De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1927 26 februari pagina 17

26 februari 1927 – pagina 17

Dit is een ingescande tekst.

UI T HE l K L A D 5 C H R I F T VAN J A* N T J E zelfde taak arbeidde, moes/ de ontvankelijkheid en het uithoudingsvermogen van zijn publiek overschatten. En tenslotte moeten ook de sterkste armen wat ver liezen wanneer zij teveel willen omvatten ! Maar hoeveel blijft er niet over ! Metropolis" is een droom de droom van een fantast, die ontzet en huiverend door onze maatschap pij dwaalt. Voor hem is het grauwe, machtige fabrieksgevaarte volstrekt niet reëeler, dan de spook achtige burcht in Isenland voor hem is de monster dynamo oneindig meer onwezenlijk en verschrikkelijk dan Siegfried's draak?voor hem is de aanstormende horde opstandige arbeiders minstens even barbaarsch en dreigend als het optrekkende Hunnenleger. En nu is dit de ontzaglijke verdienste van Metro polis", dat Lang er volkomen in geslaagd is, het onreëele het zuiver fantastische van deze sage-inijzer-en-beton, weer te geven. Ik denk hier niet in de eerste plaats aan de schitterende metamorfose van den machine-moloch dat is, om zoo te zeggen, voor de hardhoorenden der goegemeente. Minstens even sterk en oneindig fijner, is het uitgedrukt in de con ceptie van den metropolis-zelf. Hier is geen sprake van een protserige bluf met kolossale gebouwen en de vergelijking met de Amerikaansche film-humbug is eenvoudig belachelijk. De afmeting en het massale zijn hier geen uiting van parvenu-achtig welbehagen zij zijn de wilde excessen eener ontstelde verbeel ding. Het indrukwekkende visioen van de cyclopenstad, waar de machtige steengevaarten zich achter en boven elkaar verheffen, eindeloos en benauwend is in zijn diepste wezen een angstkreet. De angstkreet van den mensch, die zich in oogenblikken van helder ziendheid, zijn goddelijke afkomst bewust is in wien vage, atavistische herinneringen wakker worden aan bloemen en velden, aan wijde horizonten en een koepelenden hemel, aan zon, beweging en vrijheid.En met afschuw en wanhoop staart hij op deze steenwoestenij, die als een onverbiddelijke barrière ligt tusschen hem en de verre, blijde wereld. Met welk een meesterschap met welk een suggestiyiteit is deze gedachte, die de nooden en de opstan digheid en de resignatie van den modernen mensch tegelijkertijd omvat, neergelegd in de grootsche com positie van den Metropolis. Hoe prachtig en even wichtig is het beeldvlak verdeeld hoe rijzen de sombere, geweldige betonblokken omhoog met hun trpostelooze, verbijsterende venstergaten hoe cul mineert deze wanhoop van grauwe monster-paralellogrammen in den bijna gedrochtelijken toren, die zich als een paroxisme van menschelijken hoogmoed ver heft in het bleeke spookachtige licht. En tusschen de onnatuurlijk-loodrechte wanden der steenen afgron den, van dit kille, geconstrueerde gebergte, fladdert vreemd en geheimzinnig de mechanische vogel.... ! Zoo ziet de dichter en visionnair Lang zijn Metrol Kenners zeggen: MIJ smaakt allén een BROCHES Cigaret" polis. Dit is de sterke grondgedachte van het werk, zijn apotheose en synthese. In overeenstemming hier mee bouwt hij zijn onderwereld, een hel van machines, dynamo's, schakelborden doorflitst van lichtsig nalen en gloeilampen. Hier styleert hij de ellende van den vrijen, levenden mensch, temidden der mechani sche wereld in de eenvormige massa's, die in werktuigelijke, versufte gelatenheid naar hun arbeid wor den gedreven naar den arbeid, welke hen doet ver starren tot een klokwerk. Het zou ongetwijfeld beter zijn geweest, wanneer Lang zich met dit machtige brok filmwerk had te vreden gesteld. Het is een meesterstuk op zichzelf, een sterke, oorspronkelijke creatie, waarmee de aan wending van materiaal en menschenmassa's volkomen verantwoord is. Hij is echter volstrekt niet tevreden. Hiernaast schept hij de wereld der gelukkige sterve lingen der heerschers en hij wil een symbolische oplossing geven van het groote sociale vraagstuk, door het optreden van den middelaar, den zoon van den fabriekstyran die als het hart, hoofd en hand tot elkaar brengt. Filosofisch dilettantisme zonder twijfel.... maar alweer: hoe virtuoos uitgevoerd! Met welk een zekerheid dirigeert hij de phalanxen der verdoemden met welk een ijzeren kracht houdt hij de mechanische beweging dezer tuchtelingen vol, tot zij, losgelaten, alle banden verbreken en zich als een horde wilde duivels op de machines storten in een instinctieve, redelooze haat, een dolzinnig verzet tegen den moloch, die hun levens vernielt en tegelijk voedt. Maar het is nog niet voldoende. Daartusschen door vlecht zijn rustelooze fantazie de prachtige Babel legende en de zonderlinge, groteske historie van den homunculus den mechanischen mensch een fragment, dat als droog zand met het geheel samenhangt, maar waarvan hij weer een tech nisch wonder maakt. Daarnaast het leven in Yoshiwara, den tuin der wellust zeldzaam staal van massa-regie. Tenslotte het laatste (en zwakste deel) de ondergang van de wonderstad en de spannende worsteling in den Dom.... Is het niet, of deze bezetene, uit angst, dat hij niet genoeg zal kunnen geven, alles tegelijk geeft? Ongetwijfeld het is teveel het is niet te ver werken. Al die krachttoeren verdringen elkaar laten ons verbijsterd en verward achter maar let eens op! Hoe overladen, hoe heterogeen het geheel moge zijn de onderdeden zijn van een volmaakt beheerschte rust. Nergens verzwakt de bouw of de logische ontknooping der fragmenten, die op zichzelf weer compleete filmgegevens zijn. Nergens is de compositie aarzelend of zwak. Het is de dualistische natuur van den schepper, die in dit werk zijn zucht tot ordenen en zijn ongebreidelde verbeeldingskracht tegelijkertijd uitviert. Maar in het meest verloren hoekje van dezen chaos, herkent men nog de hand van den meester ! Ik herhaal: Metropolis" is geen werk, waar men tevreden of opgetogen vandaan komt. Maar als het eerste verzet tegen dit tyrannieke, gecomprimeerde filmproduct geluwd is?als de storm van indrukken is bezonken en het geheel zich laat ontleden en over zien, zal de overtuiging veld winnen, dat de groote cineast Fritz Lang met deze jongste UFA-film een nieuwe en belangrijke triomf aan zijn overwinningen heeft toegevoegd. C O M O E D I A DOOR HENRIK SCHOLTE Hel Vereenigd Tooneel: ,, Tusschen 8 en 12" door J. Jefferson Farjeon A Is ik tusschen 8 en 12 een toevlucht in den schouw**-burg zoek, verwacht ik hoogstens, dat mijn poesintusschen door den achtergebleven tooneelkijker mijn kanarie begluurt, maar niet, dat in mijn huis een dronken vent, een inbreker, een krankzinnig meisje en een cadaver elkaar aan 't afmaken zijn, zooals het krantenjongetje constateerde toen het over de balconspijlen hing. Het zou een reden zijn om nooit meer naar den schouwburg (of naar huis) te gaan, en dat is toch niet de bedoeling van het stukje. Integendeel ! En met n hand veilig op den huis sleutel is het dan ook best te wagen. De intrigue speelt op Uw flat en die van Uw buurman, benevens. de katten-passage daartusschen, met het gevolg dat het beslissende oogenblik op 9.55 n.m. driemaal verfilmd werd (langzaam opgenomen bovendien !> Het heeft daardoor weinig zin welk bedrijf men het eerste ziet, temeer daar de rest naar rato is. Na de oplossing - een beetje erg betoogziek bij het vroegere verloop vergeleken blijft het geval immers nog. een raadsel. Aan gebrek aan actie overigens geen klagen. Met de regelmatigheid van een lichtreclame verschijnt er elke minuut een spook, dat de volgende minuut weer verdwenen is. Niets meer of minder dan een goocheltoer. Men toont U den inbreker. Hocus-pocus,. inbreker weg. Pilatus-pas, en ge kunt hem tusschen duim en wijsvinger uit de piano opvisschen! Alles heel erg zenuwachtig en amusant, maar een klein beetje meer redelijk verband in het geheel zou toch geen kwaad gedaan hebben. Bovendien, het zelf kunnen meezoeken naar een oplossing streelt zoo ons zelfbewustzijn. Nu besteedden we al onze speurders instincten en werden tenslotte ook nog uitgelachen,. omdat er maar een draai aan gegeven was. Het stukje werd alleraardigst gespeeld, eigenlijk door iedereen zonder uitzondering. Nel Stants, als het krantenjongetje, had accenten die men wel zoo met een ongeduldig Ako! zou willen onderbreken. Van Dalsum, ofschoon op den duur wat zwaar, gaf toch een prachtigen opgezwollen boeman, met een kop, die een juweeltje van grime was. Verkade, de buurman in Bolsover Mansions, had al dadelijk den Bols-overmoed te pakken en liet zich met een doodleuken dronkemans-humor een serie grappen ont vallen, die goed insloegen en die wel deels van eigen vinding geweest zullen zijn. Kommer Kleyn als de inbreker en Sara Heyblom als het meisje, waren elk op hun beurt verdienstelijk zenuwziek en Chapelle, tenslotte, scheen als een knap gespeelde oude heer de ook niet al te vaste rots, waartegen een onstuimige branding van louter onzin rondom tepletter sloeg.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl