De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1927 19 maart pagina 2

19 maart 1927 – pagina 2

Dit is een ingescande tekst.

DE GROENE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND N o. 2598 OPHEFFING VAN KANTONGERECHTEN DOOR MR. E. VAN BOLHUIS BIJ de beraadslaging van de Tweede Kamer over de opheffing van kantongerechten illustreerden vele voor- en tegenstanders er van, in koor of als solist het werd een waar oratorium het eeuwigwisselende van hetgeen van deze aarde is. In casu betrof de verandering de meening van vele meer of minder ter zake kundigen omtrent de noodzaak tot het zijn of niet zijn van een 33-tal kantonrechters. En daarbij ging het er om of de bevoegdheid van deze functionarissen in burgerlijke zaken zou moeten worden uitgebreid. Want in 1924 was een wetsontwerp ingediend (de Koninklijke Boodschap dateerde van 12 Februari) tot opheffing van 33, eerst zelfs 34, kantongerechten. Dus ruim drie jaren al hing deze kwestie in de lucht", toen op Vrijdag 11 Maart 1927 door de Tweede Kamer met 46 tegen 26 stemmen het voorstel-Van Schalk werd aangenomen om de behandeling van het aanhangige wetsontwerp te schorsen. De regeering stelde voor om op te heffen de kanton gerechten te Hcusden, Veghel, Oirschot, Oosterhout, Tholen, Gulpen, Weert, Eist, Doesburg, Groenlo, Zaltbommel, Druten, Vianen, Kampen, Goor, Schoon hoven, Ridderkerk, Sliedrecht, Hulst, Schagen, Medemblik, Purmerend, Haarlemmermeer, Breukelen Nijenrode, Wijk bij Duurstede, Woerden, Bergum, Bolsward, Lemmer, Zuidhorn, Appingedam, Onderdendam en Hoogeveen. Steenwijk behoorde eerst ook tot de uitverkorenen, doch later is het van de lijst afgevoerd. In de memorie van toelichting tot het wetsontwerp schreef de Minister van Justitie: Ook thans staat voorop de volstrekte noodzakelijkheid om, waar mogelijk, de Staatsuitgaven te verminderen. Bij de beoordeeling van de voorgestelde nieuwe indeeiing mag deze bezuinigingseisch nimmer uit het oog worden verloren. Tegen opheffing van een kanton gerecht kunnen bezwaren bestaan, welke, indien financieele overwegingen niet golden, den doorslag zouden kunnen geven. Thans echter zal het geldelijk argument tot opheffing doen besluiten, waar, zonder dit argument, een gerecht gehandhaafd zou kunnen worden. In ieder geval afzonderlijk is het voor en het tegen nauwgezet overwogen. Waar de bezwaren (bijv. te groote afstand) tegen ontbinding te groot waren, is daarvan afgezien, ook al zouden de weinig beteekenende werkzaamheden op zich zelf opheffing hebben gerechtvaardigd. Het ware evenwel verkeerd de bezwaren, die aanwijsbaar zijn, te breed uit te meten en de oogen geheel of half te sluiten voor den bezuinigingseisch." Woorden, welke dateeren zooals wij reeds zagen uit den aanvang van het jaar 1924, toen door velen de gulden" in groot gevaar werd geacht. De ontvangst van het ontwerp was al niet erg hartelijk. Dit komt tot uiting in het Voorloopig Verslag van 31 Mei 1924. Verschillende leden vonden de geschatte bezuini ging van ? 225.000 a / 250.000.?per jaar te gering in verband met de uit den maatregel voortvloeiende nadeelen; slechts met den grootsten tegenzin zouden zij hun stem kunnen geven aan het ontwerp, omdat van oudsher de Staat allereerst heeft te zorgen voor de landsverdediging en de handhaving van het recht. Deze leden wezen 1) op het merkwaardige verschijn sel, dat op de kosten van deze twee meest belangrijke takken van de staatszorg in buitengewone mate ?wordt bezuinigd, terwijl door andere diensten niet in noemenswaardige mate tot beperking der uitgaven wordt medegewerkt. Andere leden wezen 1) op het ongerief voor het platteland; de bewoners van zekere gedeelten zouden belangrijke afstanden moeten afleggen, wanneer zij als getuige, beklaagde of in familiezaken voor den kantonrechter moeten verschijnen. Daartegenover werd opgemerkt, dat de kanton rechter niet meer de zelfde functie inneemt als vroeger, niet meer de vertrouwensman van de bevolking ten plattelande is. Verscheidene leden achtten behalve om redenen van bezuiniging de voorgestelde opheffing van een groot aantal kantongerechten ook nog daarom gewenscht, omdat de betrokken rechters met te weinig werk belast zijn, hetgeen, in aanmerking genomen het feit, dat zij een volle bezoldiging ge nieten, op zichzelf reeds onjuist is en hetgeen boven dien niet bevorderlijk is aan het op peil blijven van hun rechtskundige kennis en van hun bedrevenheid in de practische toepassing van die kennis. In zijn Memorie van Antwoord weerlegde de Minister van Justitie de geopperde bezwaren en gaf als zijn meening te kennen, dat door de algemeene vermeer dering van verkeersmogelijkheden in de laatste halve eeuw de huidige kantonnale indeeling van het land dateert toch van het jaar 1877?tot opheffing van de kantongerechten kan worden overgegaan, zonder dat de rechtshandhaving daardoor in gevaar wordt gebracht. De Minister ondersch.eef, dat de verhoudingvan den plattelands-kantonrechter tot de bevolking in den loop der jaren sterke verandering heeft ondergaan. Het platteland is niet meer geisoleerd. De verbindingen en betrekkingen met de stad zijn zóó veelvuldig, dat men zich daar niet meer als vreemde voelt. De dwingende wenschelijkheid om te komen tot vermindering van uitgaven is het motief geweest de Minister vestigde daarop nogmaals de aandacht dat de regeering tot haar voorstel heeft gebracht. Twee lange jaren hoort men van het wetsontwerp zoo goed als niets. Totdat er in het eind van het vorige jaar enkele beschouwingen aan worden gewijd in het Voorloopig Verslag aangaande het ontwerp van wet tot wijziging der wet van 5 Juli 1910 (Stbl. no. 181) tot regeling van de samenstelling van de gerechten en van de jaarwedden der rechtelijke ambtenaren. ,,Men meende, dat bij de in 1924 ingediende wetsontwerpen in dit opzicht (bezuiniging en arbeidsconcentratie E.v.B.) te ver is gegaan, omdat daarbij de gedachte vooropstond, dat op de kosten van de rechterlijke macht eenaanzienlijk bedrag bezuinigd moest worden." Aan een onderzoek naar de vraag of inkrimping van het aantal kantongerechten mogelijk is, diende vooraf te gaan de beslissing op een andere vraag, die al jaren aan de orde is, n.m. of de bevoegdheid van den kanton rechter niet dient te worden uitgebreid. Het bedrag van ? 200.?, dat nu bijkans een eeuw geleden als grens voor zijne bevoegdheid in burgerlijke zaken m de wet werd opgenomen, beantwoordt niet meer aan de tegenwoordige waarden van het geld. De compe tentie van den kantonrechter kan door verhooging van dit cijfer weer op peil gebracht worden, zoodat het aantal burgerlijke zaken voor hen belangrijk zal toenemen. Verscheiden rechters, die thans niet een volledige dagtaak hebben, zullen dan weder hun werkzaamheden zoodanig zien toenemen, dat voor opheffing van hun kanton geen reden meer bestaat. Dus arbeidsverplaatsing van rechtbank naar kanton gerecht, waarmede het groote justitieele belang zal worden gediend, dat voor kleinere zaken hooge griffiekosten, kosten van rechtsgeleerden bijstand, etc., worden uitgeschakeld en de omslachtige gang van de procedure voor de rechtbank niet meer noodig is." In de Memorie van Antwoord op laatstgenoemd verslag blijft de Minister van Justitie op het stand punt staan, dat de opheffing van de 33 kantonge rechten om bezuinigingsredenen noodzakelijk is en gewettigd door het geringe werk. Verplaatsing van de competentiegrens in burgerlijke zaken maakt de op te heffen kantongerechten z.i. niet tot gerechten, welktden functionaris een flinke dagtaak geven. Deze Memorie van Antwoord viel ongeveer samen met een koor van uitingen van voor- en tegenstanders van opheffing in de vakpers. Een voorstander: de kleinste helft van de week is er slechts werk voor kantonrechter en griffier en daarom moeten zij hun tijd doorbrengen met planter leur choux" ;| de kantonrechter is geen raadsman meer van de burgerij; vermeende plaatselijke belangen zouden die afhangen van de aanwezigheid van een kantonrechter en een griffier? moeten wijken voor het algemeen belang. Een tegenstander: een voordeel van kleine kantons is speciaal, dat de plaatselijke bekendheid van den rechter de mogelijkheid schept om de rechtspraak tot een graad van juistheid en van zuiverheid te brengen, die elders bezwaarlijk kan worden bereikt; dan kan men de strijdende partijen tot elkander brengen; een vonnis bewerkt het tegendeel; daarom is ook uitbreiding van de competentie van den kan tonrechter gewenscht. Een voorstander: het verkeer is zér belangrijk verbeterd en de ouderwetsche plattelandskantonrechter is noch noodig noch gewaardeerd; het wets ontwerp gaat zelfs nog niet ver genoeg. Een tegenstander: de kantonrechters ontvangen geregeld bezoek van raadbegeerigen; de neiging tot centralisatie in het algemeen onttrekt reeds al te veel de zoogenaamde intellectueele betrekkingen aan het platteland; kennis van het plaatselijk leven is de eerste voorwaarde voor een goede rechtsbedeeling aldaar. Een voorstander: verhooging van de competentiegrens zal ten gevolge hebben een onnoodige uitbreiding van het getal procedures en de rechtzoekenden over leveren aan beunhazen en praktizijns. Een tegenstander: over belangen van / 200.?en niet ver daar boven wordt herhaaldelijk niet geproce deerd; daarom is in het belang der rechtzoekenden eene uitbreiding van de competentie van den kanton rechter alleszins gewenscht. Een voorstander: rechtspraak van een alleen rechtsprekenden rechter is ongewenscht. Een tegenstander: hoe kan men bij opheffing van 33 kantons, omvattende ruim 350 gemeenten van de ongeveer 1100, welke ons land telt, hoe kan men bij algemeen verzet van de belanghebbenden dan nog praten van plaatselijke belangen en aandrang? De openbare behandeling van het wetsontwerp in de Tweede Kamer van de Staten-Generaal heeft niet heel veel nieuws opgeleverd behalve dan het voor den buitenstaander verrassende slot. Het verzet tegen den voorgestelden maatregel was algemeen; slechts een zeer, zeer zwakke stem ten gunste kon men hooren. De BATENBURG 6 FOLMER (G. W. POLMER) DEN HAAG, HUYGENSPARK22 BERGPLAATSEN VOOR INBOEDELS MBT SAPB-INRlCHTINd VERHUIZINGEN ONDER GARANTB WTBRNATIONALB TRANSPORTEN SP REEKZAAL HET BEHEER ONZER SPOORWEGEN In het tijdschrift Sterkstroom", een bijvoegsel van ,,De Aannemer" onder redactie van den heer Lulofs, van 9 Maart j.l. komt een anonym artikel voor naar aanleiding van onze eerste bijdrage over Het Beheer onzer Spoorwegen". Hierop nu reeds in details te antwoorden zou geen reden heb ben; laat ons volstaan met de opmerking, naar aan leiding van Sterkstroom's aanval over onze anonymiteit, dat wij schrijven onder een schuilnaam, omdat wij daarvoor onze ernstige redenen hebben. Het be hoort tot de goede persgewoonten de anonymiteit van een schrijver te respecteeren. Wij nemen er dus evenmin aanstoot aan, dat de schrijver in Sterk stroom" zijn artikel niet onderteekent. . n Het doel van onze artikelenreeks is dit: zekerheid van de meest economische exploitatie onzer spoor wegen, en niemand kan die zekerheid verkrijgen door de geringe publiciteit en de eenzijdige voorlichting, die door de beheerders worden gegeven. Publiciteit heeft, bij de toenemende industrialiseering van ons land, het voordeel, de opdrachten tot steeds grooter wordende leveranties uit publiekfinantieel oogpunt critisch te bezien. Gelukkig weet iedereen, dat het in ons land nog niet zoover is geko men, dat die leveringsopdrachter; worden aanbevolen, die den controleerenden ambtenaren de grootste voordeden bieden, en dat er ten onzent van ci>flrnptie geen sprake kan zijn. ' ?> ? Maar het blijft zaak dat hiertegen gewaakt wordt en dat zoowel de technische beambten als de ter ?akt voorgelichte publieke opinie hun controlerende functies blijven uitoefenen. H. AMER geopperde bezwaren zullen wij verder niet mededt-eien; 't waren varianten, varianten en nog eens varianten op al hetgeen tot nu toe reeds tegen het wetsontwerp zoowel in als buiten Kamerkringen was aangevoerd; Bij de replieken barstte de bom los. De heer Van Schalk kwam toen met het voorste! tot schorsing van de beraadslagingen over het in behandeling zijnde wetsontwerp in verband met de wenschelijkheïd wettelijke voorzieningen te treffen tot opheffing van de belemmering, welke de hooge kosten, verbonden aan het voeren van een burgerlijk rechtsgeding, ook van meer eenvoudigen aard, voor een deel der recht zoekenden vormen, en wel omdat dit wetsontwerp, afgezien van de bezwaren, die daartegen zijn inge bracht, vooruitloopt op deze voorzieningen en deze kan bemoeilijken. Ondanks het verzet van den heer Heemskerk en ondanks de verklaring van den Minister van Justitie, dat hij in de aanneming van het voorstel-Van Schaik mets anders kon zien dan een slechten vorm van verwerping, werd het viorstei met 46 tegen 26 stemmen aangenomen. En wat nu ? Het verzet tegen de opheffing van de 33 kanton gerechten is groot. Niet anders dan ingrijpend ge wijzigd of liever beperkt zal het desbetreffende -wets ontwerp door de Tweede Kamer worden aangenomen; dat is uit de gehouden discussies wei gebleken. Het platteland kan men nu reeds gelukwenschen niet de. op II Maart 1927 gevallen beslissing. Een andere vraag is natuurlijk, of en in welke mate tegemoetgekomen zal worden aan den drang naar verhooging van de civiele competentie van den kan tonrechter. Een eventtieele uitbreiding van zijti bevoegdheid in burgerlijke zaken welke dus decen tralisatie van de rechtsbedeeling beteekent zal riet platteland allicht nog meer ten goede komen. In tegenstelling met de strekking van het wets ontwerp van 1924 kan men nu als resultaat van dit alles zien, dat het grootste deel van de 33 ten doodt opgeschreven kantongerechten nieuw leven wordt ingeblazen en bovendien alle overige kantongerechten een tijdperk van meerderen bloei tegemoet gaart '. 1) Deze leden waren geen wijsneu:en.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl