De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1927 26 maart pagina 13

26 maart 1927 – pagina 13

Dit is een ingescande tekst.

No. 2599 DE GROENE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND 13 KRONIEK VAN DEN DANS DOOR J. W. F. WERUMEUS BUNING XXXIX. Clodelte, of het verloren Paradijs A LLES goed en wel, zeide mijn ?<"*- vriend, de dansmaniak uitZierikzee, toen wij na weer een avond artistiek dansen hoop der toekomst, in be sloten gezelschap en na de rustpooze, noodig om er van te bekomen, al te behagelijk in onze zware stoelen ver zonken waren en meenden, o hoogge prezen beschaving van het Westen, dat er principieel weer eens een woord gesproken moest worden, alles goed en wel, maar er hapert iets aan al die danserij".... Willen jullie niet eerst thee?" vroeg onze gastvrouw, zonder veel hoop in haar stem. Maar wij wilden geen thee. Een man, die op sprong staat zijn liefste stokpaard te beklimmen denkt slechts aan den strijd op het tournooiveld; hij ziet, gemaskerd met de oogkleppen der principieele overtuiging, zelfs de be minnelijke ironie van zulk een vraag niet, de arme. Er'hapert iets aan," zei mijn vriend hardnekkig. Ik erkende volmondig dat er iets aan haperde, en het lieve leven ging zijn gang De groote kamer had geen ander licht dan het helder flakkeren van de vlammen in den open haard, geen ander geluid dan van een houtblok dat dieper in den gloed zakte, en het gesnor der glinsterende pikzwarte poes, die uit de armen van de gastvrouw in het vuur staarde. Vrouwen en katten zien meer in het vuur dan eenig wijs man tusschen hemel en aarde aan wonderen bevroedt.... En wij redekavelden desniettegen staande over wat er aan haperde. Laat ik het u besparen. Het kwam hierop neer dat een Javaan, een Neger, een Rus, een Spanjaard, door de bank een aangeboren dansdrift in het bloed heeft, een kracht die eeuwen dansen hem van betovergroot vader tot betovergrootvader deed be.erven, en dat de geachte bevolking van onze dansavonden, weerszijds van dat rijtje voetlichten die de officieel erkende grenspalen tusschen kunst en leven zijn, op dat punt vaak ongeboren is, ietwat sentimentaliseerende over diepere beteekenissen, ietwat zeurende over be wegingsproblemen, ietwat speurende naar literaire gedachtenassociaties, maar in negen van de tien gevallen verstoken van directen zin voor dans, voor die onmiddellijke, raadselachtige, onberekenbare stuwkracht die, in onze al te verstandige wereld, het privilegie schijnt van kinderen en volken met nog niet al te veel Westersche cultuurbacteriè'n in het bloed. Ja, wij noemden Dionysos, inderdaad; wij werden lyrisch en dramatisch, episch en theatraal en wat men al niet meer wordt, sprekende over datgene wat men niet heeft. En mijn vriend uit Zierikzee zeide tenslotte: alsof n blinkend wit kapelletje dat in de zon danst, alsof n scherende zwaluw in een zomeravond, alsof een zwerm tuimelende witte meeuwen niet meer is dan drie artistieke dansavonden, de goede niet te na ge sproken !" Laten wij eerlijk zijn. Waarom de muze ons verlaten heeft, weet niemand. Maar in ons leven is inderdaad weinig plaats meer voor dans. Wat beteekent een danskunst, die alleen achter het voetlicht leeft? Waar is de dans in ons leven, het feest waarin er een opspringt en danst, of zijn hart uitzingt, waarin wij ons glas leeg drinken alsof het 't laatste is dat zóó in geluk gedronken kan worden? Nog niet eens bij de dansers, laat staan bij de anderen. De duizend maal vergroote schim van dien drommelschen burgemeester werpt zijn scha duw over ons; tienduizend machines stompen onze ooren af, niemand leert de wereld meer genieten (Prrrr.... meen de de poes). Wat zal er uit deze wereld anders geboren worden dan dat schuim op den heksenketel dat Charleston heet od-betert, er kookt tenminste iets onder, maar dat is ook al waar zie ik een dansen dat leven zelf is, vol van de verrukking die slechts gedanst kan worden van vreugde? En als ik dat niet zie, is dat een reden om oogkleppen voor te doen en elkaar voor den gek te houden? Laten wij eerlijk zijn tegenover den belabberden staat van onze erfenis, zakelijk, nuchter, de dingen bij hun naam noemen. J'appelle une chatte une chatte...." Ik zeide u vaker dat mijn vriend schrikkelijk eenzijdig is, en correctie verdient. Hij ontving ze.... Terpsichore, uitgelokt, daalde door den schoorsteen. Het vuur stortte ineen als een kleine wereld van vlammen en licht en laaide helder dansend op. Op den schoot van de gastvrouw rekte de zwarte kat zich, langzaam en als in diepe ge dachten verzonken; kromde zich, werd eens zoo groot als zichzelf, keek ons aan met een blik vol belangstellende min achting, en sprong. O, verloren paradijs. Zij sprong drie meter, belandde op een tafel, recht voor een vaas lichte lila tulpen en rook eraan of ze er heen gewandeld was. Nijinsky heeft, na geen sprong, aan geen bloem zoo geroken. Zij viel, achteloozer en zekerder dan n parterre-acrobaat, van de tafel en liep, rhythmischer dan n Dalcroze-discipel, het duister in. Zij kwam terug en steeg, tegen alle wetten der zwaartekracht in, als met een vertraagde film-beweging op de leuning van een stoel, zij hing ons daar te be kijken, met voorpooten straffer van spieren dan wie ook en een zwart slank lijf, slapper ontspannen dan Bode's beste leerling, zij sprong, sneller dan Cechetti's liefste danser zonder aanloop op onzen schoot. En wij zaten stil en zagen Pau's kleindochter aan, die haar techniek leerde van haar moeder, en haar levens lust,, met permissie, wellicht van den kater op den hoek. Maar zij gunde ons geen respijt, zij was uitgedaagd in haar eer als schepse Gods. En zij danste ons, oneindig zware menschen, de vreugde van een lenig lichaam en een grillig uur. En wij wisten, zooals men dat in een ondeelbaar oogenblik weet, dat het dit was, wat er haperde, dat er iets van ons eerstgeboorterecht verkocht was, omdat de linzen thans in blikjes met fabrieksmerk te koop zijn in alle goede zaken en omdat wij, tegenover de speelschheid van een alledaagsche zwarte poes, nauwelijks eenige even vervoerde menschelijke vreugde te stellen hebben, laat staan datgene wat wij, naar Pascal's balans tusschen beest en engel zwevende, zouden moeten kunnen stellen op een hooger danstooneel. Wij klommen wederom halsstarrig in den zadel van ons stokpaard en wilden spreken. Maar de gastvrouw keek ons aan, stond op en liep ons voorbij en kwam terug en schonk ons een glas: en plotse ling zagen wij dat haar beweging rijk en rustig was, edeler dan van die zwarte kat die alweer in de schaduw van het vuur te slapen lag, maar gebondener, en beheerschter, Eva, achter wie de paradijs poort gesloten is en die eeuwig wacht tot het woord gesproken zal worden dat ze weer zal doen openvliegen. En dus zwegen wij. En zoo zagen wij, met n van al de dieren waaraan Adam namen gaf, met n van al de Eva's die hun aller gratie geërfd heeft, een klein begin van herstel in wat er haperde. En wij stelden het levend gebaar van een boordevol ge schonken glas met een hart op den bodem de Goden weten hoe het er verzeild raakt boven een heelen, com pleten dansavond, het Paradijs, op een kiertje geopend, boven de danskunstige commentaren vóór de gesloten poort. Et tu, Brute. Ik mag naar Zierikzee verbannen worden, maar sindsdien is een dansend wit kapelletje, een kat die springt, een vogel die vliegt, een vrouw die thee schenkt mij soms veel meer dans dan een complete dansmatinee met toebehooren.... Waaruit te berekenen valt hóe hoog men den waren dans wel stellen moet SPREEKZAAL TWEEËRLEI PURISME M, .ET hare Grepen" in het mengelmoes der maatschappelijke verschijnselen bereikt Me vrouw Carry van Bruggen wel eens iets anders dan zij bedoelt. Zij bedoelt te vermanen en zij kweekt verzet. Ditmaal wil een der door haar berispten komen tegenpruttelen over haar Tweeërlei purisme", ver schenen in de Groene" van verleden week. Mevrouw van Bruggens puristische antithese ver schilt van de gebruikelijke. De gebruikelijke wijst aan de eene zijde der scheidslijn hen, die de moeder taal verbasteren met het vreemde woord, aan de andere zijde hen die de moedertaal willen zuiver houden. Mevrouw van Bruggen zegt: de geesten, die het in zelfexpressie het verste brachten zijn de zuiveren, onverschillig of die zelfexpressie inheemsch dan wel uitheemsch is; zij die hun geest niet weten uit te beelden of het knoeierig doen, dat zijn de troebelen. Nu geven wij dadelijk toe, dat leeg taai-purisme voor ons minder waard is dan puur-Ioos proza dat tintelt van geest, en dat de dagbladen alleen den purist mogen uithangen, wanneer ze zich van zotheden en poenigheden gespeend weten te houden. Maar wij kunnen aantoonen, met de boeken in de hand, dat de auteurs die de beste zelf-expressie hebben ook het zuiverst de eigen taai-code bezigen. Bolland, de groote meester der begrips-formuleeringen, is er een der sprekendste voorbeelden van. Dat Mevrouw van Bruggen tegen het nationalisme, thans in den vorm van voorliefde tot gebruik van de eigen taal, zoo sputtert, heeft tot oorzaak, dat zij de begrippen staat" en natie" verwart. De Staat" is, voor de menigte, de fictie van wat de macht" heeft. De poenen trekken er zich aan op, om aan hun machtelooze persoonlijkheden een schijn van beteekenis te geven. Indien, zooals in Holland, anno 1927 het internationalisme" de machtsfictie gaat vertegen woordigen, dan worden ze internationalistisch en gaan allerlei vreemde woorden met luchtjes" ge bruiken, omdat het zoo deftig en vooruitstrevend is, internationaal te zijn en te doen, liever dan zich te richten naar de verflauwende, maar vergeestelijkende waarde van het nationalisme, waarvan zich dan de zelf-expressionisten gaan bedienen. Ja maar, zegt Mevrouw van Bruggen, men moet de dingen hun gang laten gaan, en het proces der taai verevening niet verstoren. Edoch, de taai-verevening die wij aanschouwen, heeft met de taaiverevening van Mevrouw van Bruggen niets uitstaande. Indien de innerlijke krachten in den boezem van het volk de taai-verevening te voorschijn brachten, dan zouden wij zeggen: het spijt ons, want wij houden meer van zelfbestendiging dan van zelfverkeering; wij die het leven ten slotte verkiezen boven den geest, zien liever het algemeene zich verbizonderen dan het bizondere zich veralgemeenen, maar: Mevrouw van Bruggen heeft op een hooger plan gelijk. Maar dat is niet het geval. Degenen die leiding" geven, kweeken zelf het snobbisme. Zij specuieeren op de ijdelheid der menigte die, tenminste in Nederland, graag buitenlandsch doet, omdat het land zoo klein is, en zulke kleine menschen heeft, die groot denken te worden in de groote wereld en dan, wanneer de leiders de menschen verleid hebben tot iets dat vreemd is aan hun aard en gewoonte, roepen zij uit: er is een proces aan den gang, waar we niet mogen tusschen komen." Een dwaze firma, die halve maantjes bakt, gaat die producten in den handel brengen, onder den naam demi-lune (spreek uit: démielün). Dedingen heeten in Parijs croissants. En de menigte schaamt zich, iets anders te zeggen dan dcemieluun, waar ze niets van begrijpt, terwijl ze de halve maantjes uit de lucht kan plukken. Zulke deemieluuns worden er ook gebakken in vele aanstellerige, noodeloos deftig vreemd doende literaire geschriften, waartegen als bij weeromstuit een, zij het geringer leger van even dwaas doende ultrapuristen te velde trekt. Intusschen zijn wij_nog niet gereed met Mevrouw van Bruggens verwarring tusschen Staat en Natie. Natie is even vaak wat macht mist, als wat macht heeft. Het is voor de poenen veel prettiger en deftiger Belg te zijn dan Vlaming, Brit te zijn dan Ier, Duitscher of Nederlander te zijn dan Jood. Zoodra er iets van den Staat aan iemand zit, wordt hij uiterlijk een mooie meneer of juffrouw; zoodra er iets aan hem zit van de natie, het ras, zoodra hij die waarden in zichzelf be wust beseft, en tracht uit te beelden, verinnelijkt hij. Als men den Staat wil vertegenwoordigen, dan zet men een steek op en overdekt zijn borst met zijn ridderorden; als men een edel vertegenwoordiger wil zijn van zijn natie", dan zullen steken en ridder orden weinig, houding, geestesgesteldheid, offerzin alles baten. De kleermaker dien Clémenceau en Lloyd George gemeen hebben zal voor beide Heeren eendere steken en galajassen maken, maar Genève zal ons heel wat minder waard zijn, als wij daar twee ver evende" heeren zullen aanschouwen, in de plaats van Chamberlain met zijn ironische monocle, die nimmer passen zal op Briands neus, en Briands ragebol, dien geen enkele Engelsche pruikenmaker kan doen passen op Chamberlains hoofd, dus wanneer het Fransche en Engelsche type" zullen zijn verdwenen. De republiek der letteren, waarPetrarca en Lessing van droomden, staat even ver af van dezielloozegelijkmaking die wij heden ten dage beleven, als onze meening van die van Mevrouw Carry van Bruggen. Maar dat er gronden bestaan om den taai-purist in bescherming te nemen, al wil men dan zelf niet over slaan in de uitersten van puristische aanstellerij, meenen wij den lezer te hebben aangetoond. Of Mevrouw van Bruggen terug zal komen van haar vermaan? Neen, natuurlijk niet. Zij is even fanatiek als redelijk, doch het fanatisme wint het altijd in een penncstrijd. P. H. RITTER JR H. RAHR MUZIEKHANDEL Violen © Snaren Achter St. Pieter 4 l Utrecht © Tel. 443 « PIANO'S

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl