Historisch Archief 1877-1940
No. 2596
DE GROENE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
UIT DL NATUUR:
HET SOESTERVEEN
DOOR DR. JAC. P. THIISSE
SCHILDERKUNSTKRONIEK
DOOR A. .PLASSCHAERT
\J IJFENDERTIG jaar geleden, als Heimans en ik
* eens een bijzonder mooien dag wilden beleven.
dan namen we een retourt je Hilversum en gingen dan
naar het Soesterveen, eerst door de bosschen, op goed
geluk af in de ricruing Zuidoost en dan kwam je altijd
wel ergens terecht op den straatweg van Maartensdijk
naar Baarn en de Praamgracht. In die bosschen
vonden we altijd onverwachte open plekken met
allerlei moois en daar zongen de boompiepers altijd
weer mooier en heftiger, dan wij verwacht hadden.
Maar dat was nog allemaal niets, vergeleken bij wat
we gingen beleven ais we eenmaal den weibekenden
zandweg hadden gevonden, met aan den eenen kant
hooge beuken met mossen en varens en aan de andere
zij het Veen. Dan een slootje of een dammetje over
en we stonden in het weeke moeras, dat als het ware
broeierig was van leven. Er lagen veenputjes in waar
turf was gestoken en hier en daar enkele slootjes, die
toen al wezen op ontginningsplannen. Die slootjes
waren boordevol met het bruine veenwater en dat
was weer vervuld van een rijke plantenwereld, soort
bij soort, worstelend met elkander. Door het heele
veen, zoowel in 't water als op het meer, maakten de
planten den indruk van een dichte menigte, waarin
de een den ander op de schouders zou willen klimmen.
En ze klommen ook op elkaar. Op het veenmos, dat
welig Uerde en zich al hooger en hooger opwerkte,
vestigden zich de rosetten van zonnedauw of er
kropen over heen de lange stengels van de veenbes,
die in den voorzomer bloeide met duizenden, zacht
rose,' allersierlijkste bloempjes en in den nazomer
prijkte met dikke roode bessen. Tegen bossen van
buntgras en zeggen groeide het mooie heestertje
Andromeda, ook een heideachtig gewas en wel een
van de allerfraaiste. Midden op de zegge-bulten
hadden zich orchideeën gevestigd, handekenskruiden,
vjtefriekende nachtorchis. En dun maar dapper stond
hièi^ en daar in kleine groepjes de onaanzienlijkste
nlïaT misschien de merkwaardigste van al onze
inlandsche orchideeën, Maiaxis paludosa, die aan zijn
stengels knolletjes maakt van een andere knollerigheid
?d4'n de knollen van onze overige orchideeën. Aan den
rand der bladeren maakt deze plant vaak
broedbolletjes, waaruit 'Weer nieuwe planten kunnen
ontstaan. Ondanks dit alles blijft Maiaxis altijd zeer,
zeer zeldzaam; zeker wel, omdat hij voor zijn groei
een bodem vereischt van zeer bijzondere gesteldheid,
den bodem van het hoogveen. En het hoogveen
verdwijnt en daarmede onze merkwaardige Maiaxis.
Toch willen wij hem houden, want wij willen ook
precies zien hoe in de bloem de lip, die eigenlijk
bovenlip is, maar in haast alle orchideeën door
draaiing van het vruchtbeginsel onderlip wordt, hier
toch weer bovenlip is. Het vruchtbeginsel maakt dus
een dubbelen draai. Waarom niet heelemaal geen draai,
dan zou de bovenlip toch ook bovenlip zijn. We mogen
dus deze plant volstrekt niet verliezen. In Zwitserland
is hij zoo goed als uitgeroeid. In 1901 groeide hij nog
in het beroemde veen van Einsiedlen, maar dat is
gaandeweg ook gedraineerd. Corrévon vertelt dat de
Zwitsersche botanici het stuk van het veen met de
Maiaxis wilden aankoopen, maar dat de kloosterlingen,
de eigenaars, een zoo onredelijk hoogen prijs vroegen,.
dat er van den aankoop niets kon komen.
Maar ik zit nog altijd met Heimans in dat klein
Soesterveen, nu aan den waterkant, den groeienden
waterkant. Slierten van veenmos, rijk bebladerde
stengels van waterbezie en dricblad groeien hier
waterwaarts en ontmoeten de dichte fonteinkruiden
Degouve de Nuncues, De Bois, Haarlem
Er bestaan schilders, wier werken voor een stil
en niet aflatend aantal beschouwers een voortdurend
genot en soms een onophoudelijke vreugde blijven.
Deze schilders zijn niet de forsche, of uitbundige, of
groote talenten, die de stuwkracht en de dwang van
een tijdperk zijn, maar het zijn verfijnde
eenvoudigen, die niet ,,aan den weg timmeren", maar wier
bepeinzing altijd iets eenzaams over zich heeft; zij
zijn inderdaad de stillen in den lande. Ze zijn stil
uit aandacht en uit innigheid; ze overrompelen niet,
maar ze laten u evenmin los. Degouve, de Belgische
schilder, is van zulke steeds een uitmuntend exempel
geweest, en gebleven. Hij heeft met -zijn subtielen
eenvoud allerlei dingen gekund, die aan anderen
nooit zijn gelukt.... Hij was, en is geweest, de
zorgzame schilder van het Brabantsch landschap,
van het Belgisch Brabant. Hij was nauwkeurig en
strak-bepaald eerst, maar later werd de ommetrek
milder. Het landschap kreeg een weligheid van gevoel,
die de nauwkeurigheid op persoonlijker manier ver
ving. Het werd misschien minder' plastisch, maar
het kreeg meer adem, en de kleur werd meer een.
Met deze kleur, die meer n werd. kon hij niet alleen
het landschap schilderen (hij doet dat nog!), rnaar
hij kon onderwerpen eenvoudig-weg voltooien, die
anderen slag op slag een mislukking bezorgden. Ik
herinner mij Maria met twee engelen bij zich, een
klein schilderijtje, waar een schilder van dezen tijd
het bestond dit eeuwenoud en teeder verhaal te
schilderen, nieuw en toch werkelijk ! Hij kon dat,
omdat deze Moderne (?) de ziel heeft van den pri
mitief: subtiel, eenvoudig, geloovig. Hij kon dat,
omdat zijn argeloosheid verfijnd genoeg was, want
de Primitieven waren dat eveneens. Degouve maakte
er geen cerebraal gevalvan,of hetwasgeenherinnering,
het was een needdrige vrouw, in wie iets groots zou
gebeuren, en dat beschroomd verwachtte; en die
ontving, als geliefde gasten, de eerbiedige engelen.
Zulk schilderijtje werd geschilderd, zooals- deze aard
van wezen dat meebracht; er was geen kennelijk"
meesterschap; er was innige waarheid.
In de landschappen, die bij De Bois te zien waren
(in Haarlem) treft ge datzelfde gevoel. Er zijn daar
ook van die landschappen (uit de Ardennen) waarbij
ge niet zult blazen van enthousiasme of zult razen
van geestdrift, maar er zijn ook daar schilderijen,
waar de landschapsschilder, die Degouve steeds was,
dat wat voor zijn oogen lag en zich heuvelend en met
dalen uitbreidde, schilderde op die eigenaardige
losse en toch bijblijvende natuur, die de signatuur is
van zijn innerlijke persoonlijkheid, die zich nooit
opdrong, maar die steeds boeide; die nooit geweld
aandoet, maar wel eens de zoetheid heeft van eene
overreding ge ziet in Degouve's werk de kracht
van een aandachtige, wiens hart ontvankelijk is
voor ruimte en voor ongestoorde innigheid.
Jan Sluyters in hel Siiasso-Museum
te Amsterdam. III
Het was te voorzien en het is bewaarheid, dat deze
tentoonstelling van Jan Sluyters hem definitief zou
zetten op de plaats, die hem toekomt. Deze tentoon
stelling is n van die successen, ' die feitelijk een
schilder maar ns in zijn leven geniet, en het is een
van die successen, die hij ook later kan verspelen,
zooals Van Konijnenburg dat pas deed. Zoo'n wel
slagen heeft al de gevaren van den roem aan zich; van
nu af aan begint de onverbiddelijke noodzaak zich te
handhaven, en harte-inniger te worden.Maar dat weten
wij allen nu de supreme overwinning wordt door
het Hart bevochten, dat geeft alleen de voorname
teruggetrokkenheid, en kracht, die elk groot meester
werk, hoe bewogen de voorstelling ook zij, eigen moet
zijn. Daarom, het spreekt van zelf, hebben we deze
tentoonstelling bezien met de oogen die daarop
waren ingesteld. Wij wisten, dat Sluyters een ge
schakeerd colorisf was, een lenig talent b.övenal,
met bravour, met virtuositeit. Wij weten, dat hij
volop levend is, en dat hij zich niet verstart, noch
verstarren kan, met voornemens, die enkel en alleen
uir de denkende hersenen komen. Sluyters, de
zinnelijke schilder (ik schrijf dat niet, omdat hij
naakten schildert, o pooveren i) zou zichzelf kunnen
uitputten (zinnelijkheid kan haar drift verliezen !)
en hij zou een ijdel spel in een ijdele speler kunnen
worden, zóó hij die zinnelijkheid niet kon bedwingen
tot een peinzender voornaamheid; tot een treurnis
om die zinnelijkheid (Mevr. de Vr.), en zóó hij in die
zinnelijkheid, die de waeretd beweegt, niet de diepere
daden erkende, die in haar en door haar in het
Moederschap geopenbaard worden, en die daar dicht
bij de Toewijding zijn, en soms de Toewijding zelf
zijn. Iemand, die dat, als hij, deed in de teekeningen
van de Moeder met het kind, in de Moeder bij.de wieg
(de gevende vrouw), en die daarenboven het kind
zoo onomwonden durft geven, en toch het eerbiedigt,
is voor dieper va! veilig; zelfs als de zinnelijke d
zinnelijkheid eens een keer te duidelijk zocht, en
haar alleen als begeerte ondervond ! Dit laatste is
alleen een uitval van zijn gave, geen durende daad;;
een exces, geen toestand; andere naakten, en genoeg
toch, wijzen 't uit. En om de naakten, die zonder
huichelarij zijn, is deze colorist te prijzen. Wij hebben'
hier geen valsche zedemeesters noodig in' de kunst;
geen vervaalde dogmatici, die meenen, dat het
ontkleede lichaam een smet is in de waereld; het is de
bloem er van , de schoonheid, het boeket van kleuren
....Sluyters heeft dat met verfijning gegeven (niet
zoo innerlijk meestal als Breitner); hij heeft het ook
geschilderd, soms, als in den Droom gezien (de vrouw
met de lampetkan; het zeldzame schilderij, waar de
vrouw is als een zinnende maangodin). Die naakten
bij Sluyters zijn dus de openhartigheid van den
colorist, die gaarne, gekleed of ongekleed, de figuur.
schildert, soms betoomd in zijn levende kleur, soms
schril (de vrouw met het roode jakje !), sojns verfijnd
en gewis, als niemand hier nu kan, in het portret van
Kaufmann. Wanneer het werk van Jan Sluyters ons.
meer van deze eenvoudige, rake, verfijning kon geven,
konden wij in de toekomst nog dingen beleven van
hem, die we zelden hebben gezien !. Het te uiterlijk
dat het werk nu en dan heeft (de bravour van den
virtuoos) zouden we meer en meer gaan missen, even
als het moedwillige, dat hij kan vertoonen, en dat
als een overbluffen is ! Wanneer we sommigen van
de laatste werken nagaan, en wanneer wij ons sommige
der vroegere herinneren, dan schijnt dit verlangen
geen onzeker verlangen te zijn ! Hef is Sluyters moge
lijk?en de kalmeerende leeftijd moet hem verinnigen.
Hij hoeft ons niet meer te toonen, dat hij veel kan
(dat weten wij nu !) hij moet ons regelmatiger de
diepere trekken van zijn wezen openbaren. Dan is er;
stijging, en zekerheid. Dan is deze triomph nog een
voorloopige tegenover wat hij later, minder rumoerig,
zal verwerven. Dat zal anders zijn, maar met meer
eerbied nog worden genoten. De stilte van de kracht
is overtuigender, dan haar felle daad !
en de lange rijk en fijn bebladerde stengels van de
blaasjeskruiden. die merkwaardige vleeschetertjcs.
Een ander slootje is weer heelemaal wit van bloeiend
kikkerbeet en nog weer een ander is geen slootje meer,
doch heelemaal dicht gegroeid met de fijne blauwgrijze
snavelzegge, Carex rostrata. Dan weer moeten we een
kijkje nemen in de kleine boschjes van elzen, berken,
dennetjes zelfs, die hier wellicht spontaan zijn opge
schoten. Een elzeboschje is omringd door een dichte
menigte van het Wintergroen Pirola rotundifolia
ook alweer een van onze wilde planten, die mooier
zijn dan menig gekweekte. Doch ook deze verlangt een
bijzonderen bodem, bijzondere kameraden en juist
die innige en onmisbare gemeenschap tusschen de
planten die het bewonen, maakt het veen tot een zoo
indrukwekkend geheel.
Trouwens, er zijn ook dieren die bij het veen
behooren. Voor plevieren is het Soesterveen te klem,
maar destijds hadden wij er toch de wulpen, een
aschgrauwe kiekendief en watersnippen. Van de velerlei
insecten onthoud ik nog altijd de vroolijke zweefvlieg
Sericomyia borealis, die zoo prachtig kan zingen.
Achter in het veen tegen den Eng aan lagen dikwijls
turfhoopen en daar morrelden we wel met stokken
in rond, om naar adders te zoeken.
Wat ons hinderde, waren de pogingen tot ont
ginning, maar gelukkig ging dat niet grootscheeps.
Toch is het veen al kleiner en kleiner geworden, maar
toen ik het op zijn ongunstigst zag in den drogen
zomer van 1921, zong Sericomyia er nog het hoogste
lied, Andromeda en Veenbes waren nog present,
even goed als de Blaasjeskruiden en de Zonnedauwf jes
en wat het meeste zegt, de zeer, zeer zeldzame Maiaxis
had zich nog weten te handhaven. Toen nu dezer
dagen iemand mij vroeg of het nog de moeite waard
was om het Soesterveen te behouden, kon ik ant
woorden: ja zeker, dubbel en dwars en wie mij niet.
gelooven wil, die vrage het maar aan de Utrechtsche
studenten en hun medewerkers. Een paar jaar ge
leden zijn die begonnen aan een grondige studie van
het Soesterveen, misschien wel met het doel, om de
nagedachtenis eraan te bewaren, wanneer het binnen
kort verdwijnen zou. Ik hoop, dat zij die studie zullen,
kunnen voortzetten in de zekerheid, dat het behouden
kan blijven en dat nog eeuwen lang het dicht bevolkte
Holland en Utrecht zich verheugen mogen in dit
wonderbaar levende veen, schilderachtig getuigenis,
van de scheppende kracht in de natuur. ;
Koninkl. Boomkweekerij Wüheliniiia,"
Charles van Ginneken & Zoon, Zundert, N.Br.
Het van ouds gunstig bekende adres voor:
Dennen, ter bebossching(uitsluitend Inheemsch zaad)
Exotische Dennen- en Sparrensoorten,
Bosch- en Haagplantsoen,
Boomen en Heesters.
Catalogi op aanvraag gratis en franco.
Tel. Interc. No. 1. Telegr.-Adr.: Wilhelmina, Zundert.