De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1927 19 maart pagina 4

19 maart 1927 – pagina 4

Dit is een ingescande tekst.

DE GROENE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND No. 2598 VOORLICHTING NOODIG VOOR DE HARING VISSCHERIJ DOOR P. E. VAN RENESSE Inspecteur voor de Visscherij HET kan van algemeene bekendheid worden geacht, dat ons haringvisscherijbedrijf een zware crisis doormaakt. Deze duurt reeds zeven jaar lang, n.l. sinds 1919, bijna onafgebroken voort. De noodlottige gevolgen blijken maar al te duidelijk uit de geleidelijke inkrimping van het aantal onzer haringschepen van 709 aan het einde van 1919 tot 491 op 31 December 1925, en tot 383, welke in 1926 in de vaart waren. Na de mislukte teelt van 1925 was de nood eindelijk zoo hoog geklommen, dat de Reedersvereeniging voor de Nederlandsche haringvisscherij in Januari 1926 de hulp van de Regeering inriep. Dit verzoek vond steun in de Tweede Kamer en het gevolg was, dat in September van dat jaar een staatscommissie werd benoemd met de opdracht, een onderzoek in te stellen naar de vraag, aan Welke oorzaken de ongunstige toestand van het haringvisscherijbedrijf moest Worden toegeschreven en of, en zoo ja in hoeverre maatregelen van overheidswege dienen te Worden getroffen, welke zouden kunnen leiden tot verbetering van dat bedrijf. Het Haagsche Gemeentebestuur had in Maart reeds een commissie ingesteld, welke moest nagaan, hoe de vooruitzichten waren van het Scheveaingsche visscherijbedrijf en of van gemeentewege daaraan steun moest worden verleend. HoeWel deze commissie weer in het bijzonder haar aandacht aan Scheveningsche toestanden moest Wijden, is het duidelijk, dat de vooruitzichten der Scheveningsche visscherij voor een groot deel afhan kelijk zijn van den algemeenen toestand van het haringvisscherijbedrijf. Beide commissies werden dus voor dezelfde vraag gesteld: wat is de oorzaak van den nood van dit bedrijf en in hoeverre kan de overheid daarin verbetering brengen? In de kringen van belanghebbenden overheerschte de meening, dat de oorzaak van het kwaad school in onvoldoende vangsten en dat deze te Wijten Waren aan de intensieve uitoefening der treilvisscherij in de Noordzee en de vangst van jonge haring (zoogen, zeebliek") in onze kustwateren. Van die zijde drong men daarom aan op officieele stappen om tot een internationale beperking der treilvisscherij te geraken, en op een verbod van de vangst van zeebliek". Echter is reeds gebleken, dat daarvoor geen voldoende grond aanwezig is en dat men voor een internationale beperking der haringtreilvisscherij zeker niet de medewerking van Duitschland zou verkrijgen. Bovendien is het niet juist, dat onvoldoende vangsten de schuld dragen van den nood toestand, Waarin het haringvisscherijbedrijf verkeert. Het valt niet te ontkennen, dat in verschillende jaren, met name in 1921, 1922, en 1925 weinig Noordzeeharing is gevangen, maar zulke slechte jaren kwamen ook vroeger wel voor en het bedrijf geraakte daardoor nog niet in nood. De oorzaak van het kwaad moet gezocht worden in het verbroken evenwicht tusschen de bedrijfskosten en de voor het product gemaakte prijzen. Door de stijging van de prijzen der visscherijbenoodigdheden en vooral van de netten, van de arbeidsloonen van het personeel aan den wal en de reparatiekosten en door de zware lasten, ten behoeve van de sociale lasten op het bedrijf gelegd, werden de bedrijfskosten veel hooger dan vóór den oorlog. De haringprijzen daarentegen gingen verhoudingsgewijze slechts wjinig omhoog. De waarde der visch (hoofdzakelijk haring), door onze haringschepen aangevoerd, werd in 1926 op gemiddeld 18,6 cent, in 1912 op gemidd.-ld 16,2 cent per K.G- geschat. In 1912 was de vangst bovendien aanzienlijk grooter, n.l. ruim 66 millioen K.G. tegen ruim 501/2 millioen K.G. in 1926. Ware toen even weinig gevangen als in laatstgenoemd jaar, dan zou de haring vermoedelijk meer opgebracht hebben en de gemiddelde waarde per K.G. derhalve hooger dan op 16,2 cent geschat kunnen zijn. Nemen wij echter aan, dat dit niet het geval ware, dan nog zou de gemiddelde waarde van 1926slechts 115 pCt. van die van 1912 zijn geweest. Vergelijkt men die toeneming met het indexcijfer voor 1926 dan is het duidelijk, dat de haringprijzen, de verminderde koopkracht van het geld in aanmerking genomen, feitelijk lager zijn dan vóór den oorlog. Dit is het gevolg van verschillende omstandigheden: aanvankelijk de inflatie in Duitschland, later die in Belgiëen Frankrijk, verder, ook thans nog, de sterke inkrimping van de vraag voor p'k-Iharing uit het gebied van het tegenwoordige Sovjet-Rusland, het hooge invoerrecht in Polen van de haring geheven, sinds eenige jaren het optreden van de haring, Welke met het treilnet gevangen en in verschen staat aange voerd wordt en van het goedkoope bevroren vleesch uit overzeesche gewesten als sterk coiicurreerende artikelen en de afneming van de begeerte naar gezouten haring, althans in de Vereenigde Staten van Noord-Amerika, onder den invloed van het ver minderde gebruik van alcoholische dranken. Het geringe debiet in Sovjet-Rusland en het hooge invoerrecht, door Polen geheven, houdt nauw ver band met den ongunstigen economischen en financieelen toestand van beide landen. Het lijdt geen twijfel, of deze zal eenmaal beter worden, maar wie weet, hoe lang het nog zal duren, voordat de haring export daarheen zich Weder hersteld heeft. Bovendien is moeielijk na te gaan, welken invloed de andere schadelijke factoren op den duur zullen hebben. Er moet dus iets gedaan worden, om ons haringvis scherijbedrijf meer levensvatbaarheid te geven. Dit kan slechts geschieden op tweeërlei wijzen: door maatregelen, Welke tot stijging der prijzen van de Hollandsche haring leiden, of door verlaging van de bedrijfskosten. In zooverre de haringprijzen afhankelijk zijn van de begeerte naar pekelharing in het algemeen, dus van de afzetmogelijkheden voor dit artikel, kan de over heid hier te lande daarop natuurlijk weinig of geen invloed uitoefenen. Wanneer de buitenlandsche af nemers minder reden hebben tot klagen over verkeerde praktijken bij onzen exporthandel in het Nederlandsche product, als het knoeien met de maat en de levering van minderwaardige haring of haring van andere herkomst als Hollandsche haring, dan kan dit echter ongetwijfeld tengevolge hebben, dat de be geerte naar dit product toeneemt vergeleken bij die naar andere haring en dat de daarvoor bedongen prijzen hiervan de gunstige gevolgen ondervinden. Maatregelen, welke tot dit doel kunnen leiden, b.v. de stichting van een haringcontróle, naar het model der zoo succesvolle botercontröle, kunnen dus wel degelijk tot verbetering van den toestand bijdragen. Reeds lang en herhaaldelijk is dan ook op dergelijke maatregelen aangedrongen, tot dusver evenwel zonder gevolg. Voor de verlaging der productie-kosten d.w.z. van de productie-kosten per gevangen kantje haring hebben vele belanghebbenden groote verwach tingen van het vervangen der zeilloggers door motor loggers. Als een der middelen, waardoor de Regeering het bedrijf te hulp zou kunnen komen, noemde het hoofdbestuur van de Reedersvereeniging voor de Nederlandsche haringvisscherij reeds in Januari van het vorige jaar het verleenen van steun voor ruimere invoering van motorkracht op de haringvisscherijvloot, en bedroeg het aantal motorloggers tijdens het seizoen 1926 nog slechts 41, van het einde van dat seizoen tot het oogenblik, waarop ik dit schrijf, is reeds opdracht gegeven voor de plaatsing van mo toren in niet minder dan 24 zeilloggers. Vermoedelijk heef t hiertoe veel bijgedragen het feit, dat de uitkomsten van het bedrijf der zeilloggers ver leden jaar naar verhouding al buitengewoon slecht zijn geweest. Dat men de zeilloggers niet door stoomloggers vervangt, is begrijpelijk, want een zeillogger kan niet tot een stoomlogger worden omgebouwd en de aanschaffing van stoomloggers zou meer geld vorderen, dan de zeillogger-reederijen beschikbaar hebben of zich verschaffen kunnen. Een vraag van het grootste gewicht is intusschen, of een tot motorschip omgebouwde zeillogger inder daad meer geschikt is voor de haringvisscherij dan een zeillogger. Ongeveer een jaar geleden heb ik daaromtrent het oordeel gevraagd van verscheidene reeders. Hun meeningen liepen echter ver uiteen. De een dweepte met den motorlogger, de ander wist er niet veel goeds van te zeggen, een derde meende, dat de motor veel beloofde voor het bedrijf, maar in ver schillende opzichten daarvoor nog niet voldeed enz. enz. De vraag, waar het natuurlijk in de eerste plaats op aankomt, is, of bij het gebruik van de motorloggers met al hun deugden en fouten de verhouding tusschen de inkomsten en uitgaven in doorsnee gunstiger of ongunstiger is dan bij dat van zeilloggers en daarop konden geen van allen een positief antwoord geven, omdat zij die inkomsten en uitgaven en de factoren, Welke daarop van invloed waren geweest, wel kenden voor hun eigen onderneming, rnaar niet voor het bedrijf van andere reeders. Natuurlijk wordt met motorloggers gemiddeld meer gevangen, dan met z.'illoggers. Een motorlogger toch verliest, dankzijzijn mechanische voortbeweging, minder tijd met het varen naar de vischgronden en terug, kan zich sneller en gemakkelijker (b.v. ook met tegenwind) van de eene plaats naar de andere begeven, kan zijn netten opstoomen en dientengevolge veel sneller scheephalen, zoodat zijn bemanning nog kan blijven visschen, als men dit aan boord van een zeillogger Wegens dreigend stormweer uit vrees voor netten-vetlies niet meer durft, en kan in December en Januari aan de haringvisscherij in het Engclsche Kanaal deelnemen, waar de sterke strooniingen dit aan een zeillogger onmogelijk maken. Gemiddeld vingen onze motorloggers ongeveer 1,7 maal zooveel als onze zeilloggers en in l'J2üwas dj verhouding voor hen nog iets gunstiger. De verhouding tusschen de gemiddelde bruto-besommingen zal niet zooveel hebben afgeweken van die tusschen de ge middelde vangsten. Kostte nu de exploitaiie van een motorlogger gemiddeld ook 1,7 maal zooveel als die van een zeillogger, of was dit meer of minder? Van het antwoord op die vraag hangt af, of de motorloggers al dan niet voordeeliger in het gebruik zijn geweest dan de zeilloggers. Dit antwoord is echter niet zoo» gemakkelijk te geven. Wat onderscheidenlijk voor de motorloggers en de zeilloggers feitelijk is uitgegeven, kan niet vastgesteld. worden, al ware het alleen maar, omdat vele reederijen beide soorten vaartuigen exploiteerden en de uitgaven voor ieder schip of zelfs voor elke soort schepen in den regel nie,. af zo n derlij k ge boe kt hebben.. Men zou dus moeten trachten, het doel op andere Wijze te bereiken, b.v. door vast te stellen, hoeveel. een motor per jaar aan brandstof, smeer-olie, onder houd, bediening enz. kost, hoeveel men voor de zeilen en takelage van een motorlogger en hoeveel voor de zeilen en takelage van een zeillogger moet uitgeven. Ook dit is intusschen niet zoo eenvoudig.. Vooreerst zijn in de loggers de meest verschillende motoren geplaatst, zoowel wat systeem, als vermogen, en herkomst betreft en loopen de kosten, Welke het gebruik van die verschillende motoren veroorzaakt., natuurlijk zeer uiteen. In de tweede plaats kan men aan de exploitatie der motorloggers ook in ander opzicht, b.v. door het gebruik van meer en betere netten, meer ten koste gelegd hebben. In de derde plaats heeft de intensievere en langduriger uitoefening, der visscherij met de motorloggers wellicht een grootereslijtage van het vischwant en van de schepen tenge volge en dus hoogere onderhouds- en aanschaffingskosten uit dien hoofde. Verder heeft men bij de exploitatie van motorloggers gemiddeld meer voor tonnen en zout uit te geven, omdat men met die schepen gemiddeld meer vangt. Met al die en misschien nog meer omstandigheden moet rekening gehouden worden. Om zich een denkbeeld te kunnen vormen van deverhouding tusschen hetgeen gemiddeld de exploitatie eenerzijds van een motorlogger, anderzijds van een zeillogger kostte, moet men dus een moeielijk en omvangrijk onderzoek instellen, Waartoe de individueele reeder niet in staat is. Hier is derhalve een. terrein, waarop de overheid met vrucht Werkzaam. kan zijn. Niet alleen omtrent de vraag der doeltreffendheid van den motorlogger voor hec bedrijf, ook met be trekking tot de voor- en nadeelen der verschillende soorten motoren zou ambtelijke voorlichting den. reeders van veel nut kunnen zijn. Te dien aanzien bestaat onder hen nog zeer veel verschil van meening sommigen zweren bij schepen, niet grooter en niet zwaarder bemand dan een zeillogger, met niet meer netten en voorzien van motoren van geiinge of matige capaciteit; anderen zien alleen heil in groote schepen, voorzien van zware motoren, die bediend worden door een specialen motordrijver, en met evenveel netten aan boord als een stoomlogger. Het is dan ook opmer kelijk, dat voor de 24 zeillüggers, Welke thans omge bouwd zullen worden, weer de meest verschillende motoren zijn besteld, waarvan het vermogen varieert tusschen de 50 a 60 en 100 P.K. Een belangrijk probleem voor onze haringvisscherif is ook, een Winstgevend bedrijf te vinden voor den tijd, dat niet ter haringvangst kan worden gegaan. In de 5 a 6 maanden, gedurende Welke dit het geval is, wordt thans een deel der vloot voor de beug- of. treilvisscherij gebezigd, doch liggen de meeste schepen stil. Uit het feit, dat de meerderheid der vaartuigen niet deelneemt aan deze takken van visscherij, kan. men reeds afleiden, dat zij als niet ioonend worden. beschouwd. Van oudsher hield men zich daarmede dan ook alleen bezig als middel om zijn visschers, aan het Werk te houden, opdat men in het volgende haringseizoen weer over hen kon beschikken. De toestand is dus zoo, dat de inkomsten gedurende 6 a 7 maanden voldoende moeten zijn om de uitgaven van een geheel jaar te dekken. Dit zijn zij echter meestal niet. De visschers ver dienen voorts tegenwoordig in die 6 a 7 maanden in doorsnee heel Weinigen daarna, althans in het bedrijf,. niets meer, of een schamel loon met beugen of treilen. Hierop en op de gevaren, welke dit voor het bedrijf medebrengt, heb ik in het nummer van 20 Juni 1925 van dit blad reeds breedvoerig de aandacht gevestigd. Gezocht moet worden naar een verbetering, van de techniek der treilvisscherij, naar meer doel treffende vangmcthoden, Welke tusschen de haringseizoenen door de haringreederijen met hun schepen en visschers kunnen worden toegepast. Dit zal niet alleen theoretisch moeten geschieden, maar ook praktisch, door het nemen van proeven, en ook hiertoe is de individueele reeder niet bij machte. Deze onder zoekingen zouden dus insgelijks van overheidswege of althans met steun van de overheid moeten geschieden. Op verschillend gebied Wordt het visschcrijbedrijf reeds ambtelijk voorgelicht; het Rijksinstituut voor hydrografisch visscherijonderzoek te Helder geeft adviezen over vragen van vischconserveering, hel Nederlandse!) Visscherij" Proefstation te Utrecht, een semi-ambtelijke instelling, betreffende de conser veering van netten en andere visscherijbenoodigd heden en aan de binnen visschers wordt ook raad van visscherij-technischeii aard gegeven. Waarom zou de Regeering deze bemoeiing niet uitbreiden o.a. tot de voortbeweging der zeevissclursvaartuigeii en de visscherij-rnethodi'n op de Noordzee? De Noordzeeharingvisscherij heeft aan hulp op dit gebied behoefte, zóó groote behoefte, dat deze hulp snel moet Worden verleend, wil zij niet te laat komen.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl