Historisch Archief 1877-1940
DE GROENE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
No. 2597
NIEUWE FRANSCHE
BOEKEN
DOOR JOHANNES TIELROOY
Francis Carco, Le roman de Frarfois
Vilton, Paris, Pion.
De weinigen onder ons die hun grootste voldoe
ningen dan beleven, wanneer zij er een enkele
.maal in slagen eènig innerlijk gezicht, dat bij
.hen ontstaan is, in nauwsluitende woorden vast
.te zetten, kunnen Villon niet zonder afgunst lezen.
Voor het eerst in de geschiedenis van de Fransche
-?schrijfkunst, heeft die zwerver en dichter, die ge
lukkige ongelukkige, zijn geheel eigen, droefgeestige
en Wulpsche gevoelens, zonder ze met algemeen
;geldige opmerkingen of ontboezemingen te mengen,
in formule gebracht; en zijn rhythmische, welluidende,
.zich onmiddellijk aan het geheugen opdiingende
formules, zij.i onvergetelijke versregels, kregen on
danks hemzelf en juist doordat het geen vloeibare
gevoelsuitstortingen meer waren, doch harde beelden,
een geldigheid die vandaag, bijna zes eeuwen na hun
< ;geboorte, nog voortduurt. Dat Villon, als hij op aarde
terugkwam, in het land waar zija taal nog altijd Weer
klinkt, zij<i oude verzen niet minder solide zou vinden
?dan toen hij ze, na vele verloren dagen, tot zijn
ver? 'wondering en geluk in zich op hoorde komen dat
kunnen gelijkgeaarden van nu met recht benijdens
waardig vinden. ,,Autant en emporte Ie vent"
?wat zegt beter, dat alles voorbijgaat en een doel niet
? bekend is?,,Mais,ou sont les neigcs d'antan?" diep
melancholische vraag, de vraag-zonder-antwoord bij
.uitnemendheid. Waarom vraagt ge dat zoo nadruk
kelijk", zal de burger van alle tijden tot hem zeggen,
.?als het niet is om een antwoord in te leiden, als ge
toch zelf ook geen antwoord weet?" Maar de dichter
?deed de daad die hij doen moest, toen hij met die
-enkele woorden onwillekeurig suggereerde dat de
mensen op geen antwoord heeft te hopen, zoolang
hij mensch is, en misschien ook daarna niet. Notre
?seigneur s'en tait fout coi, Car, au tanser, il Ie
perdroit", schrijft Villon elders, in een veel minder
bekend paar regels, dat ik evenwel niet minder
sprekend en kenmerkend vind: onze Lieve Heer
zwygt maar, want in het debat zou hij 't verliezen".
Vanwaar het kwade, en waarheen vioeit alles?
ziedaar wat Villon's verzen telkens vragen.
Als Villon op aarde terugkwam.... wat zou zijn
meening over dit boek van Carco zijn? Men moet daar
altijd even over denken, wat de gestorvene
antwoor. den zou op zijn biografie, de gecritiseerde op de be
schouwing over zijn werk. Van hun getuigenis zal
voor een klein deel toch ook afhangen, welke waarde
?Wij aan criticus en biograaf zelf hebben toe te kennen.
Villon nu zou Carco's boek, stel ik mij voor, in het
begin wat eentonig vinden, eenigszins gJijkend op
,images d'Epinal"; in het midden en aan het eind
echter zeer ontroerend. Veel zou hij herkennen, zijn
lOiide Parijs met de bochtige straten, en de galg tegen
.de kim; zija moeder, zijn oom, zijn vrienden, de dikke
JWargot in haar bourdeau"; en met een nieuwe
huiwering van medelijden, van wjlust en van veront
waardiging tegeliJK zou hij zich dat tooneel herinneren,
door Carco zoo aanschouwelijk beschreven, waar een
jonge vrouW wordt opgehangen, waar een bloeiend
,corps femenin" gewelddadig in een stijf en weldra
irottend lijk wordt veranderd. Ja, zou hij zeggen,
;zoo zag het er uit, en zoo was ik. Lui, helaas, en
welJustig; al vóór de daad ontmoedigd; angstig en zwak
.zoolang ik mijn stemmen niet hoorde....
Ordure aimons" heb ik geschreven van Margot
en mijzelf en iets ervan was waar; het gemeene trok
mij, o om te genieten zeer z:ker, maar misschien
tevens omdat ik, a!s alle menschen, aan het relatieve
.zocht te ontsnappen en, daar ieder absolute mij
.geheim en gesloten bleef, in den vleesche iets meende
'.te vinden wat niet langer onvolkomen, verbrokkeld,
ikort en gebroken zou zijn. Dwaze illusie, telkens door
nieuwe geslachten gevoed, illusie van Verlaine later,
illusie van Carco toen hij jong was, illusie hunzelf
waarschijnlijk maar ten deele bewust, niettemin on
miskenbaar in hun binnenste werkzaam: als zou daar
dan een bodem zij.i te bereiken en de mensch door
onophoudelijk verhevigde lichamelijke genieting
ein-delijk uit zijn zWeefstand in een lauwe middenstof
verlost kunnen worden. Ja, dat waren mijn lusten en
mijn smarten, de lusten van het lichaam, het geluk
dat ik leefde; de ellende dat het voorbijging, dat ik
? geen andere toekomst wist dan langzame verwording,
met verrotting aan het einde, in een gat in den grond
.of misschien ook aan de galg. Ik kende niets dan het
Wereldsch bestaan en zijn einde; ik was rampzalig en
gelukkig tegelijk. Je meurs de soif auprès de la
fontaine" heb ik, geloof ik, eens geschreven, en dien
anderen regel: Rien ne m'est sur que la chose
incertaine" en daaruit sprak wel mijn diepste wezen.
In mijn verzen drukte zich dat wezen telkens vanzelf
en onweerstaanbaar uit; aan mijn dwaze en domme
leven ontleende ik daarbij onwillekeurig de uiterlijke
gegevens, de feiten, de voorbeelden als het ware, die
ik voor 'de voeding van die verzen behoefde; zoo
' Werkte het beste van mijn geest tezamen met mijn
uiterlijke omstandigheden, zoo ontstonden juist die
reeksen van Woorden, die rhythmen en die klanken
waarvan gij menschen uit later tijden nog zegt te
houden en die Carco aanleiding gegeven hebben om
mijn overigens zoo onbeduidend zwervers- en
dievenbestaan zich nogmaals te doen ontrolltn. Had hij
daarbij luid en nadrukkelijk kunnen ziggen, dat de
feiten uit mijn leven sltchts bijzaak waren en mijn
dichttrgeest en dichtirzkl de hoofdzaak dan zou
ik hem nog dankbaarder zijn dan nu. Alleen, dat kon
hij niet, want gij boekdrukkers van tegenwoordig
schij.it er belang bij te hebben les romans des
grandes existences" te laten schrijven; de uiterlijke
levensomstandigheden van ons ongtJukkige
strijdersmet-onszelf schijnen uw koopers bovenal belang in
te boezemen. Gelukkig dat ge althans eei. Carco vondt
om mijn geval" te behandelen. Hij tenminste be
paalt zich niet geheel en al tot de uiterlijkheden".
Zou Villon in onze dagen zoo kunnen spreken? Ik
heb het een oogenblik willen onderstellen, en ik ga
nog n stapje verder. Als.... Villon eens alles ge
volgd had wat er in den loop van zes eeuwen over hem
geschreven is, werken van Marot, Longnon, Schwob,
Champion, zelfs van onzen landgenoot Byvanck?
Misschien dat hij dan zou zeggen: Hoe durfdet ge,
vriend Carco, fïre humain van later jaren, toch
eigenlijk inlichtingen geven over mijn verhouding tot
Catherine, over mijn dood, over eenige andere bij
zonderheden nog, waar die geleerden u niets van
verteld hebben? Zeker, het is niet onwaarschijnlijk
wat ge meedeelt (of het waar is, herinner ik me zelf
niet zoo goed meer....) maar, als er morgen een
nieuw document wordt gevonden, waaruit blijkt dat
ik b.v. veertig jaar langer geleefd heb dan ge zegt,
waar blijft ge dan? En de persoon dien ge Piez Blanc
noemt nu, van hem herinner ik me toch heelemaal
niets meer. Zou die zoo'n invloed op mijn lotgevallen
gehad hebben? Neen, Carco, ge hebt uw taak goed
volbracht, ge waart er geschikter voor dan menigeen
in uw dagen; uw boek is ook wel mooi geworden,
maar het behoort tot een soort dat een volkomen, gave
schoonheid niet toelaat. Dit soort boeken vraagt
aandacht voor het toch altijd betrekkelijk-bijkomstige
in ons kunstenaarsleven; bovendien brengen de
eischen van afronding en aanvulling die het schrijven
van een roman nu eenmaal stelt, het gevaar mee, dat
men afrondt en aanvult ten koste van de waarheid".
Zoo ongeveer zou Villon zich Wellicht hebben uit
gelaten, als deze verloopen intellectueel" van de
15e eeuw, deze landlooper en inbreker die tevens een
van de waarachtigste dichters is uit alle tijden, in de
20e eeuw bovendien een ijverig lezer, en een criticus
geworden was. Ongerijmde hypothese.... ja, is ^ze
eigenlijk wel zoo ongerijmd?
Gustave Cohen, Le se jour
deSaint-Evremond en Hollands, et l'entree de Spitwza
dans Ie champ de la pensee frarifaise.
Paris, Champion.
Het is altijd pleizierig, de kennis met een geestig en
zwierig prozateur als de 17e-eeuwer Saint-Evremond
te hernieuwen. We herinneren ons onzen glimlach en
ons vredig genoegen, in vroeger jaren, bij het lezen
van zij.i dialoogjes en beschouwingen; en met een
toch altijd ietwat triomfantelijke voldoening ver
nemen wij opnieuw, dat hij tot dat, sinds de Renais
sance onuitroeibaar ras van geestesaristocraten
behoorde, die den luchthartigen moed, maar dan
toch den moed hebben om alle soorten van geestelijken
en kwe-zelaars maar te laten praten.... Ha zoo,
aeggen we, ze zijn er altijd geweest, de
vroolijkrustige ontkenners en twijfelaars zelfs in den
sombersten tijd van georganiseerd fanatisme, en
bisschop Bossuet moet zich Wel eens minder op zijn
gemak gevoeld hebben, als een van die libertijnen",
van die curieux" zoo langs zijn neus Weg vroeg hoe
hij toch aan zijn zek.rh.id kwam; misschien heeft hij
des te luider gefulmineerd, omdat hij wel voelde, dat
ieder bescheiden verzoek om toelichting,
iedere-glimlachend gestelde vraag gevaarlijk kon worden voor
het indrukwekkend, maar reeds ondergraven gebouw
waar hij officieerde. Hij heeft dat gebouw niet kunnen
redden. Descartes en Spinoza leefden al, Voltaire zou
weldra geboren worden; later zouden Kant en Hegel,
nog later Renan en Nietzsche met beter wapens hun
actie voortzetten. Het gebouw staat nog, telkens
poogt men het opnieuw te schragen; niettemin....
Van die allen, op wie wij met veronachtzaming van
schakeeringen, ditmaal ter algemeene kenschetsing
den naam paganisten" willen toepassen als een naam
der eere, is Saint-Evremond een kleine, o een heel
kleine voorlooper geweest, maar toch n, die (mis
schien Wist hij zelf niet goed waarom) dichter bij de
waarheid was dan Pascal zelf. Welk een genoegen nu,
hem ook ten onzent te zien leven, tusschen de jaren
1666 en 1672, hem te zien omgaan met onzen Johan
de Witt, met onze geleerden. Hoe aardig, ons hem
voor te stellen te midden van onze defüge", onze
flinke maar wel wat logge en ruwe voorouders, hem
te hooren klagen de hoeveelste Franschman al?
over de.... koelheid van onze overgrootmoeders.
(Daar moet 't erg mee gesteld geweest zijn of
vertrouwden ze die Fransche sinjeuren niet voldoende
om hun de gehoopte warmte metterdaad te toonen?)
Zulke genoegens verschaft ons professor ustave
Cohen met dit x.ijn werkje-van-geleerdheid; maar ja,
het is niet geleerd alleen. Kunst is er niet vreemd aan :
Saint-Evremond wordt erin geschetst zooals hij
ongetwijfeld geweest is, met zijn fijn begrip van de
dingen, dat echter soms ook ten opzichte van ons
land en volk nogal erg oppervlakkig bleef; met
zijn smaakvol epicurisme, dat helaas een enkele maal
in verraad en lafheid omsloeg en Cohen's intuïtie,
zijn talent van reconstitutie, maken zijn schets niet
slechts geloofwaardig, ze maken die ook levend.
Spinoza was reeds geboren, zeidc ik zoo even. Ook
hij wordt hier voor ons opgeroepen, de stille Joodsche
briilenslijper, die, na een oud systeem van
metaphysica, dat zijn tijd gehad had, kalm aan stukken te
hebben gedacht, in staat bleek er een ander, even
grootsch, maar meer bevredigend voor in de plaats te
stellen. Spinoza, verhaalt Cohen, is door Condénaar
Utrecht ontboden, toen de groote veldheer daar (in
1673) tijdelijk bevel voerde: ook Condéwas een
libertij.i". Ontijdig uit Utrecht weggeroepen, heeft
hij Spinoza, die aan zijn verzoek gevolg had gegeven,
niet kunnen ontmoeten; maar het voorval bewijst
dat Spinoza in dien tijd bij het Fransche geletterde
publiek bekend begon te worden, en niet
onwaarschij.ilijk is het juist Saint-Evremond geweest die,
als een der eersten, zijn landgenooten mondeling over
hem had ingelicht.
Spinoza zien We hier leven, en Condé, en
SaintEvremond, en De Witt, en Isaac Vossius nog zooveel
anderen. Ze zijn weer tot leven gewekt, voor een
wijle. En hoe bereikt de heer Cohen dit resultaat, dat
het resultaat van alle geschiedschrijving moest zijn?
Ik noemde al zijn talent van reconstitutie, maar dat
is, hoe onontbeerlijk voor arbeid als deze, toch wel
eens gevaarlijk. Carco b.v. ontzag zich immers niet,
toen hij over Villon schreef, bij gebleken leemte eenige
feiten te verzinnen. Bij een man van wetenschap als
Cohen daarentegen, zijn alle feiten deugdelijk nage
gaan, de vindplaatsen zorgvuldig opgegeven. Een
aantal nog onbekende feiten heeft hij bovendien zelf
gevonden: het is voor een leek nauwelijks te beseffen
Welk een langdurige nasporingen dit soms veronder
stelt. Aan de eenvoudige, materiëele waarheid heeft
Cohen zich dus volkomen, nederig en onderdanig,
onderworpen; wist hij dat iets zeker gebeurd was, hij
zeide het, en hij zeide waarom; kon hij een opkomende
vraag niet beantwoorden, hij zei, dat hij het niet kon,
bij gebrek aan bewijsstukken. Toen pas ging hij verder:
hij interpreteerde, giste naar zielkundige verklaring,
voegde de brokstukken uit het verleden vernuftig
bijeen: zóó kwam er dat leven in zijn geschrift waarop
ik doelde, zoo kon een passage als op blz. 34 bepaald
wel even aandoen, zoo komt het dat ik nog eenige
dagen met de sensatie zal rondgaan alsof ik Johan
de Witt en Spinoza ontmoet heb.
En tevens zal ik onthouden, dat Nederland in de
evolutie van het Europecsche geestesleven blijkbaar
toch zoo'n gering aandeel niet gehad heeft. Reeds het
eerste deel van Cohen's Ecrivains franqais en Hollande
schonk ons die vertroosting, welke door deze
voorloopige voortzetting (want er komt nog meer) zeker
niet te niet wordt gedaan. Prof. Cohen kent en
begrijpt ons. ons en onze geschiedenis, en hij is ons
genegen. Zijn geschriften zoowel als zijn persoonlijk
optreden zijn Nederland reeds in zekere mate ten
goede gekomen, en zullen dat steeds meer doen.
Nederland Wordt in het buitenland eerder met koele
achting dan met liefde beschouwd, en nog vaker
eenvoudig vergeten, geignoreerd, overgeslagen; dat
het in dezen geleerden en bekwamen Franschman een
warmvoelend (ofschoon helderziend !)) ambassadeur
gevonden heeft, moge ten onzent op prijs gesteld
worden.
AANTEEKEN1NGEN EN BERICHTEN.
WIJSBEGEERTE, THEOLOGIE. De firma Editions du
siècle" zond ons:
Amaiice, Divinitéde Frédèric Nietzsche,
J. de Gaultier, Nietzsche,
D. Massé, L'énigme de Jésus-Christ.
Masséverklaart een onpartijdig historisch onderzoek te
hebben willen instellen. J. de Gaultier is een zeer interessant
denker, uitnemend prozateur.
G. DIJHAMEL. Over dezen voortreffelijken auteur is door
AnciréThérive een mooi, een waar boekje geschreven (Parijs,
Rasmussen).
SUARÈS geeft weer een bundel van zijn knappe essays:
Présenccs (Parijs, Emile Paul).
MAURICE GENEVOIX kreeg voor Raboliot den prix-Goncourt
(Parijs, Grasset).
HENRI BÉRACD schreef een historischen roman, door
historici niet onverdeeld gunstig beoordeeld: Au capucin
vnurrnand. (Parijs, A. Michei).
MEVROUW MARC;UERITE SCIIURMANN gaf bij Van Dishoeck
te Bitssmn twee genoeglijke, levendige romannetjes uit:
Ombres chinüises en Me!:tcub nu lu nuit impréviie. Het laatste
is gedateerd uit Laren, Hollande.
Voorts ontvangen:
A. Laurent, La ma«ie et la dirination chcz les rhald
oAssyricns. (Parijs, Art indépendant).
LUC DURTAIN schreef in l-'.urnpe van 15 September, j.1.
een novelle, getiteld Lions de mcr, die eenvoudig een meester
stukje is. k herinner er aan, <i:U Durtain o.a. de schrijver
is van den inooien roman Douze cent mille.