De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1927 26 februari pagina 7

26 februari 1927 – pagina 7

Dit is een ingescande tekst.

uKUKNE Amb i KUAffimCK, WEEKBLAD VOOR 'ÏMR.LAND UIT DÉNATUUR: R IJ P EN NEVEL DOOR DR. JAC. P. THIJSSE F A N G' S SCHRIKBEWIND IN S H A N G H A I Te'eheninsi vooi ,,de Groene Amsterdammer" door L. J. Jordaan II. IJ ET is voor de vogels heel onaangenaam, wanneer * de hoornen bedekt zijn met rijp of, wat nog erger is, ijzel. Ze zoeken dan ook dadelijk hun toevlucht naar de voederplaatsen, die op zachte winterdagen dikwijls bijna verlaten staan. Alles wat mees heet, komt opdagen. De voederplaats geeft dan een prach tige gelegenheid, om te zien, wat er alzoo in de buurt huist en of naast de haast alomtegenwoordige en altijd aanwezige koolmeezen en pimpelmeezen ook de voor onze streek minder algemeene zwarte meesjes, zwartkop meezen (zoowel glanskop als matkop) en het grijze kuifmeesje hier een winterverblijf hebben betrokken. Ook de goudhaantjes komen nu dicht bij huis en zelfs een enkelen keer de staartmeezen, die anders liever vrij ronddwalen. De vinkachtige vogels, die hun voedsel in de boomen zoeken, dat zijn de sijsjes en de barmsijsjes krijgen het bij aanhoudenden rijp of ijzel ook benauwd en sijsjes komen dan ook wel eens op het voer. Indien rijp en ijzel van langen duur waren, wat gelukkig zelden of nooit het geval is, zouden we voor goudhaantjes en staartmeezen onze voedertechniek nog wel eens mogen verbeteren, vooral waar weinig sparren of cypresachtige coniferen staan. Het binnenste van een sparrenbosch, het binnenste van een spar is altijd een veilige en voordeelige wijkplaats. Nevel hindert de vogels weinig of niet in het vinden van hun voedsel. Alleen de roofvogels, die op het gezicht jagen hebben er last van, de grondvogels, watervogels en boomvogels kennen hun terrein eri gaan gemoedelijk aan het werk. De kraaien en de duiven kennen hun dagelijkschen weg van slaapplaats naar werkplaats even goed als ik en laten zich door nevel niet van de wijs brengen. Maar de zwervers, die onzekere wegen gaan en de trekkers, die honderden kilometers hebben af te leggen, raken door den nevel wel degelijk in de war. Sommigen schijnen de reis voorloopig te staken, anderen vliegen heel laag langs den grond en roepen elkander aan, alsof ze zoo de richting en samenhang wilden bewaren. Een enkele, die zijn reisgezelschap kwijt is, vliegt angstig roepend rond o'f zit meewarig te schreeuwen in den top van een boompje. Op zee begroeten ze elk schip als een rustpunt en zelfs op zoo'n kort traject als Errkhuizen Stavoren zit de veerboot soms vol met roodborstjes en lijsters, wanneer in den trektijd de mist komt op zetten. Wat nog blijft vliegen, gaat in allerlei richting en bij zulke gelegenheden wordt het geloot' aan een geheimzinnige richtingszin bij de vogels, nog betrouw baarder dan het kompas, wel ter dege geschokt. Wie wel het meest van den nevel genieten en profiteeren dat zijn de mossen en de korstmossen. Zomernevel, winternevel, alles is hun welkom, winternevel nog wel het meest. In velerlei opzichten zijn de mossen vreemd en onbegrijpelijk, altijd zijn ze mooi en merkwaardig en misschien zullen ze zich ook nog wel eens verheugen in de algemeene belangstelling, even goed als thans roos of nachtegaal. Het tijkt er intusschen nog lang niet naar. Maar toch, wanneer ge dezer dagen buiten wandelt en rondkijkt, dan moet het u treffen, vooral op een zonnigert dag, die volgt op eenige neveldagen, dat dan de grond van heide en duin en bosch gesierd is met kleurplekken en kleurstreepen, zoo frisch en fijn en velerlei, als men ze in den dorren wintertijd niet zou verwachten. Daar is diep blauwachtig groen en schitterend lichtsterk geelgroen, roodbruin, rooskleurig, zilvergrijs met vreemd bleekgroenen achtergrond, heel donkergroen Voorziet, met het voorjaar, Uw woning van NIEUWE EUBELEN 5OO AM 5 T E Q D A M HAAM) ZEGT NIET KONG-FU-TSE (OF EEN ANDERE WIJSGEER): DlVIDE ET IMPERA''? bij zwart af met daarboven een bruine schemering, van alles en nog wat en wie zich de moeite heeft gegeven, om de kennismaking te zoeken niet eenige afzonderlijke soorten van mossen, geniet daarvan het meest en verheugt zich erover, dat in den winter een groote aantal van onze mossen het levendigst zijn. Eerst maken zij hun weinig in 't oog vallende manne lijke en vrouwelijke voortplantingsorganen en als die uitgewerkt zijn schieten in de eerste maanden van het jaar de veelvormige en veelkleurige sporendoosjes omhoog op ranke stelen. Krulmos, sterremos, knikmos, hoorntandmos, haarmos, alles is druk in de weer en vraagt uw aandacht. In den Planten- en Vogeltuin in het Bloemendaalsche Bosch hebben we op be scheiden etiketjes de namen geplaatst van de duide lijkste soorten in kleine lettertjes, zoodat ge u moet bukken, om ze te lezen en dat moet ge toch doen om de plantjes zoo te bezien, dat ge een goeden indruk krijgt van hun vorm en habitus. Bij vorst en oostenwind en ook in de zomcrdroogte schrompelen de meeste van die mossen ineen tot onaanzienlijke korstjes, maar zoodra de nevel komt ontplooien ze zich in volle schoonheid. Ja, het lijkt, of de nevel hun nog meer schikt dan een regenbuitje. De blaadjes van die mossen zijn maar n cellaag dik en missen een beschermende opperhuid, vandaar dat ze op elke vochtigheidsverandering reageeren. Het krulmos reageert niet alleen met zijn blaadjes maar ook met het steeltje van zijn sporendoosje en heeft dan bij droog weer de allerzonderlingste houdingen. En allemaal hebben ze om de opening van het sporen doosje n of twee kransen van tanden, die ook al zeer gevoelig zijn voor verandering van vochtigheidstoestand. Een paar voorname groepen van nevelvangers onder de mossen, beide voorzien van bijzondere inrich tingen, om de nevelvangst te bevorderen, hebben een groote beteekenis voor de ontwikkeling van ons landschap, dat zijn de haarmossen en de veenmossen, die betrokken zijn bij de vorming van de veengronden, zoowel overgangsveen als hoogveen. Zij veranderen langzamerhand sommige van onze plassen in land, lang niet alle plassen, sommige langzaam, sommige snel. Vooral het veenmos schijnt nevel noodig te hebben en het groeit daarom het weligst in de landen bij de zee, bij ons het mooist in de Peel, waar het nu gaandeweg voor de ontginning moet wijken. Er is echter voor gezorgd, dat het elders nog gelegenheid vindt tot ruime ontwikkeling en ge behoeft u dus niet het genoegen te ontzeggen, "om kennis te maken_met dezen merkwaardigsten der nevelvrienden. Vraagt steeds VAN OUDS HET BESTE MERK

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl