De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1927 26 maart pagina 2

26 maart 1927 – pagina 2

Dit is een ingescande tekst.

DE GROENE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND N o. 2599MINISTER VAN KARNEBEEK DOOR DR. W. VAN RAVENSTEYN DE uitvoerige, meer dan uitvoerige behandeling door het Belgisch tractaat n in de groote pers, n in de beide Kamers ondergaan, heeft de aandacht mede weer eens gevestigd op het algemeene beleid van den minister, die het heeft verdedigd. Het wil ons voorkomen, dat dit algemeene beleid, hoe gewichtig ook het tractaat moge zijn wij deelen de meening, dat het misschien een der gewichtigste zal blijken, ooit in onze geschiedenis voorgekomen nog meer de algemeene aandacht zou verdienen, schoon het ook nu weer maar terloops is aangeraakt. Immers: indien uit den eindeloozen inkt- en woor denstroom iets duidelijk is geworden, is het toch zeker wel dit mede: het indienen van het tractaat is niet los te maken van het algemeene beleid van dezen minister; het is er logisch uit voortgevloeid. De heer Van Karnebeek is nu op eenige maanden na negen, zegge negen jaar belast met het be'wind der buitenlandsche betrekkingen. Een ongehoord lang bewind over een zoo belangrijk departement in het algemeen, maar nog veel meer in een historisch tijdvak als dat, waarin wij sedert den Wereldoorlog leven. Vergissen wij ons niet dan heeft geen enkele van zijn collega's in Europa of daarbuiten, met n uitzon dering, het zoo lang volgehouden in deze na-oorlogsche zoo felbewogen, zoo snel-verschietende periode. Die ne uitzondering is de heer Tsjitsjerine, volks commissaris, belast met de buitenlandsche aange legenheden van het werelddeel, dat tegenwoordig de U.S.S.R. of in de wandeling Sofjetiëheet. Grappige ironie der geschiedenis, die gewild heeft, dat deze twee staatslieden, die elkaar nu nog na 9 jaar evenmin kennen" als een Haagsche dame uit zekere kringen een ambtenaars-mevrouwtje, de eenigen zijn, die als de leeuw op het Zeeuwsche wapen, rustig hebben stand kunnen houden te midden der woedende wereldbaren. Het eigenaardige is nu, dat de heer Van Karnebeek, op een buitengewoon moeilijk tijdsgewicht belast met het beheer van het gewichtigste departement, een departement, welks belangrijkheid na het nog vrij onverwacht snelle eindigen van den oorlog niet ver minderde, doch eer toenam, hoewel zonder ervaring en zonder vakkennis begonnen, er alras in geslaagd is, een bijna onbeperkt vertrouwen in zijn beleid en ?bekwaamheid te verwerven zoowel in de StatenOeneraal als in de publieke opinie. Wie zooals schrijver dezes den minister althans in de eerste 7 jaar van zijn optreden heeft mogen gade slaan, die weet, dat de heer Van Karnebeek onmid dellijk, bij zijn debuut, het oor en wat meer zegt het vertrouwen der Tweede Kamer bezat en dat hij dit feitelijk niet meer heeft verloren tot ja, eerst in 1925 de duidelijke sporen van ontevredenheid en verzet zich gingen openbaren. In 1918 echter en volgende jaren ! De minister debuteerde in de September-maand, toen het, hoe moeilijk het vele ook viel, zelfs voor den meest verblinde duidelijk moest zijn, dat het met de Duitsche suprematie te land op een eind liep.... Doch, voor welke moeielijkheden de ras-wisselende situatie op buitenlandsch terrein en in de wereld der internationale diplomatie den minister ook plaatste, in n opzicht had hij het gemakkelijker dan al zijn collega's: in de Tweede Kamer vond hij geen kritiek dan van n zijde en wel van een zijde, welker kritiek hem niet anders dan goed te pas kon komen en aangenaam moest zijn, die der communisten. In den Senaat ging men algemeen met hem mee en behoefde hij zich zelfs in 't geheel geen moeite te geven. De Tweede Kamer voerde, zeer kort na 's ministers optreden, bovendien nog het instituut in, dat zooals het tot stand kwam, den minister gelegenheid gaf om kritiek van een zijde, die hem onaangenaam HUISKAMER SALON SLAAPKAMER f 1350.HUIS HEEBEf1GBACf1T5O AMSTERDAM HAAM zou kunnen zijn, van te voren stomp te maken. Wij bedoelen de zoogen. Commissie voor buitenlandsche aangelegenheden, imitatie en caricatuur van het overeenkomstige instituut in andere parlementen, b.v. het Fransche en Duitsche. Door haar kleinen omvang, haar geringe bevoegdheden, de wijze ten siotte, waarop de minister haar wist te behandelen, werd dit instituut, waarvoor brave democratische illusionisten in de voorafgaande jaren hadden gepleit, een perfect middel om de invloedrijke leiders der groote partijen de kleine, zooals de communistische drongen in dit sanctum niet door van te voren te informeeren" op een wijze, dat hun openlijke kritiek in de Kamer meer pro forma dan nog werkelijk ge meend was. De minister trof het ook bizonder, wijl door de verkiezingen van 1918 de Kamerleden, die zich met buitenlandsche politiek min of meer plachten bezig te houden, waren verdwenen, terwijl behalve n communist die als zoodanig niet in aanmerking kwam niemand in hun plaats was getreden, die er eenig verstand van had of belang in stelde. De binneniandsche en buitenlandsche toestand was bovendien zóó ingewikkeld en moeilijk; de eerste eischte inzonderheid van de politieke leiders zoo veel aandacht, dat men" meer dan ooit huiverig was zich op dit gladde ijs te wagen. Te meer, waar daar een man stond, die niet hakkelde, niet stotterde, doch die in tegendeel met een air van superioriteit, alsof hij het alles uit zijn mouw schudde, in het meest correcte Haagsen vertoogen hield, die een ieder tot luisteren dwongen. Wanneer men daarbij nog bedenkt, dat de stemming der union sacrée" tegenover de booze imperialistische wereld over onze heilige grenspalen heen, een stemming, welke nog in het voorjaar van 1918 tot zulk een schoone demonstratie tegenover den roof door Amerika aan onze schepen gepleegd geleid had, in den herfst noodig bleef en ook stand hield ondanks de binneniandsche beroerten, dan is het, afgezien van veel andere factoren, licht te begrijpen, dat minister Van Karnebeek van den aanvang af in het eigen land voor een lichte taak stond. Men kan het ook anders zeggen: terwijl vorige ministers van buitenlandsche zaken ten onzent, tot den wereldoorlog, een werk verrichtten, waarom het groote publiek zich geen drommel bekommerde en dat in de Kamer slechts zeer matige belangstelling trok, maar dan van min of rneer deskundige zijde, kwam de heer Van Karnebeek, die geen beroeps diplomaat was, eensklaps te staan voor een taak, wier geweldige beteekenis ook voor den onbenulligste niet geheel verborgen meer kon blijven, maar kwam hij tegenover die taak te staan zoo goed als zonder controle. Wat dit laatste betreft, de heer Van Blankenstein, de bekende ster-correspondent van de N.R.Ct. heeft in een van zijn jongste artikelen aan het Belgische Verdrag gewijd (Nog eenige hisiorische beschou wingen en De kwestie van de Wielingen N.R.Ct. 28 Febr. Avondbl.), erop gewezen, dat ook 's ministers collega's hij noemt b.v. den heer Aalberse van de onderhandelingen en de moeielijkheden met Belgi niet, of althans slechts zeer onvolledig, op de hoogte zijn gebracht. Maar in welke mate de heer Van Karne beek zijn ambtgenooten in 't geheim nam, al dan niet, zeker is het, dat hij overigens met niemand rekening behoefde te houden. Het zou wel een wonder zijn geweest, indien zich dit niet hadde gewroken. De minister kwam nog eens: onvoorbereid voor een taak te staan, zwaar der dan op n zijner voorgangers had gerust. Hij moest werken met ten deele volkomen onvoldoende werktuigen het zij voldoende eraan te herinneren, dat te Parijs, in het middenpunt der overwinnaars coalitie, in het centrum der vredesonderhandelingen, de oude heer de Stuers zat, van wiens activiteit het beter is niets te zeggen. De houding die de Kamer, ook de oppositie, inzonderheid de heeren Troelstra en Marchant tegenover hem innam, moest hem de overtuiging bijbrengen, dat hij vrijwel doen en laten kon, wat hij wilde. Wat kon er anders gebeuren dan dat de minister zeer versterkt werd in een neiging, die hem waarschijnlijk toch reeds eigen was, om zich zooveel mogelijk in een geheimzinnig waas te hullen, niet meer los te laten dan strikt noodzakelijk was en zich te houden aan het bekende recept van den meester op diplomatiek gebied, dat de woorden er zijn om de gedachten te verbergen? Zoo opgevat mag men ongetwijfeld gewagen van een systeem Van Karnebeek, dat zich, in den loop der jaren, vooral ook, toen ons land tot den Volkenbond was toegetreden en de minister daardoor op het terrein der groote internationale politiek kon optreden zooals geen zijner voorgangers had kunnen doen, hoe langer hoe meer ontwikkelde en vaster vormen aannam. Het is hier niet de plaats om zij 't maar op de meest schetsmatige wijze een overzicht te geven van dat tijdvak, waarin tot den val van het kabinetCoiijn, het systeem-Van Karnebeek zich ontplooide; het tijdvak is daartoe te zeer vervuld met de belang rijkste gebeurtenissen. Maar het zou, dunkt ons, noodlottig zijn niet in te zien, dat, wanneer deze Minister met dit tractaat is gekomen en het zoo dicht tot een beslissing heeft gebracht, die ook naar ons oordeel, verderfelijk zou zijn geweest, de schuld daarvan niet uitsluitend, ja zelfs niet in de eerste plaats mag gewenteld worden op den heer Van Karnebeek. Wie de historie der 8, 9 laatste jaren nagaat, weet, dat op anderen, die hem hebben laten begaan, min stens dezelfde last drukt. BOEKBESPREKING Ir. R. Loman. Walt Whitman, een kosmos", dichter van komende tijden. Den Haag z.j. Service". Walt Whitman wordt, voorzoover ik weet, in Nederland niet veel gelezen. Tien jaar geleden ver scheen Maurits Wagenvoort's mooie vertaling van de Leaves of Grass". Ik heb in mijn bespreking van dat werk 1) twijfel geopenbaard of de uitgave succes zou hebben; des te sympathieker vond ik de poging van de uitgeefster, de Wereldbibliotheek. Het overgroote deel van de Hollanders leest natuurlijk nooit gedichten, en de kleine groep van hen die het wel doen, is niet zoo geaard, dat zij over 't geheel van werk als dit makkelijk kan genieten. In genoemde bespreking schreef ik: Dichterschap is natuurlijk geen uitvloeisel van cultuur en verfijning in dezen zin, dat elke individueele cultuur-en-verfijning ten siotte een tijdperk van dichter-zijn zou meebrengen, maar de menschen van tegenwoordig zijn aan de verfijning in poëzie, en in kunst in het algemeen zoo gewend geraakt, dat velen naar een stem als die van Walt Whitman eerst wel eens heel aandachtig zullen moeten luisteren, voor zij ook daarin de zuivere ontroering van den kunstenaar bespeuren". Want deze woeste, onge breidelde drang tot uiting, Whitman's ruwe, dave rende rhythmen, de wilde, maar ook grootsche en geweldige stijging van zijn fantasie daarin is niets van het zoet-streelende, het wel zeer bekoorlijke, maar ook zeer broze en breekbare, dat in haast geen enkelen modernen Hollandschen dichter ontbreekt. Aarzelend noem ik hier Henriette Roland Holst. Ir. Loman heeft een studie over Walt Whitman geschreven, een knap en boeiend stuk werk, dat de persoonlijkheid van den grooten Amerikaan treffend belicht. Vooral op het religieuze element in Witman'spoëzie valt de nadruk, niet slechts in het hoofdstuk religie", maar ook in de andere gedeelten. Trouwens, alle poëzie van Whitman is van een diep-religieus oer instinct doortrokken. Het is stellig juist dat, zooals de schrijver zegt, Whitman's religie was: Een kosmisch enthousiasme, gevoed uit de mystieke diepten van de ziel, geschraagd door de wetenschappelijke ontdek kingen van zijn tijd en zich uitend in een levende wisselwerking met alles wat hem omringde, menschen, dieren, planten, de aarde van zijn onmetelijk continent, de zeeën, de winden en de sterren". Whitman's denkbeelden over persoonlijkheid, over sexe-verhouding, over democratie, over vriendschap komen in het werk eveneens tot hun recht, toegelicht met passende citaten. Een beknopte litteratuurlijst is aan het boek toegevoegd en het bevat ook een zeer mooie teekening van den dichter, naar een.portret van Whitman uit 1880. 1) Tijdspiegel, 1917. HERMAN MIDDENDORP J. S. MEUWSEN, Hofl. A'dam?R'dam?Den Haag. DE BESTE HOEDEN IN HOLLAND NIEUWE UITGAVEN K. GROESBEEK, Post 97 der tariejwet 1924 en' Bescherming. De schrijver tracht op verschillende gronden aan te toonen, dat de belasting op den invoer van boe ken in de Nederlandsche taal en van hunne onder deden, alsmede van de producten der Graphische Kunsten: Etsen, Gravures, enz. nimmer ingevoerd had mogen worden en ten aller spoedigste moet verdwijnen. Kon, Meubeltransport-Maatschappij DE GRUYTER 6 Co. ess svs sss DEN HAAG <fa ? "^ AMSTERDAM ~ ARNHEM Bewaarplaatsen voor Inboedels

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl