Historisch Archief 1877-1940
No. 2599
DE GROENE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
13
KRONIEK VAN DEN DANS
DOOR J. W. F. WERUMEUS BUNING
XXXIX. Clodelte, of het verloren
Paradijs
A LLES goed en wel, zeide mijn
?<"*- vriend, de dansmaniak uitZierikzee,
toen wij na weer een avond artistiek
dansen hoop der toekomst, in be
sloten gezelschap en na de rustpooze,
noodig om er van te bekomen, al te
behagelijk in onze zware stoelen ver
zonken waren en meenden, o hoogge
prezen beschaving van het Westen, dat
er principieel weer eens een woord
gesproken moest worden, alles goed en
wel, maar er hapert iets aan al die
danserij"....
Willen jullie niet eerst thee?" vroeg
onze gastvrouw, zonder veel hoop in
haar stem. Maar wij wilden geen thee.
Een man, die op sprong staat zijn liefste
stokpaard te beklimmen denkt slechts
aan den strijd op het tournooiveld; hij
ziet, gemaskerd met de oogkleppen der
principieele overtuiging, zelfs de be
minnelijke ironie van zulk een vraag
niet, de arme.
Er'hapert iets aan," zei mijn vriend
hardnekkig. Ik erkende volmondig dat
er iets aan haperde, en het lieve leven
ging zijn gang
De groote kamer had geen ander
licht dan het helder flakkeren van de
vlammen in den open haard, geen ander
geluid dan van een houtblok dat dieper
in den gloed zakte, en het gesnor der
glinsterende pikzwarte poes, die uit de
armen van de gastvrouw in het vuur
staarde. Vrouwen en katten zien meer in
het vuur dan eenig wijs man tusschen
hemel en aarde aan wonderen bevroedt....
En wij redekavelden desniettegen
staande over wat er aan haperde. Laat
ik het u besparen. Het kwam hierop neer
dat een Javaan, een Neger, een Rus, een
Spanjaard, door de bank een aangeboren
dansdrift in het bloed heeft, een kracht
die eeuwen dansen hem van betovergroot
vader tot betovergrootvader deed
be.erven, en dat de geachte bevolking van
onze dansavonden, weerszijds van dat
rijtje voetlichten die de officieel erkende
grenspalen tusschen kunst en leven zijn,
op dat punt vaak ongeboren is, ietwat
sentimentaliseerende over diepere
beteekenissen, ietwat zeurende over be
wegingsproblemen, ietwat speurende
naar literaire gedachtenassociaties,
maar in negen van de tien gevallen
verstoken van directen zin voor dans,
voor die onmiddellijke, raadselachtige,
onberekenbare stuwkracht die, in onze
al te verstandige wereld, het privilegie
schijnt van kinderen en volken met nog
niet al te veel Westersche
cultuurbacteriè'n in het bloed. Ja, wij noemden
Dionysos, inderdaad; wij werden lyrisch
en dramatisch, episch en theatraal en
wat men al niet meer wordt, sprekende
over datgene wat men niet heeft.
En mijn vriend uit Zierikzee zeide
tenslotte: alsof n blinkend wit
kapelletje dat in de zon danst, alsof n
scherende zwaluw in een zomeravond,
alsof een zwerm tuimelende witte
meeuwen niet meer is dan drie artistieke
dansavonden, de goede niet te na ge
sproken !"
Laten wij eerlijk zijn. Waarom de
muze ons verlaten heeft, weet niemand.
Maar in ons leven is inderdaad weinig
plaats meer voor dans. Wat beteekent
een danskunst, die alleen achter het
voetlicht leeft? Waar is de dans in ons
leven, het feest waarin er een opspringt
en danst, of zijn hart uitzingt, waarin
wij ons glas leeg drinken alsof het 't
laatste is dat zóó in geluk gedronken
kan worden? Nog niet eens bij de dansers,
laat staan bij de anderen. De duizend
maal vergroote schim van dien
drommelschen burgemeester werpt zijn scha
duw over ons; tienduizend machines
stompen onze ooren af, niemand leert de
wereld meer genieten (Prrrr.... meen
de de poes). Wat zal er uit deze wereld
anders geboren worden dan dat schuim
op den heksenketel dat Charleston heet
od-betert, er kookt tenminste iets
onder, maar dat is ook al waar zie ik
een dansen dat leven zelf is, vol van de
verrukking die slechts gedanst kan
worden van vreugde? En als ik dat niet
zie, is dat een reden om oogkleppen voor
te doen en elkaar voor den gek te
houden? Laten wij eerlijk zijn tegenover
den belabberden staat van onze erfenis,
zakelijk, nuchter, de dingen bij hun
naam noemen. J'appelle une chatte une
chatte...."
Ik zeide u vaker dat mijn vriend
schrikkelijk eenzijdig is, en correctie
verdient. Hij ontving ze....
Terpsichore, uitgelokt, daalde door
den schoorsteen. Het vuur stortte ineen
als een kleine wereld van vlammen en
licht en laaide helder dansend op. Op den
schoot van de gastvrouw rekte de zwarte
kat zich, langzaam en als in diepe ge
dachten verzonken; kromde zich, werd
eens zoo groot als zichzelf, keek ons aan
met een blik vol belangstellende min
achting, en sprong.
O, verloren paradijs. Zij sprong drie
meter, belandde op een tafel, recht voor
een vaas lichte lila tulpen en rook eraan
of ze er heen gewandeld was. Nijinsky
heeft, na geen sprong, aan geen bloem
zoo geroken. Zij viel, achteloozer en
zekerder dan n parterre-acrobaat, van
de tafel en liep, rhythmischer dan n
Dalcroze-discipel, het duister in. Zij
kwam terug en steeg, tegen alle wetten
der zwaartekracht in, als met een
vertraagde film-beweging op de leuning
van een stoel, zij hing ons daar te be
kijken, met voorpooten straffer van
spieren dan wie ook en een zwart slank
lijf, slapper ontspannen dan Bode's beste
leerling, zij sprong, sneller dan Cechetti's
liefste danser zonder aanloop op onzen
schoot. En wij zaten stil en zagen Pau's
kleindochter aan, die haar techniek
leerde van haar moeder, en haar levens
lust,, met permissie, wellicht van den
kater op den hoek.
Maar zij gunde ons geen respijt, zij
was uitgedaagd in haar eer als schepse
Gods.
En zij danste ons, oneindig zware
menschen, de vreugde van een lenig
lichaam en een grillig uur. En wij wisten,
zooals men dat in een ondeelbaar
oogenblik weet, dat het dit was, wat er
haperde, dat er iets van ons
eerstgeboorterecht verkocht was, omdat de
linzen thans in blikjes met fabrieksmerk
te koop zijn in alle goede zaken en omdat
wij, tegenover de speelschheid van een
alledaagsche zwarte poes, nauwelijks
eenige even vervoerde menschelijke
vreugde te stellen hebben, laat staan
datgene wat wij, naar Pascal's balans
tusschen beest en engel zwevende,
zouden moeten kunnen stellen op een
hooger danstooneel.
Wij klommen wederom halsstarrig in
den zadel van ons stokpaard en wilden
spreken. Maar de gastvrouw keek ons
aan, stond op en liep ons voorbij en kwam
terug en schonk ons een glas: en plotse
ling zagen wij dat haar beweging rijk en
rustig was, edeler dan van die zwarte kat
die alweer in de schaduw van het vuur
te slapen lag, maar gebondener, en
beheerschter, Eva, achter wie de paradijs
poort gesloten is en die eeuwig wacht
tot het woord gesproken zal worden
dat ze weer zal doen openvliegen. En
dus zwegen wij.
En zoo zagen wij, met n van al de
dieren waaraan Adam namen gaf, met
n van al de Eva's die hun aller gratie
geërfd heeft, een klein begin van herstel
in wat er haperde. En wij stelden het
levend gebaar van een boordevol ge
schonken glas met een hart op den
bodem de Goden weten hoe het er
verzeild raakt boven een heelen, com
pleten dansavond, het Paradijs, op een
kiertje geopend, boven de danskunstige
commentaren vóór de gesloten poort.
Et tu, Brute. Ik mag naar Zierikzee
verbannen worden, maar sindsdien is
een dansend wit kapelletje, een kat
die springt, een vogel die vliegt, een
vrouw die thee schenkt mij soms veel
meer dans dan een complete dansmatinee
met toebehooren....
Waaruit te berekenen valt hóe hoog
men den waren dans wel stellen moet
SPREEKZAAL
TWEEËRLEI PURISME
M,
.ET hare Grepen" in het mengelmoes der
maatschappelijke verschijnselen bereikt Me
vrouw Carry van Bruggen wel eens iets anders dan
zij bedoelt. Zij bedoelt te vermanen en zij kweekt
verzet. Ditmaal wil een der door haar berispten komen
tegenpruttelen over haar Tweeërlei purisme", ver
schenen in de Groene" van verleden week.
Mevrouw van Bruggens puristische antithese ver
schilt van de gebruikelijke. De gebruikelijke wijst
aan de eene zijde der scheidslijn hen, die de moeder
taal verbasteren met het vreemde woord, aan de
andere zijde hen die de moedertaal willen zuiver
houden. Mevrouw van Bruggen zegt: de geesten, die
het in zelfexpressie het verste brachten zijn de
zuiveren, onverschillig of die zelfexpressie inheemsch
dan wel uitheemsch is; zij die hun geest niet weten uit
te beelden of het knoeierig doen, dat zijn de troebelen.
Nu geven wij dadelijk toe, dat leeg taai-purisme voor
ons minder waard is dan puur-Ioos proza dat tintelt
van geest, en dat de dagbladen alleen den purist
mogen uithangen, wanneer ze zich van zotheden en
poenigheden gespeend weten te houden. Maar wij
kunnen aantoonen, met de boeken in de hand, dat de
auteurs die de beste zelf-expressie hebben ook het
zuiverst de eigen taai-code bezigen. Bolland, de groote
meester der begrips-formuleeringen, is er een der
sprekendste voorbeelden van. Dat Mevrouw van
Bruggen tegen het nationalisme, thans in den vorm
van voorliefde tot gebruik van de eigen taal, zoo
sputtert, heeft tot oorzaak, dat zij de begrippen
staat" en natie" verwart. De Staat" is, voor de
menigte, de fictie van wat de macht" heeft. De
poenen trekken er zich aan op, om aan hun
machtelooze persoonlijkheden een schijn van beteekenis te
geven. Indien, zooals in Holland, anno 1927 het
internationalisme" de machtsfictie gaat vertegen
woordigen, dan worden ze internationalistisch en
gaan allerlei vreemde woorden met luchtjes" ge
bruiken, omdat het zoo deftig en vooruitstrevend is,
internationaal te zijn en te doen, liever dan zich te
richten naar de verflauwende, maar vergeestelijkende
waarde van het nationalisme, waarvan zich dan de
zelf-expressionisten gaan bedienen.
Ja maar, zegt Mevrouw van Bruggen, men moet
de dingen hun gang laten gaan, en het proces der taai
verevening niet verstoren. Edoch, de taai-verevening
die wij aanschouwen, heeft met de taaiverevening van
Mevrouw van Bruggen niets uitstaande. Indien de
innerlijke krachten in den boezem van het volk de
taai-verevening te voorschijn brachten, dan zouden
wij zeggen: het spijt ons, want wij houden meer van
zelfbestendiging dan van zelfverkeering; wij die het
leven ten slotte verkiezen boven den geest, zien liever
het algemeene zich verbizonderen dan het bizondere
zich veralgemeenen, maar: Mevrouw van Bruggen
heeft op een hooger plan gelijk. Maar dat is niet het
geval. Degenen die leiding" geven, kweeken zelf het
snobbisme. Zij specuieeren op de ijdelheid der menigte
die, tenminste in Nederland, graag buitenlandsch
doet, omdat het land zoo klein is, en zulke kleine
menschen heeft, die groot denken te worden in de
groote wereld en dan, wanneer de leiders de
menschen verleid hebben tot iets dat vreemd is aan
hun aard en gewoonte, roepen zij uit: er is een proces
aan den gang, waar we niet mogen tusschen komen."
Een dwaze firma, die halve maantjes bakt, gaat die
producten in den handel brengen, onder den naam
demi-lune (spreek uit: démielün). Dedingen heeten
in Parijs croissants. En de menigte schaamt zich, iets
anders te zeggen dan dcemieluun, waar ze niets van
begrijpt, terwijl ze de halve maantjes uit de lucht kan
plukken. Zulke deemieluuns worden er ook gebakken
in vele aanstellerige, noodeloos deftig vreemd doende
literaire geschriften, waartegen als bij weeromstuit een,
zij het geringer leger van even dwaas doende
ultrapuristen te velde trekt.
Intusschen zijn wij_nog niet gereed met Mevrouw
van Bruggens verwarring tusschen Staat en Natie.
Natie is even vaak wat macht mist, als wat macht
heeft. Het is voor de poenen veel prettiger en deftiger
Belg te zijn dan Vlaming, Brit te zijn dan Ier, Duitscher
of Nederlander te zijn dan Jood. Zoodra er iets van
den Staat aan iemand zit, wordt hij uiterlijk een mooie
meneer of juffrouw; zoodra er iets aan hem zit van de
natie, het ras, zoodra hij die waarden in zichzelf be
wust beseft, en tracht uit te beelden, verinnelijkt hij.
Als men den Staat wil vertegenwoordigen, dan zet
men een steek op en overdekt zijn borst met zijn
ridderorden; als men een edel vertegenwoordiger
wil zijn van zijn natie", dan zullen steken en ridder
orden weinig, houding, geestesgesteldheid, offerzin
alles baten. De kleermaker dien Clémenceau en Lloyd
George gemeen hebben zal voor beide Heeren eendere
steken en galajassen maken, maar Genève zal ons
heel wat minder waard zijn, als wij daar twee ver
evende" heeren zullen aanschouwen, in de plaats van
Chamberlain met zijn ironische monocle, die nimmer
passen zal op Briands neus, en Briands ragebol, dien
geen enkele Engelsche pruikenmaker kan doen passen
op Chamberlains hoofd, dus wanneer het Fransche
en Engelsche type" zullen zijn verdwenen.
De republiek der letteren, waarPetrarca en Lessing
van droomden, staat even ver af van
dezielloozegelijkmaking die wij heden ten dage beleven, als onze
meening van die van Mevrouw Carry van Bruggen.
Maar dat er gronden bestaan om den taai-purist in
bescherming te nemen, al wil men dan zelf niet over
slaan in de uitersten van puristische aanstellerij,
meenen wij den lezer te hebben aangetoond. Of
Mevrouw van Bruggen terug zal komen van haar
vermaan? Neen, natuurlijk niet. Zij is even fanatiek
als redelijk, doch het fanatisme wint het altijd in een
penncstrijd. P. H. RITTER JR
H. RAHR
MUZIEKHANDEL
Violen © Snaren
Achter St. Pieter 4 l
Utrecht © Tel. 443 «
PIANO'S