De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1927 12 maart pagina 4

12 maart 1927 – pagina 4

Dit is een ingescande tekst.

DE GROENE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND No. 2597 D E INDISCHE ONLUSTEN EN BESTUURSHERVORMING D E DOOR S. RITSEMA VAN ECK DE onlusten in Indiëhebben aan het licht gebracht, dat de bestuurshervorming?De Graaft' wij mogen wel zeggen Idenburg?Colijn?De Graaff een mislukking is. In de lezenswaardige correspon dentie uit Bandoeng in de N.R.Ct. van 8 en 15 Febru ari j.I. wordt daarop zeer terecht gewezen. Zooals het bestuur in Indiësteeds het typisch tweeledig karakter heeft getoond van een Inlandsen bestuur, gaande over de Inlanders, en een Europeesch bestuur, indirect over die Inlanders gaande en verder alle hooger bestuur omvattende, zoo is ook de bestuurs hervorming?De Graaff een tweeledige mislukking geworden. Zij heeft, reeds door hare voorbereiding, de ontwrichting van het inlandsch bestuur ingeleid en de vastheid van gezag in de inheemsche samen levingen verloren doen gaan. Zij heeft in het Euro peesch bestuur een verwarring, een onwezenlijkheid, een gecompliceerdheid gebracht, die al onze krachten absorbeert voor het gaande houden der machine zelve en de bestuursmachine steeds minder geschikt maakt voor haar eigenlijk doel: het instrument te zijn voor de uitvoering der staatkundige doeleinden. Die bestuurshervorming is bovendien een staatkundige fout en nu wij tegenover de huidige opstandigheid in de welvarendste deelen van Indiëstaan en het vrijwel onvermijdelijke van een nieuwe herziening erkennen, is het noodig op de oorzaken te wijzen, die ondanks onze langdurige ervaring, zoo'n mislukking konden brengen. Alleen door de oorzaken te kennen kan de weg tot herstel gevonden worden. De plannen tot instelling van provinciën dateeren van omstreeks 1905. Van Heutsz gaf den toenmaligen algemeene «i secretaris opdracht in die richting voor stellen te doen, doch dacht hierbij uitsluitend aan afwenteling van centrale bestuurstaak op gouver neurs van provinciën. Dien opzet vond S. de Graaff bij zijn optreden als Directeur van Binnenlandsch Bestuur en dien opzet heeft hij behouden, ook in zijn samenwerking met Colijn. Bestemd voor een toestand, die door de opkomst der inheemsche bevolking snel ging verdwijnen, was hij geheel verouderd, toen hij door de Waal Malefijt als wetsontwerp in 1910 werd ingediend. Dit hield in het geheel geen rekening met de opkomst en ontwikkeling der Inlanders, had zelfs niet in beschouwing genomen dat met de bestuurs hervorming ook vele technische diensten hervormd moesten worden, was ook niet bedoeld om in een groote staatkundige conceptie ingepast te worden. Het doel dat S. de Graaff er in zag door concentratie van bestaande residenties tot een tiental provincies te komen met zeer geselecteerde ambtenaren aan het hoofd had eigenlijk nooit reden van bestaan. Tegenover deze geheel verouderde conceptie van het wetsontwerp is toen door mij een reorganisatie gesteld, diévan meet af het geheel omvatte. Het was duidelijk dat het leven in Indiëreeds te intensief was geworden om zonder verwarring te stichten de bestaande residenties in dichtbevolkte streken op te heffen. Er was ook geen reden meer voor, toen door mij voor de ontwikkeling van de inheemsche samen levingen richtlijnen werden gegeven en de regentschapsautonomie met de regentschapsraden werd voorgesteld. In dat verband voldeden de weinige provincies, die ik voorstelde en die de groote eilanden Java, Sumatra, Borneo, Celebes en onderhoorigheden, de Molukken met Nieuw-Guinea zouden omvatten, veel meer. Door de handhaving der be staande residentie ik noemde dit een vast punt kon de geheele hervorming in tweeën gesplitst worden : een meer politieke voor de inheemsche samenlevingen en een meer administratieve voor het nederlandsche opperbestuur. De ontwikkeling der inheemsche samen levingen kon ongestoord en zonder gezagsontwrich ting plaats vinden; doo-r de handhaving van de residentie kon in het hooger bestuur op zeer doel treffende wijze de provincie worden ingelascht zonder dat daardoor alle residenties in stukken geknipt be hoefden te worden. Deze reorganisatie kon eenvoudig en doeltreffend zijn omdat zij, door ervaring en reflexie gesteund, van het begin af de geheele te reorganiseeren materie omvatte en niet, zooals die van De Graaff, voor een zeer beperkte materie en voor reeds ver ouderde toestanden was ontworpen. Zij had dan ook de volle instemming van Van Heutsz, die erkende dat de opzet van De Graaff geheel tot het verleden behoorde. Mijn voorstel had tot gevolg dat het ont werp?De Waal Malefijt bleef rusten en dat niet op verheffing tot wet werd aangedrongen. Was tot dat oogenblik alles gegaan zooals het moest gaan en scheen tijdig de weg gebaand voor een nieuwe staatkunde, die weder de verschijnselen van haar tijd zou omvatten toen de Regeering na de verschijning van mijne brochure en na de intrekking van haar ontwerp voor de vraag stond wat nu?" deed zij die böse That" die, uitgroeiende in hare consequenties, al het kwaad heeft voortgebracht, waarvan wij nu de gevolgen ondervinden. Onder invloed van S. de Graaff en Colijn staande, beging De Waal Malefijt de groote font toe te laten, dat die nieuwe, door mij gegeven gedachten, niet als nieuwe gedachten werden aanvaard en erkend, doch dat zij zooveel mogelijk werden verzwegen en zoo onge merkt mogelijk in een nieuw ontwerp werden ver werkt onder naam van S. de Graaff als regeeringscommissaris. Colijn publiceerde eveneens belangrijke gedachten uit mijn werk onder eigen naam en Iden burg, die van dit alles op de hoogte was en die wist hoe mijn werk zoo'n groote verandering had te weeg gebracht, bleef des niet te min volkomen passief en verzaakte zijn plicht als gouverneur-generaal door mij bij het gebruik, dat de Regeering van mijn werk ging maken, niet te kennen. In die houding van het driemanschap Idenburg, Colijn, De Graaft', die het uiterlijk prestige van persoon en partij hooger stelden dan ambtsplicht en publieke moraal, ligt de eigenlijke oorzaak van de groote vertroebeling in de koloniale politiek, die sedert is ingetreden; ligt ook de eigen lijke oorzaak van het falen van het koloniaal instinct van het nederlandsche volk, ondanks eeuwenlange ervaring; en zoo men, tegenover de onlusten staande, schuldigen zou willen noemen, dan zouden het vooral deze drie moeten zijn, al gaan ook anderen niet vrij uit. Van Heutsz keurde Colijn's methoden zeer af en schreef mij over diens bekende brochure: ont daan van de franje, zijn het Uwe ideeën," Doch, zooals men van materieel bezit, dat op die wijze is verkregen, pleegt te zeggen dat het niet wil gedijen, zoo wilde ook mijn geestelijk bezit in hun handen niet gedijen en de poging door S. de Graaff gedaan, om aan zijn ouden opzet nieuwe gedachten toe te voegen, heeft tot een bastaardeering van ons koloniaal bestuur geleid, die thans in het verlies van vertrouwen, onmacht en algemeene ontevredenheid tot uiting komt. Ons groote beginsel, hoeksteen van het gebouw onzer koloniale werkzaamheid, de regeering der Inlanders door hunne hoofden, wordt niet gemoder niseerd, doch prijsgegeven; de residentie, steeds meer gestabiliseerde eenheid van nederlandsch opperbestuur en reeds met raden versterkt, ziet haar oplossing te gemoet ;de provincie brengt een eindelooze complicatie, is zeer kostbaar en is niet dienstbaar gemaakt aan de eischen van een rijkspolitiek. Het spel der politiek bracht S. de Graaff, wederom door invloed van Iden burg en Colijn, het ministerschap en daarmede de macht een nieuwe staatsinrichting op te leggen, waaraan het zelfde lot beschoren za! zijn als aan de bestuurshervorming: eerst invoering, dan mislukking. Ook daar geen overzicht van de geheele materie, die geregeld moest worden, doch incidenteele oplossing van incidenteele moeilijkheden. Ook die staats inrichting is een miskenning van de staatkundige beginselen, die steeds ons koloniaal bestaan hebben bepaald en moeten blijven bepalen. Zij geeft voor de inheemsche volken, noch voor het nederlandsche gezag hetgeen noodig is. Ook hier heeft een geloof in de autoriteit en de beweegredenen van Idenburg en Colijn, waarvoor in deze diepgaande problemen echter geen grondslag aanwezig was, aan de regeeringspartijen den moed gegeven de voorstellingen van S. de Graaff te aanvaarden. Men kan thans eigenlijk niet meer ontkomen aan een wijziging der bestunrshervorming, doch, doet men dit, dan moet alles, ook de staatsinrichting, ge wijzigd worden. Inderdaad, het is onvermijdelijk, willen wij niet voor toestanden komen te staan, die wij niet meer kunnen beheerschen. Het is het nood lottige, onvermijdelijke gevolg van het falen in karakter, in 1911, van de genoemde personen. Niet alleen dat dit mij van de normale waardeering van een mocilijken en baanbrekenden arbeid heeft beroofd; niet alleen dat aan haat en afgunst de vrije loop is gelaten op een wijze, die ten slofte mijn ambtelijke werkzaamheid heeft afgesneden; doch dit zoo zorg vuldig verzwegen en toch door zoovelen geweten handelen van ministers, land voogden n politici heeft een demoralisatie in de nederlandsche-koloniale en indische regceringskringen gebracht, heeft die be windslieden in een afhankelijkheid van medcwetende ondergeschikten gebracht, die niet spoedig overwon nen zullen zijn. Meer dan dit alles weegt echter, dat aan Indiëeen hervorming op het gebied van bestuursen staatsinrichting is onthouden die, tijdig doorgevoerd en zij tros door mij tijdig aangeboden een toe stand had in het leven geroepen, waartegen de huidige ontwrichting en onmacht wel een sterke tegenstelling vormen. En ook nu zal men tot herstel weder daar moeten aanknoopen waar een te groot en niet ge rechtvaardigd vertrouwen in beweegredenen en be kwaamheid van een Idenburg, een Colijn, een e Graaff aan het nederlandsche volk het spoor bijster deed worden. In de kringen der ambtenaren van het binnenlandsch bestuur is altijd veel sympathie voor mijne voorstellen geweest. Met elementaire kracht dringt zich thans weder de eisch naar voren om aan de inheemsche bevolking een eigen levenskans; te geven, geleid door eigen vertrouwde hoofden en voormannen. liet regentschap zij niet meer de laagste gemeenschap van het gemengde europeetche en inlandsche volk", doch worde weder de hoogste gemeenschap van de inheemsche volken, ontoegankelijk voor wie niet daartoe behoort, autonoom zich besturende, zoover het vermogen reikt. Moge dit scheidingen impliceeren tusschen Inlanders en Nederlanders, die schei dingen zijn elementair en moeten aanvaard worden. Het is beter die te aanvaarden en te organiseeren tot opbouw van een federatief georiënteerd staatswezen, dan die scheidingen in kunstmatige staatsinstellingen te verdoezelen om in opstand en verzwakking van gezag te ondervinden dat dergelijke elementaire factoren zich niet laten verdoezelen. Stond ik in de Herzieningscommissie, in 1920, nog alleen in het streven naar een federatief georiënteerd staatswezen; met de daaraan ten grondslag liggende erkenning van scheidingen, uit zijn Leidsche rede blijkt dat de oudGouverneur-Generaal Van Limburg Stirum zich. thans achter mij heeft geschaard, zooals Colijn dit: reeds eerder deed. La véritéest en marche! Doch moet: de indische Regeering erkennen dat de bestuursher vorming een mislukking is; zal zij ook weldra moeten erkennen dat de nieuwe staatsinrichting een misluk king is zij zal daarmede niet kunnen volstaan. Is het haar plicht de wetten uit te voeren, zoolang die bestaan, niet minder is het haar plicht intrekking, van die wetten voor te stellen als zij ervaart, dat zij het Land te gronde richten. Doch hier komen wij tot het moeilijke punt: is de Regeering in staat om tegen over die verkeerde wetten een nieuw ontwerp te stellen? Of, zoo wij van het abstracte naar het concrete overgaan, is de tegenwoordige landvoogd, Jhr. De Graeff, is de tegenwoordige minister, Dr. Konings berger, in staat dit te doen? Hier voelen wij de moei lijkheid, die het voor personen, die zich altijd met den stroom van het dagelijksche gebeuren hebben late» medevoeren, moet opleveren, thans tegen dien stroom. in te gaan met eigen richting. Zij hebben nimmer getoond die eigen richting te bezitten en zijn niet gewend aan de inspanning, die het ingaan tegen dert stroom vergt. Zoo staat te vreezen dat in deze onmacht et> in deze moeite het motief tot onthouding zal worden gevonden; dat alle verandering slechts ondergeschiktezaken zal raken; dat wij de verkeerde ontwikkeling; der dingen niet met alomvattenden greep zullen wetert te keeren; en dat een heftiger uitbarsting als eert noodlot over ons za! komen. Men begrijpe echter de moeilijkheden wel goedDe zgn. linksche partijen, die zich gaarne vooruit strevend noemen, hebben zich indertijd tegen de voorstellen van S. de Graaff verzet (ook Dr. Konings berger maakte deel uit van het comité) uit hoofde van opvattingen, die, waren zij verwezenlijkt, ons; nog veel verder in de impasse gebracht zouden hebben. Zij wilden nog consequenter nivelleering en nog con sequenter aantasting van het eigen leven der indische volken, dan in de voorstellen?De Graaff is geschied» Ziet men echter in, dat in dat aantasten van het eigen inheemsche leven, en vooral in het nalaten van de bevordering en ontwikkeling van dat eigen leven, de vatbaarheid voor ontbindende propaganda is gelegen,. dan ziet men tevens in dat zoowel de meer conser vatieve als de meer vooruitstrevende elementen in gelijke mate gefaald hebben, omdat zij beiden de verkeerde richting, de een stuwend, de ander remmend, gemeen hebben.' Het gaat thans, dit moet vooral begrepen worden, om het verlaten van een verkeerde richting, en niet om sneller of langzamer tempo in den bestaanden gang van zaken. Tegenover dezen toestand staande, zou ik met na druk willen waarschuwen tegen het overschatten!' van de waarde van persoonlijk beleid van een Landvoogd. Beleid kan scherpe kanten wegnemen, kan misverstand voorkomen doordat het een sfeer van vertrouwen schept, doch kan niet de gevolgen van verkeerde staatkundige groepeering te niet doen.. Wat wij noodig hebben is een nieuwe staatkunde,. gecondenseerd in een nieuwe staatsinrichting, die' weder met machtigen greep het moderne koloniale leven omvat. Het beleid van den Landvoogd richtczich dan op het aanvaarden van die nieuwe staat kunde en op het afronden der scherpe zijden. ,Thc capacity for tisefulness of your best wil! ,,be straitwaistcoated unless they are the Instruments of a policy. There must be a clear-cut and definite policy, both in regard to British India and the Indian States and that policy must be based on a firm grip of the Indian situafion bij the democracy ,,of Britain." Zoo sprak enkele jaren geleden de Maharajah van Bikanir en zoo geldt het ook voor ons Indië. Late men dan ook niet verder gaan met inciden teele hervormingen onderdaanschap, indisch agentschap, positie Chineezen, wijziging volksraad, geforceerde benoeming van Inlanders, enz. vóór een duidelijke politiek is ontworpen. Zooals Van Heutsz brak met de incidenteele expedities tegen opstandige volken om in een groote, omvattende. politiek de algemeene en afdoende gezagsvestiging in Indiëtot object te stellen, zoo zullen wij ook moeten breken met de incidenteele hervormingen en in een algemeene omvattende staatkunde Indiëen Indië's volken bewust in het Rijk moeten inpassen. Een Inlanderpolitiek, die niet tevens een deel vormt van een rijkspolitiek, zal steeds onaanvaardbaar zijn. Kunstzaal VAN LIER nntiNt ho< Postkantoor te I,aren (X.-H.) ANTIQUITEITEN OOSTERSCHE KUNST SCHILDERIJEN - NEGER PLASTIEK

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl