voor het eene huisje staat de
leider, de heer van Eelen en zit op de bank het hoofd
der kampong, een lepralijder). Te Merauke (Nw.
Guinea) gaat hij op bezoek bij pater Vertenten en
verneemt daar, tot zijn groot genoegen, dat de be
volking thans weer toeneemt, dank zij de zeer groote
toewijding van den buitenlandschen arts van den
B.G.D. Natuurlijk vertelt hij daar niet bij, dat dit
alles voor een groot deel toch ook te danken is aan
zijn werken en streven, iets wat Pastoor Vertenten
er ook toe brengt om hem een mooie pastelteekening
van een Papoea aan te bieden, door hem persoonlijk
gemaakt, met daar achterop geschreven: Uit dank
baarheid van de R.K. Missie op Nw. Guinea."
Dit portret was in lijst, maar als de goede pastoor
geweten had, welk een soesah deze lijst den heer T.
bezorgd heeft! Want deze was te groot om in n der
koffers opgeborgen te kunnen worden en zoo werd zij
op de verdere lange reis steeds onder den arm
medegesjouwd. Maar op dergelijke bewijzen van dankbaar
heid is de heer T. trotsch en thans neemt deze
teekening een eereplaats op zijn studeerkamer in.
Met den pastoor spreekt hij over de
ziektebestrijding: Pastoor was er over in de wolken. Uit veel later
ontvangen mededeelingen kreeg ik, gecombineerd
met hetgeen ik er ter plaatse zelf over hoorde, sterk
den indruk, dat de regeering thans van meening is,
dat het nu welletjes is; er zijn economisch belangrijker
plaatsen, die om hulp schreeuwen....". Maar daar is
meer, wat daarginds zijn gerechte ergernis opwekt:
Te Merauke is een klapperonderneming gevestigd.
Men zou meenen dat een dergelijk lichaam zich toe
zou leggen op het planten van klappers. Dit is niet
het geval. Ze tracht klappertuinen van de bevolking
in handen te krijgen. Nu schijnt het, dat ze zich heeft
.WAARBIJ ALLE DORPSGENOOTEN HUN UITGELEIDE DEDEN.
toegeëigend ook klappers, die niet wild" zijn ge
groeid. De toestand is echter zoo, dat elke klapperboom
een eigenaar heeft. Onder een vorig bestuur moet de
maatschappij de hand hebben gelegd op groote
uitgestrektheden klappertuinen en schijnt er ontstellend
met smeer" te zijn gewerkt. Vergis ik me niet, dan
is er in den volksraad over geïnterpelleerd. Hoe de
zaak geloopen is, weet ik niet, maar ik kan het
niet van me afzetten, dat er onrecht is geschied, dat:
hersteld moet worden, al geldt het dan ook de
verste buitengewesten, en al wonen daar ook maar
gedegenereerde" Kaja-Kaja's."
Nog n eigenaardig staaltje van recht 'of
onrecht? dat de heer T. op Nw. Guinea medemaakt
wil ik vermelden. Op 31 Aug. is er feest geweest en
na afloop daarvan hebben twee kampongs, die a!
lange jaren een veete onder elkaar hadden, gelegen
heid gevonden, die 's nachts, van hun prauwtjes uit,
eens uit te vechten. Er vallen dooden en gewonden.
De schuldigen zijn echter spoedig gevonden en '
tot drie jaren dwangarbeid buiten hun woonplaats
veroordeeld. Die straf is uiterst zwaar voor een primi
tief mensch. Ver van zijne dorpsgewoonten, krijgt hij
heimwee, zóó sterk, dat hij versuft en sterft." Ik zelf
heb dit indertijd ook al op Celebes opgemerkt, en
ingezien hoe ongerechtvaardigd zwaar, hoe wreed
en onmenschelijk vaak de straffen daarginds zijn ten
opzichte van de inheemsche bevolking.
De Papoea's bovengenoemd zouden per
gouvernementsstoomer Fomalhaut worden vervoerd. De
menschen kwamen aan boord, waarbij al hun
dorpsgenooten hun uitgeleide deden (zie bijg. afbeelding).
Het wemelde van dicht met menschen bezette prauwen
om het schip. Ik mengde me op het tusschendek onder
de wilden", die schuw voor me op zij weken. Ze
waren afkomstig van een paalwoningdorpje, dat ik
een dag te voren had bezocht om er te kieken. Toen
wandelden de flinke kerels fier over de smalle
vlondertjes, waarop ik me bijna niet durfde voortbewegen; nu
was alle fierheid verdwenen. Ik had innig mede
lijden met de stakkers. Aan den kant staande, zag ik
plotseling een paar magere,
rimpelige vingers over de
ree"ng glijden. Ik keek naai
beneden en zag een heel, heel
oud vrouwtje, dat in ecu
klein prauwtje het schip langs
zij was gekomen. Staan kon ze
niet meer. Ze hield zich met
haar uitgeteerd lichaam aan
de reeling vast, waar na heel
wat moeite haar vingers de
hand van een jongen,
krachtigen Papoea, ik denk haar
zoon, vonden. De stakker
snikte, beefde over heel haar
lichaam, maar ze vond de
kracht af en toe de hand te
streelen. De jonge man zei
niets, 'staarde naar de bergen
inde verte, bewoog zich niet.
Dat duurde tot de boot floot
en alle prauwtjes als schich
tige paarden in de wei uit el
kaar stoven.
' Dit boek is, helaas, niet inden
handel; dat is jammer, want
het verdiende een eereplaats
in de bibliotheek van iedei
weldenkend Nederlander, wan t
wel vormt het een schril con
tract met de reisbeschrijvingen,
van andere toeristen.
Gelukkig, is nu sinds eenigen
tijd een nieuw
Gvuvernementsbeslnit in werking getreden,
dat aan dcrgeü.ke verbanningen
een einde heeft gemaakt.