De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1927 12 maart pagina 19

12 maart 1927 – pagina 19

Dit is een ingescande tekst.

No. 2597 DE GROENE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND 19 UIT HET KLADSCHRIFT VAN JANTJE maar machteloos zijn. Arme man; zoo machteloos als gij, zijn allen die zfch vastklemmen aan vergane zaken. Onverbiddelijk gaat de nieuwe tijd, sterk oprukkend gelijk alles wat jong is gij zult hem niet keeren met bezweringen of duivelenban. Gij en het onnut geworden sierlijk watermolentje, waarvoor ge stondt, toen ge uw gal uitspuwde over Beëlzabub's jongste middel, de autobus, ge zult het van den nieuwen tijd niet winnen.De machine heerscht. En nu zijn we weer gekomen in de onbarmhartige vlakte. De zon is dalende, maay gelijk het spreek woord zegt, een bijtende hond slaat ook met zijn staart, zoo ziet die dalende zon nog kans ons bijkans aan den kook te braden. De Giessen verliest haar rech terhelft, de Kromme Giessen die naarde Minkeloosche heul trekt, om daar in boerenweteringen roemloos onder te gaan; en even verder, voor Noordeloos, neemt zij van dat dorpje den naam ook aan. Maar ook de Noordeloos heeft geen langdurig bestaan, haar water gaat over in de Knollevliet, die het naar Liesveldt bij Groot-Ammers voert. We komen langs het donkere Slot Noordeloos, maar toeven er niet lang. De Noordeloos is denGiessenschen luister al kwijt, het water is nuchter geworden, als het in het dorp vloeit, waar 't met steenen wallen is beschoeid. En geheel zonder weemoed verlaten we, even buiten het dorp, deze voortzetting van de Giessen. Weliswaar denken we nog minzaam terug aan de veelheid van romantiek, ons geboden langs een van Hollands schoonste binnenwateren maar wij zijn nu eenmaal real-genieters, en er is hier, aan den Dool, weer gansch ander oogenfeest. Want hier rollen de wijde landen voor onze oogen open, al de landen en kaaien en weteringen, gelegen tusschen Ameide, Meerkerk en Nieuwland. En we zijn toch eigenlijk zoo diep verheugd, dat we weer naar de ijle eindeloosheid staren mogen, trots het zonnevuur en de schroeiing in onze kelen, en we erkennen het gaarne elkander: zoo, en zoo het liefste, zien wij Holland, het horizontale land, zonder snorrepijperij van lommerrijke laantjes en poezelige water stroompjes. O, wij exclusivisten, met onze voorkeur naar het barre, het troosteloos wijde, het vlakke.... wij zijn aangeraakten van Calvijn den Strakke, wij zijn bovendien niet goed geraakt, want inconsequenter dan wij, zult ge er moeilijk een vinden. Pas komen we uit de droomteedere romantiek, of wij, die er in gesmolten waren, verguizen deze teederheid. Ach, waren we als Heinrich Heine, die de romantiek tot in de toppen beheerschte, en er een even perfect spotter van was. Zal 't dan de eeuwig eendere tragiek blijven van den bewustgeworden romanticus, dat hij alleen maar spot of verguizing heeft voor zijn eigen hartsvoorkeur? Toch zou mij de spot liever zijn dan de verguizing. Maar Heine was een Latijnsche Duitscher, ik ben een Hollander, en in Holland is de boutade met zeeklei en keien geladen; wie door Hollandsche boutade geraakt wordt, heeft een gat in zijn kersepit. SPREEKZAAL T) IJ toeval komt ons heden onder de oogen het ?*-' stukje van Dr. Arie Querido in de Amsterdammer van l Januari, waarin de leiders van De Litteraire Gids in hun goeden naam worden aangetast. Wij spreken er onze verwondering over uit, dat deze aanval niet te onzer kennis is gebracht. Nu wij hem toevallig ontdekken, zij het ons vergund rekening en verantwoording van onze leiding te geven. In de Litt. Gids van 19 Nov. namen wij een artikel van Eilkema de Roo op over Sinclair Lewis, waarin o.m. voorkwam.: ;,Babbitt is in de nederlandsche overzetting grondig verknoeid, door een vertaler, die niets van ameri kanismen weet, de mensen noch de toestanden daar ginds kent (hoe de uitgever zo duchtig heeft kunnen mistasten is een raadsel); Arrowsmith is er slechts een klein weinig minder slecht afgekomen." Wij namen dit op, vertrouwend dat E. de R. dit kon verantwoorden, daar hij Ie niet de eerste de beste als auteur is, 2e in verschillende bladen als criticus is opgetreden, 3e van Amerikaansche toe standen op de hoogte lijkt te zijn, 4e zelf uitgever is (o.a. van uit het Amerikaansch vertaalde werken, en ook van een roman van den eersten ondergeteekende) 5e bestuurslid van den Ned. Uitgeversbond, en 6e uit vriendschap ons jong blad vlak te voren had ge steund door een artikel in te zenden dat tal van lezers zeer waardeerden, 7e zelf vertaald heeft. Om al deze redenen meenden we het stuk over Lewis te kunnen opnemen. Hoe verbaasd (en ontstemd) werden wij, daarop een tweede artikel van E. de. R. over Lewis te ont vangen, waarin grootendeels ternggekrabbeld werd in zake het beweerde over de slechte vertaling van Arrowsmith ! Er werd toch niets meer of minder in verklaard, dan dat de beoordeelaar zelf het beek niet had gelezen, maar op een ander was afgegaan ! Hadden wij al bezwaar tegen de lengte van dit 2e artikel, tegen den onaantrekkelijke!! vorm hadden we nog meer in te brengen doch het hoofdbezwaar was wel: het bleek te zijn de beantwoording van een brief (dien wij als redacteuren nooit hebben gezien) dien de vertaler, Dr. A. Querido, hem had geschreven. Deze brief nu is niet aan onze redactie aangeboden, bijgevolg ook niet door ons opgenomen, en evenmin door een ander blad gepubliceerd. Allemaal redenen om het uitvoerige antwoord niet te plaatsen. (Met de toezegging, buiten ons medeweten aan den lieer Querido gedaan, in een volgend artikel er op terug te zullen komen, beloofde E. de R. iets dat buiten zijn macht lag, daar hij geen deel van de redactie uit maakte). Wij hebben hem echter in overweging gegeven het stuk te bekorten, sympathie als we hadden voor de geste van het schuld bekpnnen, of liever van het rectificeeren, en hem aangeraden het in een nog Kenners zeggen: MIJ smaakt allén een BROCHES Cigaret" toegezegd artikel te verwerken. E. de R. heeft zich hier op geen enkele wijze tegen verzet, integendeel ons daarop een artikel over een ander Amerikaansch auteur doen toekomen, dat afgedrukt is in de Litt. Gids van 17 December (dus 14 dagen voordat het stukje van Dr. Querido in uw blad verscheen), waar uit wij aanhalen: De gelegenheid moge hier aangegrepen worden om hem (d.i. de vertaler van Arrowsmith, Red.) toe te geven, dat hij recht heeft op rehabilitatie. Zijn taak was buitengewoon zwaar, en een woordelike vergelijking van origineel en vertaling doet een woord van spijt over de haastige generalisatie van het vorig oordeel plicht blijken. Doch het bezwaar tegen ver taling waarbij veel van de atmosfeer verdwijnen moet. omdat de détails tegen overzettingen niet bestand blijken, kan niet anders dan gehandhaafd blijven; de vertaler heeft dit trouwens zelf gevoeld, met name in hoofdstuk 39, waar hij herhaaldelik stukken wegge laten heeft, die zelfs zijn zaakkundigheid te machtig bleken." Dat Eilkema de Roo hierna Dr. Querido met instemming" het door ons niet opgenomen stuk in de Groene laat plaatsen, en dat Dr, Q. <>n:en naam nu daarin aantast, is ons een raadsel. Het is nu aan U te beoordeelen, geachte Redactie, of de door Dr. Querido genoemde wonderlijke ma nieren" moeten worden gezocht bij de redacteuren van de Litt. Gids, dan wel elders. GERBEN COLMJON LEX VERBRAECK De redactie is /o vriendelik, mij te vragen of ik aan het bovenstaande iets heb toe te votgen. Wat zou het moeten zijn? Een betoog, dat de zaak nóg onduideliker maakt dan ze mijzelf al geworden is? De lezers zijn, dunkt me, nu genoeg op de proef gesteld. Maar helemaal zwijgen mag ik niet, daar ik immers de schuld van alles ben. Ziehier dan: ik ga mijn leven beteren en zal nooit meer over boeken schrijven. Maar of ik nooit weer blun ders zal begaan, dat kan ik niet beloven. J. EILKEMA DE ROO (D iscussie t>cslo ten). I! MUZIEKHANDEL PIA N O 'S A" 1835 D ichtitSt. Filter 4 H, RAHR VLEUGELS D Tel. 443 UT«ECHT

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl