De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1927 12 maart pagina 12

12 maart 1927 – pagina 12

Dit is een ingescande tekst.

DE GROENE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND No. 2597 NIEUWE FRANSCHE BOEKEN DOOR JOHANNES TIELROOY Francis Carco, Le roman de Frarfois Vilton, Paris, Pion. De weinigen onder ons die hun grootste voldoe ningen dan beleven, wanneer zij er een enkele .maal in slagen eènig innerlijk gezicht, dat bij .hen ontstaan is, in nauwsluitende woorden vast .te zetten, kunnen Villon niet zonder afgunst lezen. Voor het eerst in de geschiedenis van de Fransche -?schrijfkunst, heeft die zwerver en dichter, die ge lukkige ongelukkige, zijn geheel eigen, droefgeestige en Wulpsche gevoelens, zonder ze met algemeen ;geldige opmerkingen of ontboezemingen te mengen, in formule gebracht; en zijn rhythmische, welluidende, .zich onmiddellijk aan het geheugen opdiingende formules, zij.i onvergetelijke versregels, kregen on danks hemzelf en juist doordat het geen vloeibare gevoelsuitstortingen meer waren, doch harde beelden, een geldigheid die vandaag, bijna zes eeuwen na hun < ;geboorte, nog voortduurt. Dat Villon, als hij op aarde terugkwam, in het land waar zija taal nog altijd Weer klinkt, zij<i oude verzen niet minder solide zou vinden ?dan toen hij ze, na vele verloren dagen, tot zijn ver? 'wondering en geluk in zich op hoorde komen dat kunnen gelijkgeaarden van nu met recht benijdens waardig vinden. ,,Autant en emporte Ie vent" ?wat zegt beter, dat alles voorbijgaat en een doel niet ? bekend is?,,Mais,ou sont les neigcs d'antan?" diep melancholische vraag, de vraag-zonder-antwoord bij .uitnemendheid. Waarom vraagt ge dat zoo nadruk kelijk", zal de burger van alle tijden tot hem zeggen, .?als het niet is om een antwoord in te leiden, als ge toch zelf ook geen antwoord weet?" Maar de dichter ?deed de daad die hij doen moest, toen hij met die -enkele woorden onwillekeurig suggereerde dat de mensen op geen antwoord heeft te hopen, zoolang hij mensch is, en misschien ook daarna niet. Notre ?seigneur s'en tait fout coi, Car, au tanser, il Ie perdroit", schrijft Villon elders, in een veel minder bekend paar regels, dat ik evenwel niet minder sprekend en kenmerkend vind: onze Lieve Heer zwygt maar, want in het debat zou hij 't verliezen". Vanwaar het kwade, en waarheen vioeit alles? ziedaar wat Villon's verzen telkens vragen. Als Villon op aarde terugkwam.... wat zou zijn meening over dit boek van Carco zijn? Men moet daar altijd even over denken, wat de gestorvene antwoor. den zou op zijn biografie, de gecritiseerde op de be schouwing over zijn werk. Van hun getuigenis zal voor een klein deel toch ook afhangen, welke waarde ?Wij aan criticus en biograaf zelf hebben toe te kennen. Villon nu zou Carco's boek, stel ik mij voor, in het begin wat eentonig vinden, eenigszins gJijkend op ,images d'Epinal"; in het midden en aan het eind echter zeer ontroerend. Veel zou hij herkennen, zijn lOiide Parijs met de bochtige straten, en de galg tegen .de kim; zija moeder, zijn oom, zijn vrienden, de dikke JWargot in haar bourdeau"; en met een nieuwe huiwering van medelijden, van wjlust en van veront waardiging tegeliJK zou hij zich dat tooneel herinneren, door Carco zoo aanschouwelijk beschreven, waar een jonge vrouW wordt opgehangen, waar een bloeiend ,corps femenin" gewelddadig in een stijf en weldra irottend lijk wordt veranderd. Ja, zou hij zeggen, ;zoo zag het er uit, en zoo was ik. Lui, helaas, en welJustig; al vóór de daad ontmoedigd; angstig en zwak .zoolang ik mijn stemmen niet hoorde.... Ordure aimons" heb ik geschreven van Margot en mijzelf en iets ervan was waar; het gemeene trok mij, o om te genieten zeer z:ker, maar misschien tevens omdat ik, a!s alle menschen, aan het relatieve .zocht te ontsnappen en, daar ieder absolute mij .geheim en gesloten bleef, in den vleesche iets meende '.te vinden wat niet langer onvolkomen, verbrokkeld, ikort en gebroken zou zijn. Dwaze illusie, telkens door nieuwe geslachten gevoed, illusie van Verlaine later, illusie van Carco toen hij jong was, illusie hunzelf waarschijnlijk maar ten deele bewust, niettemin on miskenbaar in hun binnenste werkzaam: als zou daar dan een bodem zij.i te bereiken en de mensch door onophoudelijk verhevigde lichamelijke genieting ein-delijk uit zijn zWeefstand in een lauwe middenstof verlost kunnen worden. Ja, dat waren mijn lusten en mijn smarten, de lusten van het lichaam, het geluk dat ik leefde; de ellende dat het voorbijging, dat ik ? geen andere toekomst wist dan langzame verwording, met verrotting aan het einde, in een gat in den grond .of misschien ook aan de galg. Ik kende niets dan het Wereldsch bestaan en zijn einde; ik was rampzalig en gelukkig tegelijk. Je meurs de soif auprès de la fontaine" heb ik, geloof ik, eens geschreven, en dien anderen regel: Rien ne m'est sur que la chose incertaine" en daaruit sprak wel mijn diepste wezen. In mijn verzen drukte zich dat wezen telkens vanzelf en onweerstaanbaar uit; aan mijn dwaze en domme leven ontleende ik daarbij onwillekeurig de uiterlijke gegevens, de feiten, de voorbeelden als het ware, die ik voor 'de voeding van die verzen behoefde; zoo ' Werkte het beste van mijn geest tezamen met mijn uiterlijke omstandigheden, zoo ontstonden juist die reeksen van Woorden, die rhythmen en die klanken waarvan gij menschen uit later tijden nog zegt te houden en die Carco aanleiding gegeven hebben om mijn overigens zoo onbeduidend zwervers- en dievenbestaan zich nogmaals te doen ontrolltn. Had hij daarbij luid en nadrukkelijk kunnen ziggen, dat de feiten uit mijn leven sltchts bijzaak waren en mijn dichttrgeest en dichtirzkl de hoofdzaak dan zou ik hem nog dankbaarder zijn dan nu. Alleen, dat kon hij niet, want gij boekdrukkers van tegenwoordig schij.it er belang bij te hebben les romans des grandes existences" te laten schrijven; de uiterlijke levensomstandigheden van ons ongtJukkige strijdersmet-onszelf schijnen uw koopers bovenal belang in te boezemen. Gelukkig dat ge althans eei. Carco vondt om mijn geval" te behandelen. Hij tenminste be paalt zich niet geheel en al tot de uiterlijkheden". Zou Villon in onze dagen zoo kunnen spreken? Ik heb het een oogenblik willen onderstellen, en ik ga nog n stapje verder. Als.... Villon eens alles ge volgd had wat er in den loop van zes eeuwen over hem geschreven is, werken van Marot, Longnon, Schwob, Champion, zelfs van onzen landgenoot Byvanck? Misschien dat hij dan zou zeggen: Hoe durfdet ge, vriend Carco, fïre humain van later jaren, toch eigenlijk inlichtingen geven over mijn verhouding tot Catherine, over mijn dood, over eenige andere bij zonderheden nog, waar die geleerden u niets van verteld hebben? Zeker, het is niet onwaarschijnlijk wat ge meedeelt (of het waar is, herinner ik me zelf niet zoo goed meer....) maar, als er morgen een nieuw document wordt gevonden, waaruit blijkt dat ik b.v. veertig jaar langer geleefd heb dan ge zegt, waar blijft ge dan? En de persoon dien ge Piez Blanc noemt nu, van hem herinner ik me toch heelemaal niets meer. Zou die zoo'n invloed op mijn lotgevallen gehad hebben? Neen, Carco, ge hebt uw taak goed volbracht, ge waart er geschikter voor dan menigeen in uw dagen; uw boek is ook wel mooi geworden, maar het behoort tot een soort dat een volkomen, gave schoonheid niet toelaat. Dit soort boeken vraagt aandacht voor het toch altijd betrekkelijk-bijkomstige in ons kunstenaarsleven; bovendien brengen de eischen van afronding en aanvulling die het schrijven van een roman nu eenmaal stelt, het gevaar mee, dat men afrondt en aanvult ten koste van de waarheid". Zoo ongeveer zou Villon zich Wellicht hebben uit gelaten, als deze verloopen intellectueel" van de 15e eeuw, deze landlooper en inbreker die tevens een van de waarachtigste dichters is uit alle tijden, in de 20e eeuw bovendien een ijverig lezer, en een criticus geworden was. Ongerijmde hypothese.... ja, is ^ze eigenlijk wel zoo ongerijmd? Gustave Cohen, Le se jour deSaint-Evremond en Hollands, et l'entree de Spitwza dans Ie champ de la pensee frarifaise. Paris, Champion. Het is altijd pleizierig, de kennis met een geestig en zwierig prozateur als de 17e-eeuwer Saint-Evremond te hernieuwen. We herinneren ons onzen glimlach en ons vredig genoegen, in vroeger jaren, bij het lezen van zij.i dialoogjes en beschouwingen; en met een toch altijd ietwat triomfantelijke voldoening ver nemen wij opnieuw, dat hij tot dat, sinds de Renais sance onuitroeibaar ras van geestesaristocraten behoorde, die den luchthartigen moed, maar dan toch den moed hebben om alle soorten van geestelijken en kwe-zelaars maar te laten praten.... Ha zoo, aeggen we, ze zijn er altijd geweest, de vroolijkrustige ontkenners en twijfelaars zelfs in den sombersten tijd van georganiseerd fanatisme, en bisschop Bossuet moet zich Wel eens minder op zijn gemak gevoeld hebben, als een van die libertijnen", van die curieux" zoo langs zijn neus Weg vroeg hoe hij toch aan zijn zek.rh.id kwam; misschien heeft hij des te luider gefulmineerd, omdat hij wel voelde, dat ieder bescheiden verzoek om toelichting, iedere-glimlachend gestelde vraag gevaarlijk kon worden voor het indrukwekkend, maar reeds ondergraven gebouw waar hij officieerde. Hij heeft dat gebouw niet kunnen redden. Descartes en Spinoza leefden al, Voltaire zou weldra geboren worden; later zouden Kant en Hegel, nog later Renan en Nietzsche met beter wapens hun actie voortzetten. Het gebouw staat nog, telkens poogt men het opnieuw te schragen; niettemin.... Van die allen, op wie wij met veronachtzaming van schakeeringen, ditmaal ter algemeene kenschetsing den naam paganisten" willen toepassen als een naam der eere, is Saint-Evremond een kleine, o een heel kleine voorlooper geweest, maar toch n, die (mis schien Wist hij zelf niet goed waarom) dichter bij de waarheid was dan Pascal zelf. Welk een genoegen nu, hem ook ten onzent te zien leven, tusschen de jaren 1666 en 1672, hem te zien omgaan met onzen Johan de Witt, met onze geleerden. Hoe aardig, ons hem voor te stellen te midden van onze defüge", onze flinke maar wel wat logge en ruwe voorouders, hem te hooren klagen de hoeveelste Franschman al? over de.... koelheid van onze overgrootmoeders. (Daar moet 't erg mee gesteld geweest zijn of vertrouwden ze die Fransche sinjeuren niet voldoende om hun de gehoopte warmte metterdaad te toonen?) Zulke genoegens verschaft ons professor ustave Cohen met dit x.ijn werkje-van-geleerdheid; maar ja, het is niet geleerd alleen. Kunst is er niet vreemd aan : Saint-Evremond wordt erin geschetst zooals hij ongetwijfeld geweest is, met zijn fijn begrip van de dingen, dat echter soms ook ten opzichte van ons land en volk nogal erg oppervlakkig bleef; met zijn smaakvol epicurisme, dat helaas een enkele maal in verraad en lafheid omsloeg en Cohen's intuïtie, zijn talent van reconstitutie, maken zijn schets niet slechts geloofwaardig, ze maken die ook levend. Spinoza was reeds geboren, zeidc ik zoo even. Ook hij wordt hier voor ons opgeroepen, de stille Joodsche briilenslijper, die, na een oud systeem van metaphysica, dat zijn tijd gehad had, kalm aan stukken te hebben gedacht, in staat bleek er een ander, even grootsch, maar meer bevredigend voor in de plaats te stellen. Spinoza, verhaalt Cohen, is door Condénaar Utrecht ontboden, toen de groote veldheer daar (in 1673) tijdelijk bevel voerde: ook Condéwas een libertij.i". Ontijdig uit Utrecht weggeroepen, heeft hij Spinoza, die aan zijn verzoek gevolg had gegeven, niet kunnen ontmoeten; maar het voorval bewijst dat Spinoza in dien tijd bij het Fransche geletterde publiek bekend begon te worden, en niet onwaarschij.ilijk is het juist Saint-Evremond geweest die, als een der eersten, zijn landgenooten mondeling over hem had ingelicht. Spinoza zien We hier leven, en Condé, en SaintEvremond, en De Witt, en Isaac Vossius nog zooveel anderen. Ze zijn weer tot leven gewekt, voor een wijle. En hoe bereikt de heer Cohen dit resultaat, dat het resultaat van alle geschiedschrijving moest zijn? Ik noemde al zijn talent van reconstitutie, maar dat is, hoe onontbeerlijk voor arbeid als deze, toch wel eens gevaarlijk. Carco b.v. ontzag zich immers niet, toen hij over Villon schreef, bij gebleken leemte eenige feiten te verzinnen. Bij een man van wetenschap als Cohen daarentegen, zijn alle feiten deugdelijk nage gaan, de vindplaatsen zorgvuldig opgegeven. Een aantal nog onbekende feiten heeft hij bovendien zelf gevonden: het is voor een leek nauwelijks te beseffen Welk een langdurige nasporingen dit soms veronder stelt. Aan de eenvoudige, materiëele waarheid heeft Cohen zich dus volkomen, nederig en onderdanig, onderworpen; wist hij dat iets zeker gebeurd was, hij zeide het, en hij zeide waarom; kon hij een opkomende vraag niet beantwoorden, hij zei, dat hij het niet kon, bij gebrek aan bewijsstukken. Toen pas ging hij verder: hij interpreteerde, giste naar zielkundige verklaring, voegde de brokstukken uit het verleden vernuftig bijeen: zóó kwam er dat leven in zijn geschrift waarop ik doelde, zoo kon een passage als op blz. 34 bepaald wel even aandoen, zoo komt het dat ik nog eenige dagen met de sensatie zal rondgaan alsof ik Johan de Witt en Spinoza ontmoet heb. En tevens zal ik onthouden, dat Nederland in de evolutie van het Europecsche geestesleven blijkbaar toch zoo'n gering aandeel niet gehad heeft. Reeds het eerste deel van Cohen's Ecrivains franqais en Hollande schonk ons die vertroosting, welke door deze voorloopige voortzetting (want er komt nog meer) zeker niet te niet wordt gedaan. Prof. Cohen kent en begrijpt ons. ons en onze geschiedenis, en hij is ons genegen. Zijn geschriften zoowel als zijn persoonlijk optreden zijn Nederland reeds in zekere mate ten goede gekomen, en zullen dat steeds meer doen. Nederland Wordt in het buitenland eerder met koele achting dan met liefde beschouwd, en nog vaker eenvoudig vergeten, geignoreerd, overgeslagen; dat het in dezen geleerden en bekwamen Franschman een warmvoelend (ofschoon helderziend !)) ambassadeur gevonden heeft, moge ten onzent op prijs gesteld worden. AANTEEKEN1NGEN EN BERICHTEN. WIJSBEGEERTE, THEOLOGIE. De firma Editions du siècle" zond ons: Amaiice, Divinitéde Frédèric Nietzsche, J. de Gaultier, Nietzsche, D. Massé, L'énigme de Jésus-Christ. Masséverklaart een onpartijdig historisch onderzoek te hebben willen instellen. J. de Gaultier is een zeer interessant denker, uitnemend prozateur. G. DIJHAMEL. Over dezen voortreffelijken auteur is door AnciréThérive een mooi, een waar boekje geschreven (Parijs, Rasmussen). SUARÈS geeft weer een bundel van zijn knappe essays: Présenccs (Parijs, Emile Paul). MAURICE GENEVOIX kreeg voor Raboliot den prix-Goncourt (Parijs, Grasset). HENRI BÉRACD schreef een historischen roman, door historici niet onverdeeld gunstig beoordeeld: Au capucin vnurrnand. (Parijs, A. Michei). MEVROUW MARC;UERITE SCIIURMANN gaf bij Van Dishoeck te Bitssmn twee genoeglijke, levendige romannetjes uit: Ombres chinüises en Me!:tcub nu lu nuit impréviie. Het laatste is gedateerd uit Laren, Hollande. Voorts ontvangen: A. Laurent, La ma«ie et la dirination chcz les rhald oAssyricns. (Parijs, Art indépendant). LUC DURTAIN schreef in l-'.urnpe van 15 September, j.1. een novelle, getiteld Lions de mcr, die eenvoudig een meester stukje is. k herinner er aan, <i:U Durtain o.a. de schrijver is van den inooien roman Douze cent mille.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl