De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1927 2 april pagina 7

2 april 1927 – pagina 7

Dit is een ingescande tekst.

No. 2600 DE GROENE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND UIT DE NATUUR: DUINMEERTJES DOOR DR. JAC. P. THIJSSE '"* " *ftf*<t^'-£i:i*\ *? ' OP de Algemeene Vergadering van de Vereeniging tot-Behoud van Na tuurmonumenten veertien dagen ge leden kon medegedeeld worden dat vier van de vijf groote duinpiassen van ons land nu voortaan veilig zijn, deels bij de Vereeniging zelve, deels doordat bij ministerieele beschikking een groot deel van de Texelsche duinen tot natuurmonumeijt is verklaard. De meertjes van de Vereeniging liggen op Voorne: Kwakjeswater en Breede Water. Die van Texel heeten de Muien en de Geul. Het vijfde meertje is het beroemde Zwanewater, thans nog in particulier bezit, maar ook zeer veilig. De Geul is een spiksplinternieuw meertje. Tien jaar geleden was de Geul nog een nieuwe duinvallei, pas afgesnoerd van het breede Zuiderstrand van Texel en open naar den Oostkant, zoodat bij hooge vloeden het zeewater nog wel eens kon binnendringen, terwijl het overtollig regenwater langs diezelfde opening kon wegvloeien over 't strand. Dat interessante stadium is echter van korten duur geweest: de opening is gedicht, de zee kan niet meer naar binnen, het regenwater niet meer naar buiten, en zoo is de Geul een meer geworden, waar we nog de allerplezierigste dingen van kunnen beleven. Ik verheug mij er al op, om in Juni weer eens te gaan zien, hoe dat Geulmeer wit is van de bloeiende waterranonkels. Je bezoekt die Geul het best op Zon- en feestdagen, want hij ligt nog al eens onder het vuur van de schietoefeningen van de Marine. Zooals de meervoudsvorm aanduidt zijn de Muien eigenlijk twee meertjes, maar in de opsomming van de Natuur monumenten rekenen wij ze voor n. Toch is de Buiten-Mui heel wat jonger dan de Binnen-Mui en ik herinner mij nog wel, dat het regenwater er uit kon wegvloeien, even goed als voor tien jaren uit de Geul. Ook vormt zich nu alweer een Buitenste Mui in het wild gewoel van de allerjongste duintjes, die zich hier in de laatste twintig jaren op het breede Noordzeestrand gevormd hebben. Die Buitenste Mui heeft nog DE BUITEN-MUI (Foto J. Posttaa) geen plantengroei, maar dat zal wel spoedig veranderen, wanneer we geen al te droge zomers hebben en wanneer de wind niet een nieuwe geul uitblaast, waardoor het water weer weg kan stroomen. Zulke dingen heb ik wel zien gebeuren. Maar we willen die Buitenste Mui nu eerst nog eens een paar jaren onbesproken laten. De Buiten-Mui heb ik half droog gekend en toen nogal dicht begroeid met Engelsch Gras, Zeemelkkruid en Duizendguldenkruid. Toen het zoete water rees is daar heel snel verandering in gekomen. Die jonge duinpiassen kunnen in enkele jaren opeens een heel andere plantenwereld krijgen en even spoedig wordt die dan ook weer stabiel, zoodat je in vijfentwintig jaren tijds geen ver andering van beteekenis opmerkt. De flora van de Buiten-Mui is pp het oogenblik haast even mooi en rijk als die van de Binnen-Mui. De plas is een paar kilometer lang en van vijftig tot honderdvijftig meter breed en alles, oevers, zoowel als plas is overdekt met de mooiste en fijnste bloemen. Hij wordt omgeven door sierlijk beiijnde duin reeksen. Duinhelling en duinvoet zijn dicht begroeid met duindoorns, ver mengd met vlier. Een groot deel van het water is begroeid met riet en daarin huizen de blauwe reigers, de koeten, de futen. Op het open watervlak ver zamelen zich allerlei soorten van eenden en talingen, daaronder ook de prachtige bergeenden, die zoo echt behooren bij duin en strand. De Binnen-Mui heeft dat allemaal ook en soms nog meer, want telkens probeeren eenige paren van lepelaars om daar te nestelen. Het is vooral om die lepelaars dat de toegang tot de Binnen-Mui meestal is verboden. Daar moet volslagen rust heerschen. Natuurlijk hindert het niet, wanneer de duinwachter een paar maal DE BINNEN-MUI (Foto J. Postma) per dag de oevers afstapt. Maar een va-et-yient van kijkgrage toeristen kun nen wij voorloopig hier niet hebben. De voornaamste bestemming van een na tuurmonument is, rust en veiligheid te verschaffen aan de planten en dieren. Eerst in de tweede plaats komt de mensen aan de beurt om er te leeren en te genieten. En daarvoor hebben wij volop genoeg aan de Buiten-Mui. Al sinds jaren vergenoeg ik mij er mee, om de Binnen-Mui te beschouwen, gezeten op een der hooge duintoppen in het zuidelijk deel van het natuurmonument, of ik ga er wandelen in den nazomer, als de broedtijd is verstreken. En wanneer ik van de lentepracht van de Muien wil genieten, dan wandel ik op Hemelvaartsdag of daaromtrent langs den westelijken oever van de Buiten Mui, bedacht op natte voeten en ge scheurde kleeren, want de duindoorns staan er zeer dicht en meestal staat het water tot tusschen de struiken. Er wordt nog wel eens beweerd dat tegen woordig het duin verdrogen zou, ook zonder dat de waterleiding er bij is betrokken, maar dat geldt zeker niet voor dit deel van Texel, want de water stand in de Muien is gemiddeld eer hooger dan lager dan vroeger. KM Wie het gemakkelijker wil hebben wandelt over den duinkam, die vrij goed begaanbaar is. Je mist dan echter de mooie bloemen van omlaag: de orchi deeën van velerlei soort, de verrassend mooie Pirola's, de Sagina's en wat niet al. Daarentegen zie je beter, wat er al zoo in het rond gebeurt: het gaan en komen van eenden, meeuwen, sterntjes, reigers. Die reigers zijn in 't eerst nogal wantrouwend en in plaats van naar hun nesten te gaan, blijven ze stokstijf en doodstil zitten op de duintoppen langs het meertje. Eerst als we ons verbergen onderaan een grooten vlierstruik, door duindoorns omringd, vliegen ze op en dalen neer in het riet waar de jongen al voortdurend hebben zitten keffen van den honger. Het is heel goed om eens een uurtje te blijven zitten onder die vlier en af te wachten wat er nu gaat gebeuren op en om het meertje. Meestal valt dat wel mee. Waarlijk behoeven we ons er niet over te beklagen, dat we in Mei en Juni onze wandeling in dit natuurmonument blijven beperken tot den Westoever van de Buiten-Mui. En 't is ook heel geriefelijk, want als je moe wordt, kun je binnen tien minuten op het strand zijn. w SCHILDERKUNST DOOR A. PLASSCHAERT Fransche schilders der negentiende eeuw, bij Kleykamp, Den Haag. Een zwakke tentoonstelling, als deze bij Kleykamp is, heeft meer dan n nadeel. Het is, natuurlijk, moeielijk om van deze Franschen een voldoende ver zameling bijeen te krijgen maar het lijkt mij in zulk geval beter toch toe: geen tentoonstelling te organiseeren dan wel er zoo eene te houden. Wat hier bij Kleykamp te zien is, is op een enkele uitzondering na, verwarrend ! Er zijn in ons land te velen onkundig omtrent wat deze schilders werkelijk vermogen en waartoe zij werkelijk in staat zijn, dan dat zij niet volledig (of zoo volledig mogelijk) in dit geval moeten worden tegemoet gekomen. En dat laat, in het kort gezegd, zoo goed als alles te wenschen over. Slechts twee schilders zijn door n werk nogal nauwkeurig getypeerd; een paar andere, daar kan het mee door. Degas' pastei Les danseuses" (No. 8) brengt u een gevoel bij, wat deze schilder aan kracht kon ontwik kelen in zijn weergave van danseressen; zijn schilde rijtje Le Jockey" geeft daarentegen niets van de subtiele noteering, die hem in zulk werk eigen kon wezen. Ook Roussel is te waardeeren in zijn dans van den Faun, bij de nymphen, aan den zeerand. Er is daar een komische kracht in den Danser die een aangename tegenstelling vormt met de gratie der liggende vrouwen, en niet het landschap. Van Paul Cézanne, dien ze steeds nog, en eigenaardig, onder de impressionisten rekenen (hoe een statige bouwer is hij niet?) is de stille, diepe, grootschheid eenigszins te benaderen in het jongetje met den strooien hoed". Ge kunt begrijpen hoe stil deze schilderijen kunnen zijn, hoe beschouwend zou ik willen zeggen, wanneer ge zonder restricties dit schilderij beziet. Maar TABA SIGAREN ~~ ~" ZIJN TOCH DE BESTE ?**» <~ Marquef? Daar begint de verwarring mee. Marquet is n der schilders, met de klaarste oogen naar de natuur gericht, dien het gegeven was in den laatsten tijd te ervaren. Ge kunt dat b.v. zien in zijn Seinegezicht in het Luxembourg. Alles is eenvoudig daar, en smetteloos van kleur. Het is, alsof uw oogen gebet worden door zulke zuivere kleur; alsof het licht van Marquet ze wascht. Hier zoudt ge dat, zóó ge het niet wist, niet beginnen te gelooven; n der vele misverstanden, die deze tentoonstelling kan scheppen bij d'onkundigen, is hiermee bepaald. En dan wat is er van Renoir? Renoir is een bloeyend schilder van de welgestelde vrouwen; van kleurrijk-voltooide naakten; van bloemen. Ge kunt zijn figuurstukken van verre herkennen (Quinten Matsys heeft iets dergelijks) aan de zeer typische oogen; en het geheel aan den kleur-en-senible, dat alles van een ruiker heeft van veel verschillende bloemen, maar ge dat niet weet, dan maken de werken bij Kleykamp u, opnieuw, niet wegwijs, maar doolsch Johan Thorn Prikker's wandschilderingen in het Stadhuis te Rotterdam Deze wandschilderingen van Thorn Prikker?ik zal ze nog eens uitvoerig voor den Groenen Amsterdammer bespreken, zoodra er photo's van zijn genomen zijn n van die dingen, waarmee Rotterdam is gelukkig te prijzen. Niet lang geleden nog moest ik" in een boekje schrijven, dat wij te weinig van Prikker bezaten in dit opzicht, maar in den laatsten tijd is er, gelukkig, verbetering te melden, en wel naast een mozaiek in een Haagsche kerk, deze muurversieringen. Ze zijn geplaatst in de groote, langwerpige burgerzaal van het Raadhuis, en ze fleuren de gansche omgeving daar op. Dat was moeielijk, maar dat is waar. Er zijn détails in die zaal, als die afgrijselijke mahoniehouten, blinkende lambriseeringen, die zoo iets moeielijk maakten, maar die moeielijkheid werd dan toch grootendeels overwonnen (te hopen is, dat men dat blinkende hout nog eens zal verwijderen !) Ge ziet in deze wandschilderingen den spontaan-vullenden deco ratieven stijl van onzen landgenoot, die in Duitschland in vele en belangrijke werken zich heeft ontwikkeld, en die door dat werken en in dat ontwikkelen stevig is geworden, zonder ooit n oogenblik toeleg te doen voelen, en niet als levend ten eerste te worden erkend. Ge zoudt Thorn Prikker anarchistisch" kunnen noemen tegenover Roland Holst. Ge ziet dadelijk hoeveel rijker deze anarchist" is met zijn schijnbaargeheel vrije schikking van de deelen, die het ge heel vormen, tegenover Roland Holst. Maar deze schijnbaar-vrije schikking van Prikker is niet zóó ongebonden als ze velen mag toelijken. Er is een evenwicht in de schilderijen, er is dus orde. En er is nog het gaan, het keeren en zich wenden van de phantaisie; er is een stijl, die noch verstijving noch verstarring is, noch is die stijl schematisch. En Prikker had altijdtwee gaven, die bekoring verleenden aan al wat hij deed en doet; hij was zeldzaam gevoelig van lijn en voor de beweging der lijnen, en hij was steeds ongewoon-verfijnd van kleur. Dit ziet ge hier, en dit zijn twee rijkdommen in de reeks dezer schil deringen. Er is verschil in de werken. Gelukkig zou ik zeggen. De laatste zijn de beste. Daar is het werk minder anekdote" dan in de eersten; daar is de vulling voller, rijker, en meer persoonlijk. Maar het zij ten slotte herhaald ! in n blik gegrepen; is deze serie wandschilderingen een eenheid, een fleurige eenheid, een uiting van een talent vol spcelschheid en gewisheid tesaam. W. H. HOFSTEE DEELMAN annonceert de ontvangst van Nieuwe Werken en noodigt belangstellenden uit tot bezoek aan zijne doorloopende tentoonstellingen. Galerij van Moderne Kunst Vondelstraat 10 Amsterdam»

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl