De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1927 12 maart pagina 18

12 maart 1927 – pagina 18

Dit is een ingescande tekst.

18 DE GROENE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD ^'DOR NEDERLAND No.r 2597 HET VAAR-WEL AAN DE GIESSEN F T A F JU/ JL JL\. JL IN HET LAND VAN DEN WITTEN LOTUS IV. Van i Pinkeveer naar Meerkerk EEN OVERBODIGE T~\ E dag keert en de zon is op *-^ weg naar den westelijken horizont, maar nog machtig is haar zengingsgloed over de arme amechtige aarde. Wij denken, dat het concentratiepunt van alle zonnehette precies aan 't Pinkeveer ligt, trouwens, sarrend met ons meereist, van Gorcum af tot hier, en straks nog verder. De koeien in den Muisbroekschen- en Neder-Slingelandschen Polder liggen plat ter aarde; zelfs de schaduw van een elzenstruik of jodenpruim wordt door die dieren ingenomen. Maar deze laatste etappe is weerzoo rijk aan verlustiging voor het oog, dat we blijven ver duren. Temeer, omdat het gebied waar we thans indringen, zoo mogelijk nog onbekender is. Want er is eenig zomertoerisme van Gorcum uit, langs de Giessen; maar wijder dan Nieuwkerk drin gen deze lieden doorgaans niet. Dat is te bemerken aan de kroegjes. Tot zoover de toeristen dringen, is er nog wel, al zij 't primitief, ;gerekend op hun behoeften; dieper in het achterland domineeren klare met een klont, cats en bier. De aard der kroegjesartikelen is altijd een veiligen waar ?demeter van het toerisme. Nu, aan de lafenishuizen van Slingeland en Hoor.naar te zien, moet (de komst van uw zwerver niet meegerekend) het begin van het toerisme er nog feestelijk gevierd worden. Haast u dus, zoo ge de Jeans wilt loopen, plechtig ingehaald te worden door het gemeentebestuur. De autobus is ook in deze gewesten al wel ingedrongen, ze bezwermen trouwens Teeds de heele Giessen, maar ik vraag me af, of er veel door veranderd is in de gesteldheid der bewoners. Ik vraag dat een boer met open, verstandigen kop. Kijk", zegt hij, met zijn vinger aan den neus, dat zal 'k je zeggen gaan. Er zijn veranderingen, hier zoo :goed als gunter en overal, 't Jongvolk dat is anders ?dan wij waren als 'ankomende knapen. Maar dat zeiden onze vaders van ons ook al, en dat gaat altijd zoo, met elk nieuw geslacht. Toch, de veranderingen van den lesten tijd zijn niet gering. We hebben eerst de machines gekregen: 't vrouwvolk de naaimachines «n wij de maaiers en de hooischudders en -rijvers. Er is veul vooroordeel weggedouwd, alvoor 't zoover kwam, dat laat zich verstaan. Toen kwamen de coöperaties en de vereenigingen. We leerden nadenken over ons bestaan, over het bedrijf te midden van de .andere industrieën en bedrijven, maar ook over onze verhouding tot het stadsvolk. En daaruit ontstond veelal lust om meer te weten. Het landbouwonderwijs leerde onze jongens veel, wat wij vroeger niet konden bekomen, en niet alleen krek in het vak, ook dingen daarbuiten. En nu verder, ja, d'r zit gang in, in onze dagen kwamen de bussen, die ons in weinig tijds naar de stad toe brengen. Nou zal je denken, dat er veul wereldschheid door kommen zal in de harten van 't jonkvolk. Maar dat valt mee. De DOOR HERMAN DE MAN boerenaard is al z'n leven naar de eenvoudigheid gekeerd geweest, en van't drukke vertier en stadsche ijdelheid most ons volk nooit veul hebben. En dat is zoo gebleven, tenminste in verweg de meeste harten." Je kan hieromtrent groote coöperaties gezien hebben: de koekcnfabriek en de melkfabriek van de Samenwerking". Je vat eigens wel, dat daar vast en zt'ker nieuwe inzichten achter steken; zulke groote dingen kommen niet uit de lucht vallen. Maar als je nou in de stad weerom komt, zeg dan gerust, dat de jonge gasten van langs de Giessen deur al het nieuwe niet den kolder in den kop hebhen gekregen. Ons jonkvolk gaat op den oud-vertrouwden voet Voort en zoo is dat wel". De boerenaard, van tevredenheid met het verkeeren grootendeels op de hofstee en in 't bedrijf, blijkt dan wel diep te zetelen". Jij zegt 't daar krek zooals het i?. De boei kan nieuwigheden best verduren; tenminste, de boeren hiervandaan. Hoe of dat levers anders is, kan 'k niet bekijken. Ze blijven het goede, dat ovcrgeorveii is van de vaders van onze vaders eerbiedigen. Dat is een geluk". Op die woorden dacht ik na. Boven een der oude hoeven zag ik een antenne; ergens waar ik binnen trad om wat te mogen keuvelen, lag op een plank, bij ander leesgerij, het Boerenjaarboek, het ont wikkelingsorgaan van 't opkomend boerengeslacht. Zeker, er dringt nieuw weten door in onze boeren hoeven; zelfs diep in 't achterland, zelfs langs de Giessen. ROMANTISCH UITKIJKJE OVER DE GIESSEN We zagen daar ook vele eertijds houten stoepen en rijshouten beschoeiingen door beton vervangen. Zoete romantici zullen huiveren, maar ze mogen getroost zijn: beton, nuchter en bescheiden en strak aangewend in ons polderland, doet mede aan de volmaking van 't landsche beeld, en het stoort er niet. Maar zie, hoe het otidc nog worstelt om tradities te behouden. Terwijl daar, langs Slingeland en Hoornaar, de bussen daveren, stapt er nog, zoo veertig geslachten soorfgenooten al stapten, de landsche maniifacturier, niet den bak of het pak, al naar 't seizoen is. In dit wanne tij verkiest hij dui open hak, een somt keperrek, zoo we ze vroeger zagen in de degelijke lappenwinkels. We houden hem staande , .Hettig !" is alles wat hij /egt, leunend op zijn stok, die mede wel. verboden ellemaat zal x.'jn, ui minstens toch vroeger geweest is. We willen een gesprek aangaan, een praal je met een vertegenwoordiger van een uitstervend ras. Maar hij, staande in de heete vlakte, met een water molen op den achtergrond, is tot geen gesprek te vermurwen. Hij wil heen, snel heen van ons, naar de boomhuurt die wij zoo pas verlaten hebben, om daar beschut te zijn. Maar ik krijg een inval. Terwijl hij al weer marsclivaardig is. vraag ik ook zijn oordeel over de autobus en den nieuwen tijd. En hij plant zijn stok sterk in den dijk, gramschap komt op zijn oiimannenwezen, en hij legt de volgende getuigenis af: Die lorren, die onzalige machines langs den dijk en in een boer zijn land, dat zijn teekenen van Be lzabub. Het einde is nog nooit zoo nabij geweest; de groote hoer roert zich, verderf en godvtrlatenlieid gaan rond als brieschende leeuwen, zoekende wie zij zullen verslinden; Beëlzabub heeft in de harten van 't boerenvolk de ijdelheid gegrondvest; het einde nadcit snel. Welk bocrenmensch koopt nog stukgoed schortcbont, laken, graslinnen, keper, piqué, bij een eerzaam koopman die langs de deur komt sinds onheugelijke jaren? Neen, ze trekken naar de stad, naar de paleizen met lampen en hooge poorten, ze trekken den broeden weg op, waar 't verderf loert, om daar heurlui kleér gemaakt en wel te koopen. Da's geldverkwisting, en je komt er bij Asmodce mee in 't gevlei! 't Is hard veur een oud eerlijk man, die heel zijn leven de menschen naar behooren bediend heit, dat die snotmeiden, die rechtevoort boeren (ja 'k heb ze allegaar as luierkeindcren gekannen) nou je 'an de onderdcur laten staan. Ze hebben niks noodig ! Niks noodig! niks noodig! Ze dragen hemmetjes met kantjes d'r 'an, uit de stad. Is dat dracht veur een gereformeerd boerenminsch? Ze mosten d'r eigen schamen, .dat zeg ik ! En dat komt alles van die onzalige machines !" Brave vrind", zei ik kalmeerend, zóó zal je't nóg wanner krijgen". Jaat, gelijk heb ie. Maar aanstaand jaar a; 'k het beleven mag, dan hou' ik met loopen op. 'k Heb gelukkig groote brave keinderen. Jaat, jaaf, 't is veuls re hettig, 'k heb geen tijd meer, 'k gaan weg, ge n dag!" Hij zwaaide nog met zijn stok, gram op de bussen, verzaligd in de gedachte aan zijn goeie groole kin deren, die hem een onbezorgden ouden dag hebben toegezegd. We gaan verder, en passeereu ai dadelijk een autobus. En we weten: nog even, en dat duivelstuig zal langs den lappieskoopman stuiven; hij zal gehuld staan in het stof, dat zoo pijnlijk plekt op een zweethuid.... en hij zal dreigend zijn stok heffen,

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl