De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1927 26 maart pagina 12

26 maart 1927 – pagina 12

Dit is een ingescande tekst.

12 DE GROENE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND No. 2599 Prof. Dr. JAN TE WINKEL Celeerde en Mensch DEN 27sten Maart viert Jan te Winkel den dag, waarop hij voor een halve eeuw tot doctor in de letteren werd bevorderd aan de Groningsche universtiteit. Dat feit mag zeker wel met een enkel -woord worden herdacht. Want Te Winkel is jaren 'lang een te merkwaardig figuur geweest om hem met ?dezen dag niet geluk te wenschen. Jaren lang. Want al dadelijk zijn dissertatie was ?een opmerkelijk stuk werk, dat hoog uitging boven <ien gewonen norm van proefschriften. Hij liet Maer.lants werken zien als spiegel der dertiende eeuw; tiet ligt voor de hand, dat voor de behandeling van :zulk een onderwerp een zeer uitgebreid onderzoek noodig was en ook een zeer diepgaande kennis zoowel van de groote lijnen der ontwikkeling als van de vele bijzonderheden, die die groote lijnen ten slofte samen?stellen. Juist daarom was de behandeling aan den Jongen Te Winkel zoo goed toevertrouwd. Hij is -.zijn leven lang een zeer nauwgezet en zorgvuldig onderzoeker geweest. En ook heeft hij altijd een ieder geïmponeerd door zijn buitengewoon uitgebreide ^kennis, die zich niet slechts uitstrekt over het eigen ;gebied der Nederlandsche taal en letterkunde, maar ?waarin ook het geheele gebied der klassieke en ook «een groot gedeelte der moderne philologie zijn op genomen. Wanneer wij bovendien nog herinneren, ?dat Te Winkel de geschiedenis in het algemeen voor treffelijk kent en dat hij een wijsgeerige scholing bezit als een philosoof van professie, dan krijgt men eenigszins den indruk van het groote gebied, dat Te Winkel ?geestelijk beheerscht. Dat is wel het eerste, wat bij Te Winkel opvalt, de ongelooflijke uitgebreide kennis van veel en velerlei. Maar hij is allerminst wat men met vriendelijke min.achting een veelweter pleegt te noemen. Integendeel. Alles wat hij weet, heeft voor hem alleen waarde in ?verband met elkander. Ik hoorde hem eens een ander karakteriseeren, die ook veel wist, met de woorden: hij kan geen enkele conclusie trekken. Voor hem een ?kenmerkende uiting: want hierin ligt juist de groote kracht van Te Winkel, dat hij zoo voortreffelijk con clusies weet te trekken: hij kan met groot gemak de veelheid der feiten in zijn geest ordenen en daaruit ?een conclusie trekken, d.w.z. een stuk historisch -verleden opbouwen en de beteekenis daarvan vast stellen. Ik leg den nadruk op dat historisch. Want Te "Winkel is vooral historicus: zijn denkwijze is zuiver "historisch. Hij ziet dus de dingen niet statisch, als vaste grootheden, maar dynamisch, in een steeds "voortschrijdende ontwikkeling. Op zich zelf hebben de dingen ongetwijfeld waarde en het is aan de weten schap die vast te stellen. Maar daarnaast en vooral hebben zij waarde in den keten der historische evo lutie, die door de eeuwen voortschrijdt. Zoo zag Te Winkel de Nederlandsche taal in voortdurenden groei; zoo zag hij onze letterkunde in geregelde ont wikkeling. En het is waarlijk geen toeval, dat hij zijn standaardwerk noemde de ontwikkelingsgang der Nederlandsche letterkunde: daarin ligt een weten schappelijk geloofsbelijdenis. Er is natuurlijk ook een andere opvatting mogelijk. Maar dat die van Te Winkel wetenschappelijk streng is gefundeerd, kan niet worden betwist. Maar ook iets anders kan niet worden bestreden: dit, dat VULPENHOUDER MICROSCOOP ..Nieuw lin. vergrooting 20 X fl. 2,25 bij vooruitbetaling. JOS. HARTOG, Opticien Hoofdsteeg 17 Nobelstraat 28 Rotterdam Utrecht, de letterkunde op hooger plan komt te staan, wanneer men haar als Te Winkel in verband brengt met de beschaving in het algemeen: de geschiedenis der letterkunde opgevat als een onderdeel der bescha vingsgeschiedenis. Letterkunde als uiting van de geestelijke structuur van een periode, naast gods dienst, wijsbegeerte, beeldende kunst en zoovee! meer, dat het leven geestelijk waarde geeft. Zoo was de opvatting van Te Winkel; het behoeft geen betoog, dat zijn zeer uitgebreide kennis hem daarbij voor treffelijk te stade kwam. Zoo is Te Winkel lange jaren de man geweest, die eerst baanbrekend, dan leidend heeft gewerkt. Maar nooit is hij een man der wetenschap alleen geweest. Diep was zijn overtuiging, dat de historische ont wikkeling doorloopt tot op dezen dag, dat dus leven en historie n zijn. Vandaar zijn groote belangstelling voor het hedendaagsche leven, voor wat in onze dagen land en volk beweegt. En daar Te Winkel altijd een goed vaderlander is geweest, ging zijn sterke aan dacht uit naar alles wat in Nederland groot, aantrek kelijk, belangwekkend was. Ook daardoor voelde hij zeer sterk den band met Zuid-Afrika en vooral met Vlaanderen. Geen oprechter vriend had Vlaanderen in ons land dan hem: op geen der vroegere taal- en letterkundige congressen ontbrak hij: het congres te Deventer, waar hij onze landsvrouwe mocht begroe ten, heeft hij gepresideerd. Zoo werkte hij met volle kracht mede aan de behartiging van onze stambelangen. Zoo zijn hooge leeftijd het hem niet belette, zou hij stellig aan den komenden Dietschen leergang hebben medegedaan. Want een afgetrokken kamergeleerde was Te Winkel volstrekt niet. Hij wordt wel eens aldus be schouwd en is ook wel zoo beschreven. Wie Te Winkel kennen, weten wel beter. Stellig, hij heeft bij voorkeur de studeerstoel bezeten; hoe kan het bij een geleerde ook anders? Maar hij ging ook onder de menschen en leerde gaarne van hen. Want een dor en droge geest, los van het leven, was hij allerminst. Hij was altijd de man van het opgewekte gesprek, van het geestige woord, van de treffende repliek. En ook was hij de man van de geestdrift, niet van de op laaiende geestdrift, die zoo gemakkelijk vat op de menschen krijgt, maar van de bezonken toewijding, die nooit kan nalaten indruk te maken. Een woord van Te Winkel trof onder alle omstandigheden. En dat niet alleen omdat het altijd bezonken was en dus wijs. Maar ook omdat het kwam van een man, die nooit zelf heeft gezocht en die ver stond van alle tendentie. Want dit boeide ten slotte toch allen, die hem kenden, het sterkst aan Te Winkel: zijn voor name, zuivere persoonlijkheid, zijn louter en gaaf karakter. PROF. DR. H. BRUGMANS De werken van Ie Winkel Summa cum lande werd te Winkel door de Groningsche universiteit de docterstitel toegekend. Het was dan ook een uitstekende dissertatie, Maer lant's werken, beschouwd als spiegel van de dertiende eeuw. Dat ze als zoodanig werd gewaardeerd, bleek wel uit het feit, dat vijftien jaar later een tweede druk noodig was, die natuurlijk al sedert lang is uitverkocht. De lijvigheid van het boek was in over eenstemming met de omvangrijkheid van het onder werp. Want Maerlant was een veelzijdig man, wiens werken zonder diepgaande kennis van het maatschap pelijke, godsdienstige, wetenschappelijke en letter kundige leven van zijn tijd niet goed te waardeeren zijn. Daarbij iemand, die gedurende veertig jaren van zijn leven de pen heeft gevoerd. Over zoo'n man een studie te schrijven is alleen mogelijk voor iemand, die niet slechts historicus en linguïst, maar ook theoloog en filosoof is. Zoo iemand was de student Te Winkel. Oorspronkelijk bestemd voor predikant, als zijn vader, had hij zich in 1866 te Leiden doen inschrijven als student in de theologie, maar tegelijk voor de letteren, want de maatschappelijke vooruitzichten voor een predikant waren toen niet gunstig. Op den duur won de studie der letteren geheel zijn hart. (Onder letteren verstond men toen de klassieke; vóór October 1877 kende de officiëele wetenschap geen Neder landsche letteren). Al moest Te Winkel dus zijn leer meester Van Hengel teleurstellen door de studie der theologie voor die der letteren te laten varen", toch legde hij nog het propaedeutisch examen in die wetenschap af en was dus wegwijs genoeg om Maer lant's godsdienstige denkbeelden en die van de 13e eeuw te benaderen. Met zijn grondige kennis der klassieke talen had hij gemakkeliker toegang tot de Latijnsche en Grieksche bronnen, dan de huidige studenten hebben, die volstaan met hun gymnasiale opleiding. Tot zijn linguïstische vorming heeft prof. Matthias de Vries veel bijgedragen: in de voorrede van zijn proefschrift brengt hij hem, den warmsten dank". Toch heeft Te Winkel zich bij voorkeur bewogen op een ander wetenschappelijk gebied dan zijn gevierde meester, al heeft hij ook op taalkundig terrein uit nemend werk geleverd, getuigen o.n. zijn Geschiedenis der Nederlandsche Taal en zijn dialect geografische onderzoekingen, die als pionierswerk nog worden ge waardeerd door de eerste mannen van het vak. Zijn breede belangstelling, die zoowel op de literatuur als op de taal gericht was. maakte hem tot den aan gewezen opvolger van prof. Verdam, toen door diens Nederlandsche Munt Holland's beste 10 cents sigaar vertrek naar Leiden een vacature ontstond aan de Amsterdamsche Universiteit. Hier heeft hij J- vijf en twintig jaar zoowel cie literatuur als de taalweten schap gedoceerd. Dat Maerlant ± 1875 het voorwerp was van een nauwkeurig wetenschappelijk onderzoek, lag voor de hand. De romantieke belangstelling in de eerste helft der vorige eeuw had ten gevolge gehad, dat tal van middeleeuwsche geschriften in druk waren verschenen. Zoo waren door de werkzaamheid, o.a. van De Vries en Verwijs verschillende gedichten van Maerlant toegankelijk geworden voor de wetenschap. Te Winkel zelf had zich reeds als student verdienstelijk gemaakt in dit opzicht, door in 1875 Maerlant's Roman van Toren in 't licht te geven. Een jaar of vijf later be zorgde hij de uitgave van een paar andere Mnl. ge dichten, en wel in de Bibliotheek van Middel/iederlandsche letterkunde, van welker redactie hij inmiddels, naast zijn promotor prof. Moltzer, lid geworden was. De veelzijdige en rustelooze werkzaamheid van den jongen doctor kwam treffend aan 't licht, toen men in diezelfde jaren zijn degelijke studies te lezen kreeg over den Invloed van de Spaansche letterkunde op de Nederlandsche in de X VIIe eeuw (in den len Jaargang van het Tijdschr. voor Ned. T. en Lett., 1881), en zijn Bladzijden uit de geschiedenis der Ned, letterkunde, waarin Blasius als vertegenwoordiger der romantische richting onzer letterk. in de X VI Ie eeuw, en Vondel als treurspel dichter, zoo goed werden behandeld, dat dit laatste werk nog altijd zeer gezocht is, en onmisbaar voor den student, die de verhouding van Vondei's kunst tot die zijner klassieke meesters wil kennen. De kennis aangaande middeleeuwsche literatuur was intusschen zoo toegenomen, en het wetenschappelike standpunt van Te Winkel week zoo af van dat van Jonckbloed, dat in den eerste het denkbeeld rijpte een nieuwe geschiedenis der Ned. lett. te schrijven. Het eerste deel daarvan kwam in 1887 van de pers. Maar lang bleef het het eenige. Eerst in de jaren 1907?1921 verscheen in vijf deelen (zes banden) het volledige werk onder den titel De ont wikkelingsgang der Nederlandsche letterkunde. Dit werk ging er zoo in, dat in 1922 al voor een nieuwen druk plaats was. De beide eerste deelen hiervan, omvattende de letterk. geschiedenis van Al. E. en Rederijkers, zijn te beschouwen als een omwerking van het eerste deel van 1887. Hoe prof. Te Winkel in al die jaren is blijven doorwerken, moge de nieuwe druk van de Ontwikkelingsgang getuigen: i.p.v. zes, zal hij zeven banden omvatten. De laatste is nog niet verschenen, maar wel persklaar. Overziet men de lange lijst van boeken entijdschriftartikelen, die de heer D. Fuldauer in 1917 in zijn Proeve van blo- en bibliographie heeft samengesteld, (verschenen in Het boek van 1917, afl. Nov. en Dec.), dan vraagt men zich af, hoe n man alleen al dat werk heeft kunnen tot stand brengen. Een lang leven en een vaste gezondheid zijn geen voldoende antwoord daarop. Er moet ook heel geregeld en naar een be proefde methode gewerkt zijn. Bekend is, dat prof. Te Winkel, zoolang de menschen heugenis van hem hebben toen hij nog leeraar was aan 't roningsche gymnasium altijd tot 's nachts twee of drie uur werkte. En nu meene men niet, dat het wetenschappelijk werk zijn eenige bezigheid was ! Voor 't maatschap pelijk leven had hij nog zoovee! tijd over dat hij bestuurslid was van verschillende lichamen: voor zitter van Het Vondelmuseuni", langen tijd voor zitter van de afd. Amsterdam van 't Nederlandsen verbond, ondervoorzitter van de Commissie van Toe zicht op het Middelbaar Onderwijs; en ook nog een geestdriftig deelgenoot aan de jaarlijksche feestelijke bijeenkomst van de Groninger club, die de laatste zou zijn om van scheiden te spreken. Want deze man, die door de buitenwacht aangezien wordt voor het type van een kamergeleerde, bemint het leven. Hij heeft zich heusch niet in de wetenschap gestort om het leven te vergeten: nee, met volle liefde heeft hij zich altijd aan zijn taak gegeven. Nooit wilde hij gedwongen worden tot een andere werkzaamheid, en toch kwam alles af. Hoe dat kon? Omdat hij met hart en ziel deed, wat hij ondernam. Dit verklaart ook, dunkt me, zijn Mijmoedigheid. Ik heb hem ten minste nooit anders aangetroffen dan in een gelijkmoedige opgewektheid. Tal van leerlingen met mij bewaren aan de bezoeken in zijn studeerkamer de prettigste herinnering. Professor Te Winkel, ontvangt bij dezen ons aller dank voor het schoone voorbeeld, dat gij_ons hebt gesteld in Uw werkzaam leven. DR. A. ZIJDERVELD Kunstzaal VAN LIER naast net Postkantoor te Laren (N.-H.) ANTIQUITEITEN OOSTERSCHE KUNST SCHILDERIJEN NEGERPLASTIEK

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl