De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1927 26 maart pagina 7

26 maart 1927 – pagina 7

Dit is een ingescande tekst.

No. 2599 DE GROENE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND UIT DE NATUUR: IN HET DUIN DOOR DR. JAC. P. THITSSE CEDERT een dag of veertien zijn de v-' kieviten teruggekomen in het duin. Ze waren er ditmaal iets eerder dan de wulpen, maar ook die hebben thans hun broedplaats alweer betrokken. Het was vanmorgen kil en mistig en de kieviten in de wijde duinvlakte hielden zich heel rustig. Als we niet geweten hadden, dat ze er al waren, zouden we ze misschien niet eens gezien hebben. Maar nu keken we oplettend langs den grond, langs duindoorn en kruipwilg, over gras en zandzegge en groenend mos en zagen toen gauw het wit en zwart van ons viertal vogels. Terwijl we stonden te kijken vloog in de nabijheid een wulp op. Stil streek hij langs den duinrand, den grooten omlaag gebogen snavel duidelijk zichtbaar. Dan slaat hij wat vlugger met de vleugels, nog vlugger en dan weerklinkt opeens de welluidend trillende BLOEIENDE MANNELIJKE KRUISWILG Foto J. Strijbos wulpenroep, het mooiste geluid van het vroege voorjaar. De kieviten trekken zich er niets van aan en blijven stilstaan of trippelen rond, enkele meters ver, ieder in zijn eigen gebied: twee paren, de mannetjes met veel meer zwart aan kop en hals dan de wijfjes en allemaal met wapperende kuiven. Soms pikken ze even in den grond, een ander maal bukken en buigen ze zich en maken de bijzondere beweginkjes van den broed tijd. Een boomleeuwerik komt zingend aandrijven met den wind. De breede vleugeltjes bewegen zich haast zoo snel als vleermuiswieken, maar schijnen alleen te dienen om het dier omhoog te houden en de wind doet de rest. !ntusschen fluit hij voortdurend zijn klankvol liedje, dat toch zoo weinig verschilt in toonhoogte. Er zijn tegen woordig veel boomleeuweriken in het duin, maar stellig meerendeels door trekkers, er blijven slechts weinigen hier. Sinds de groote droogte van vijf jaar geleden zijn er veel minder boomleeu weriken en ook veel minder klauwieren in het duin. In het najaar van 1925 is er flink wat water gevallen en daardoor is het duin al weer heel wat opgeknapt. Er zijn veel minder witte plekken. Daar is eerst mos gekomen en later de lange rijen van de zandzegge, een van de voornaamste zandbinders in het oude duin. Onder het zand schiet de wortelstok voorwaarts, met scherpen punt en van afstand tot afstand schiet dan een nieuwe loot omhoog. Die maakt lange en korte wortels en kan ook zijwaarts weer nieuwe loten uitzenden. Met dat al houdt deze plant het zand aardig vast, temeer doordat de tallooze zeggesprieten ook goed dienst doen als windbrekers. Binnen het jaar kan soms een verlaten aardappelveld geheel met zand zegge bezet zijn. Hoogerop is de helling bij elkaar gehouden door de sterke kruipwilgen. Ze vormen groote kussens van dichte twijgen en die zijn goed bestand tegen den wind en tegen zandkorrels in beweging. Maar de wind kan de geulen tusschen de afzonderlijke struiken al dieper en dieper uitschuren en zoo de wortels blootleggen. Maar de kruipwilg maakt dan dikwijls vlak langs den grond groeiende lange twijgen die de geul overbruggen en dan krijgt de helling n samenhangend kleed van kruipwilgen. J3 Een poosje geleden, Februari was het nog, hebben ze de bruine katjesschubben afgeworpen en nu pronken ze met rijen van sneeuwwitte katjes. Nog een week of zoo, dan zijn die katjes in bloei. Dan IN HET DUIN Op den voorgrond: Vegetatie van de Zandzegge. Achteraan: Hoe de kruipwilligen de helling dekken. Foto A. Burdet prijken sommige wilgen met katjes van spierwitte meeldraden en goudgele helm knoppen. De andere hebben eenvoudiger bloemen, die alleen uit grijsgroene stampers bestaan. Doch alle hebben ze honig en daar komen de vroege vliegen, bijen en vlinders op af. Verleden jaar wemelde het hier op onze kruipwilgen van grijzig bruine vlinders. Die snorden van bloem naar bloem en als je goed toekeek, dan zag je duidelijk hoe ze hun tong ontrolden, om die dan te dompelen in den honig. Wat een verschil toch, of je opgezette vlinders in een doos zet, of levende vlinders in de vrije natuur. Als je onze vlinder zag met zijn dikken kop, waarin de beide kleine oogjes recht vooruit staan, omringd door een kransje van haarschubben, dan begrijp je eerst, dat de volksmond deze diertjes uilen heeft genoemd. Ze hebben inderdaad een echten uilenkop en geruischloos fladderen ze van bloem tot bloem. Binnenkort vinden we hun rupsen op de dennetjes, want dit aardige uiltje is de schadelijke uil der dennen de Panolis piniperda. Naast de wilgen staan de duindoorns te bloeien. Van de bloempjes is niet veel te zien, want die zitten verborgen tusschen de prachtig glanzige bronsbruine schubben van de knoppen, waarmee de struik dicht is overdekt. Zoo zijn ondanks de onzichtbare bloemen de bloeiende duindoorns in het voorjaar al even mooi als de vruchtdragende in den herfst. Op eens groot misbaar onder de kieviten. Een tweetal vliegt krijschend omhoog, al hooger en hooger den grooten roofvogel te geinoet, die hier als naar gewoonte zijn gebied afjaagt. Het is een van onze ruigpootbuizerden, die nu al vijf maanden in deze duinen hebben vertoefd en er geheel thuis zijn. Maar de kieviten zijn hier nog meer thuis, want die broeden jaar op jaar in deze vallei en dulden geen roovers. Ze vliegen hoog boven den buizerd uit en schieten op hem neer alsof zij de roofvogels en de buizerd een prooi was. Keer op keer lijkt het alsof ze hem raken. Hij verhaast zijn vlucht nauwelijks en maakt ook geen aanstalten tot verweer of aanval. Opeens maken de kieviten rechtsom keert en gaan weer terug naar hun kuiltjes. De ruigpoot heeft de grens van hun gebied weer overschreden en nu bekommeren ze zich in het geheel niet meer om hem. Wij zoeken in de lucht naar een grenslijn, maar natuurlijk tevergeefs. Die is er echter even goed alsof hij met grenspalen was uitgezet. C O M O E D I DOOR HENRIK SCHOLTE A Vereenigd Tooneel: Nju", door Ossip Dymow LS het doek opgaat, is de innerlijke tragedie tusschen man en vrouw reeds voltrokken. Wij krijgen de dramatische afwikkeling van een beklonken lot. Het gesprek tusschen Nju en den dichter heeft geen diepere beteekenis dan een toevallige ontmoeting op het psychologische moment: Ballgeflüster" tusschen een tot ontrouw gerijpte vrouw en een tot avontuur altijd bereiden kunstenaar. Maar juist in deze praeludieën tot een verhouding ligt de kracht van het stuk, omdat zij modern en levenswaar gebleven zijn. Dit wederzijdsch overbewust lokken met praegnante diepzinnigheden maakt in zijn behaagzieke aanstellerij de speelschheid schrijnend en geeft, als tooneel, de vlijmende levendigheid van een nog altijd geldende satyre. En wanneer het publiek in de zaal juist hier onrustig was, kan dat, behalve aan bezwaren tegen de opvoering, ook evengoed zijn oorsprong ontleend hebben aan het onbehagelijke gevoel, in deze zedenschildering mee inbegrepen te zijn. Daarna neemt echter het stuk zijn draai naar een pretentieuse en langdradige verdediging van Nju's ontrouw. Het grof geschut van een destijds jong, maar thans reeds verouderd probleemschrijver komt op de proppen en de actualiteit van het stuk sterft langzaam uit, naarmate het die opzettelijker poogt te geven. Elke tijd wapent zich op zijn eigen wijze tegen dezen burgeroorlog van het huwelijk. Wil men een nieuwe Opstandigen-trits, dan was Nora 1879 het eerste geslacht, Nju uit 1908 het tweede, en wellicht het roman-drama van Radiguet het derde en daarmede het onze. Nju, een" vrouw uit het vlijmend'spel'van het begin, leeft intenzer voor ons dan haar latere kanoniseering tot heldin, waaraan wij in dezen'idealen vorm niet kunnen gelooven. Haar zelfverdediging der motieven van zielsverlangen en zielsverwantschap, die haar tot den dichter gedreven zouden hebben, is in strijd met haar tragische flirtation uit onbevredigdheid, waarvan wij getuige waren. En in het dagboek, dat ons ten slotte op dramatisch-ongemotiveerde wijze wordt voorgelezen, leeft een zoo geheel andere Nju, dat wij twijfelen of dit dagboek nog wel ter rechtvaardiging en niet veel meer als een echter alleen in een roman te verdedigen voorbeeld van wanhopige zelfmisleiding bedoeld is. De dichter en dit komt Dymow ten goede is immers maar de toevallige en zelfs eenigszins proletige voorbijganger, die na de gemakkelijke overwinning overstag gaat en alleen nog maar de episode ziet, die hij zoo gauw mogelijk in klinkende literatuur moet omzetten; waarde, laten we zeggen: n roman, drie gedichten en als het er af kan, nog een novelletje of twee. De rol van den man, zijn tekort en zijn tragiek, ligt daarentegen vóór den aanvang van het drama. Nju heeft hem reeds lang zaam maar zeker geécarteerd en hij is in zijn aanhou dende, onhandige liefde enkel de duldzame bedelaar op de stoep. Met deze op zichzelf goede karakters der mannen on met een minder tendentieuze verdediging van Nju had Dymow naar onze begrippen zijn drama onge twijfeld stiller, feller en waarachtiger kunnen ont wikkelen. In het grof-sentimenteele effectbejag van de telefoonscène, de portretmonoloog, de goedkoope reactie's na Nju's, op zichzelf te rechtvaardigen, dood en tenslotte het ongelukkige dagboek is onze spanning, ons medeleven uiteengevallen. Nju, als stuk, is na de eerste vaart gederailleerd in de bocht, die er doorheen komt te loopen. Van Dalsum, als de echtgenoot, heeft het te mooi willen doen. Niet dat hij daardoor vrijwel alle sym pathie naar zijn kant trok?dat is tenslotte te verde digen en het was de fout van Moissi, dat hij ter eigener glorie v. Winterstein met afhangende bretels, losse boord en niet gansch nuchter ten tooneele bracht. Maar tegenover den dichter blijft de echtgenoot de onderliggende partij: de grove, wat geborneerde man, die, tegen beter weten in, de vlinder, die hem[tendeel gevallen was, streelend beschadigde. Zooals v. Dalsum zijn rol speelde, was er tusschen hem en Else Mauhs geen ensemble mogelijk. Haar rol miste voor deze opvatting de passende reacties en van dezen man met zijn liefde kon zij bezwaarlijk innerlijk zóó los gekomen zijn. Van Dalsum had een prachtige scène op het bed: het was echter een brok monoloog, dat hij desnoods met een pop had kunnen spelen. Else Mauhs kon met alle raffinement geen over tuiging wekken. Het beste was zij daardoor in de eerste scènes, waarin geen woord zonder bijgedachten wordt gezegd. Later trad techniek in de plaats waar, ter redding van het stuk, juist een groot kwantum barmhartigheid verwacht mocht worden. Eerens speelde daarnaast een totaal onopgeloste rol. Hij scheen noch de superieure verleider uit het begin, noch ook de verveelde egoïst uit de latere tafercelen. Zeer veel schade heeft de regie aan deze opvoering gedaan. Een strooperigc vertooning, onverstaanbaar spreken in een bijna voortdurend donker of half donker, waaraan alleen de bioskoop ontbrak. DIT MERK S EEN WAARBORG VOOR ONOVERTROFFEN REPRODUCTIE EN ONGEËVENAARDE AFWERKING. N.V. DUTCH GRAMOPHONE COMPANY. AMSTERD. VEERKADE 22A DEN HAAG.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl