Historisch Archief 1877-1940
No. 2600
DE GROENE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
UIT DE NATUUR:
DUINMEERTJES
DOOR DR. JAC. P. THIJSSE
'"* "
*ftf*<t^'-£i:i*\ *? '
OP de Algemeene Vergadering van de
Vereeniging tot-Behoud van Na
tuurmonumenten veertien dagen ge
leden kon medegedeeld worden dat vier
van de vijf groote duinpiassen van ons
land nu voortaan veilig zijn, deels bij
de Vereeniging zelve, deels doordat bij
ministerieele beschikking een groot deel
van de Texelsche duinen tot
natuurmonumeijt is verklaard. De meertjes
van de Vereeniging liggen op Voorne:
Kwakjeswater en Breede Water. Die
van Texel heeten de Muien en de Geul.
Het vijfde meertje is het beroemde
Zwanewater, thans nog in particulier
bezit, maar ook zeer veilig.
De Geul is een spiksplinternieuw
meertje. Tien jaar geleden was de Geul
nog een nieuwe duinvallei, pas
afgesnoerd van het breede Zuiderstrand van
Texel en open naar den Oostkant,
zoodat bij hooge vloeden het zeewater
nog wel eens kon binnendringen, terwijl
het overtollig regenwater langs diezelfde
opening kon wegvloeien over 't strand.
Dat interessante stadium is echter van
korten duur geweest: de opening is
gedicht, de zee kan niet meer naar
binnen, het regenwater niet meer naar
buiten, en zoo is de Geul een meer
geworden, waar we nog de
allerplezierigste dingen van kunnen beleven. Ik
verheug mij er al op, om in Juni weer
eens te gaan zien, hoe dat Geulmeer wit
is van de bloeiende waterranonkels.
Je bezoekt die Geul het best op Zon- en
feestdagen, want hij ligt nog al eens
onder het vuur van de schietoefeningen
van de Marine.
Zooals de meervoudsvorm aanduidt
zijn de Muien eigenlijk twee meertjes,
maar in de opsomming van de Natuur
monumenten rekenen wij ze voor n.
Toch is de Buiten-Mui heel wat jonger
dan de Binnen-Mui en ik herinner mij
nog wel, dat het regenwater er uit kon
wegvloeien, even goed als voor tien
jaren uit de Geul. Ook vormt zich nu
alweer een Buitenste Mui in het wild
gewoel van de allerjongste duintjes, die
zich hier in de laatste twintig jaren op
het breede Noordzeestrand gevormd
hebben. Die Buitenste Mui heeft nog
DE BUITEN-MUI
(Foto J. Posttaa)
geen plantengroei, maar dat zal wel
spoedig veranderen, wanneer we geen
al te droge zomers hebben en wanneer
de wind niet een nieuwe geul uitblaast,
waardoor het water weer weg kan
stroomen. Zulke dingen heb ik wel zien
gebeuren. Maar we willen die Buitenste
Mui nu eerst nog eens een paar jaren
onbesproken laten.
De Buiten-Mui heb ik half droog
gekend en toen nogal dicht begroeid met
Engelsch Gras, Zeemelkkruid en
Duizendguldenkruid. Toen het zoete water
rees is daar heel snel verandering in
gekomen. Die jonge duinpiassen kunnen
in enkele jaren opeens een heel andere
plantenwereld krijgen en even spoedig
wordt die dan ook weer stabiel, zoodat
je in vijfentwintig jaren tijds geen ver
andering van beteekenis opmerkt. De
flora van de Buiten-Mui is pp het
oogenblik haast even mooi en rijk als die van
de Binnen-Mui. De plas is een paar
kilometer lang en van vijftig tot
honderdvijftig meter breed en alles, oevers,
zoowel als plas is overdekt met de
mooiste en fijnste bloemen. Hij wordt
omgeven door sierlijk beiijnde duin
reeksen. Duinhelling en duinvoet zijn
dicht begroeid met duindoorns, ver
mengd met vlier. Een groot deel van
het water is begroeid met riet en daarin
huizen de blauwe reigers, de koeten, de
futen. Op het open watervlak ver
zamelen zich allerlei soorten van eenden
en talingen, daaronder ook de prachtige
bergeenden, die zoo echt behooren bij
duin en strand. De Binnen-Mui heeft
dat allemaal ook en soms nog meer,
want telkens probeeren eenige paren van
lepelaars om daar te nestelen.
Het is vooral om die lepelaars dat de
toegang tot de Binnen-Mui meestal is
verboden. Daar moet volslagen rust
heerschen. Natuurlijk hindert het niet,
wanneer de duinwachter een paar maal
DE BINNEN-MUI
(Foto J. Postma)
per dag de oevers afstapt. Maar een
va-et-yient van kijkgrage toeristen kun
nen wij voorloopig hier niet hebben. De
voornaamste bestemming van een na
tuurmonument is, rust en veiligheid te
verschaffen aan de planten en dieren.
Eerst in de tweede plaats komt de
mensen aan de beurt om er te leeren en
te genieten. En daarvoor hebben wij
volop genoeg aan de Buiten-Mui. Al
sinds jaren vergenoeg ik mij er mee, om
de Binnen-Mui te beschouwen, gezeten
op een der hooge duintoppen in het
zuidelijk deel van het natuurmonument,
of ik ga er wandelen in den nazomer,
als de broedtijd is verstreken. En
wanneer ik van de lentepracht van de
Muien wil genieten, dan wandel ik op
Hemelvaartsdag of daaromtrent langs
den westelijken oever van de Buiten
Mui, bedacht op natte voeten en ge
scheurde kleeren, want de duindoorns
staan er zeer dicht en meestal staat het
water tot tusschen de struiken. Er
wordt nog wel eens beweerd dat tegen
woordig het duin verdrogen zou, ook
zonder dat de waterleiding er bij is
betrokken, maar dat geldt zeker niet
voor dit deel van Texel, want de water
stand in de Muien is gemiddeld eer
hooger dan lager dan vroeger. KM
Wie het gemakkelijker wil hebben
wandelt over den duinkam, die vrij goed
begaanbaar is. Je mist dan echter de
mooie bloemen van omlaag: de orchi
deeën van velerlei soort, de verrassend
mooie Pirola's, de Sagina's en wat niet
al. Daarentegen zie je beter, wat er al
zoo in het rond gebeurt: het gaan en
komen van eenden, meeuwen, sterntjes,
reigers. Die reigers zijn in 't eerst nogal
wantrouwend en in plaats van naar hun
nesten te gaan, blijven ze stokstijf en
doodstil zitten op de duintoppen langs
het meertje. Eerst als we ons verbergen
onderaan een grooten vlierstruik, door
duindoorns omringd, vliegen ze op en
dalen neer in het riet waar de jongen al
voortdurend hebben zitten keffen van
den honger. Het is heel goed om eens
een uurtje te blijven zitten onder die
vlier en af te wachten wat er nu gaat
gebeuren op en om het meertje. Meestal
valt dat wel mee. Waarlijk behoeven
we ons er niet over te beklagen, dat we
in Mei en Juni onze wandeling in dit
natuurmonument blijven beperken tot
den Westoever van de Buiten-Mui. En
't is ook heel geriefelijk, want als je
moe wordt, kun je binnen tien minuten
op het strand zijn. w
SCHILDERKUNST
DOOR A. PLASSCHAERT
Fransche schilders der negentiende eeuw,
bij Kleykamp, Den Haag.
Een zwakke tentoonstelling, als deze bij Kleykamp
is, heeft meer dan n nadeel. Het is, natuurlijk,
moeielijk om van deze Franschen een voldoende ver
zameling bijeen te krijgen maar het lijkt mij in
zulk geval beter toch toe: geen tentoonstelling te
organiseeren dan wel er zoo eene te houden. Wat hier bij
Kleykamp te zien is, is op een enkele uitzondering na,
verwarrend ! Er zijn in ons land te velen onkundig
omtrent wat deze schilders werkelijk vermogen en
waartoe zij werkelijk in staat zijn, dan dat zij niet
volledig (of zoo volledig mogelijk) in dit geval moeten
worden tegemoet gekomen. En dat laat, in het kort
gezegd, zoo goed als alles te wenschen over. Slechts
twee schilders zijn door n werk nogal nauwkeurig
getypeerd; een paar andere, daar kan het mee door.
Degas' pastei Les danseuses" (No. 8) brengt u een
gevoel bij, wat deze schilder aan kracht kon ontwik
kelen in zijn weergave van danseressen; zijn schilde
rijtje Le Jockey" geeft daarentegen niets van de
subtiele noteering, die hem in zulk werk eigen kon
wezen. Ook Roussel is te waardeeren in zijn dans van
den Faun, bij de nymphen, aan den zeerand. Er is
daar een komische kracht in den Danser die een
aangename tegenstelling vormt met de gratie der
liggende vrouwen, en niet het landschap. Van Paul
Cézanne, dien ze steeds nog, en eigenaardig, onder de
impressionisten rekenen (hoe een statige bouwer
is hij niet?) is de stille, diepe, grootschheid eenigszins
te benaderen in het jongetje met den strooien hoed".
Ge kunt begrijpen hoe stil deze schilderijen kunnen
zijn, hoe beschouwend zou ik willen zeggen, wanneer
ge zonder restricties dit schilderij beziet. Maar
TABA SIGAREN
~~ ~" ZIJN TOCH DE BESTE ?**» <~
Marquef? Daar begint de verwarring mee. Marquet
is n der schilders, met de klaarste oogen naar de
natuur gericht, dien het gegeven was in den laatsten
tijd te ervaren. Ge kunt dat b.v. zien in zijn
Seinegezicht in het Luxembourg. Alles is eenvoudig daar,
en smetteloos van kleur. Het is, alsof uw oogen gebet
worden door zulke zuivere kleur; alsof het licht van
Marquet ze wascht. Hier zoudt ge dat, zóó ge het
niet wist, niet beginnen te gelooven; n der vele
misverstanden, die deze tentoonstelling kan scheppen
bij d'onkundigen, is hiermee bepaald. En dan wat
is er van Renoir? Renoir is een bloeyend schilder
van de welgestelde vrouwen; van kleurrijk-voltooide
naakten; van bloemen. Ge kunt zijn figuurstukken
van verre herkennen (Quinten Matsys heeft iets
dergelijks) aan de zeer typische oogen; en het geheel
aan den kleur-en-senible, dat alles van een ruiker
heeft van veel verschillende bloemen, maar ge dat
niet weet, dan maken de werken bij Kleykamp u,
opnieuw, niet wegwijs, maar doolsch
Johan Thorn Prikker's wandschilderingen
in het Stadhuis te Rotterdam
Deze wandschilderingen van Thorn Prikker?ik zal
ze nog eens uitvoerig voor den Groenen Amsterdammer
bespreken, zoodra er photo's van zijn genomen zijn
n van die dingen, waarmee Rotterdam is gelukkig
te prijzen. Niet lang geleden nog moest ik" in een
boekje schrijven, dat wij te weinig van Prikker
bezaten in dit opzicht, maar in den laatsten tijd is er,
gelukkig, verbetering te melden, en wel naast een
mozaiek in een Haagsche kerk, deze muurversieringen.
Ze zijn geplaatst in de groote, langwerpige burgerzaal
van het Raadhuis, en ze fleuren de gansche omgeving
daar op. Dat was moeielijk, maar dat is waar. Er zijn
détails in die zaal, als die afgrijselijke mahoniehouten,
blinkende lambriseeringen, die zoo iets moeielijk
maakten, maar die moeielijkheid werd dan toch
grootendeels overwonnen (te hopen is, dat men dat
blinkende hout nog eens zal verwijderen !) Ge ziet in
deze wandschilderingen den spontaan-vullenden deco
ratieven stijl van onzen landgenoot, die in Duitschland
in vele en belangrijke werken zich heeft ontwikkeld,
en die door dat werken en in dat ontwikkelen stevig
is geworden, zonder ooit n oogenblik toeleg te doen
voelen, en niet als levend ten eerste te worden erkend.
Ge zoudt Thorn Prikker anarchistisch" kunnen
noemen tegenover Roland Holst. Ge ziet dadelijk
hoeveel rijker deze anarchist" is met zijn
schijnbaargeheel vrije schikking van de deelen, die het ge
heel vormen, tegenover Roland Holst. Maar deze
schijnbaar-vrije schikking van Prikker is niet zóó
ongebonden als ze velen mag toelijken. Er is een
evenwicht in de schilderijen, er is dus orde. En er is
nog het gaan, het keeren en zich wenden van de
phantaisie; er is een stijl, die noch verstijving noch
verstarring is, noch is die stijl schematisch. En
Prikker had altijdtwee gaven, die bekoring verleenden
aan al wat hij deed en doet; hij was zeldzaam gevoelig
van lijn en voor de beweging der lijnen, en hij was
steeds ongewoon-verfijnd van kleur. Dit ziet ge hier,
en dit zijn twee rijkdommen in de reeks dezer schil
deringen. Er is verschil in de werken. Gelukkig zou ik
zeggen. De laatste zijn de beste. Daar is het werk
minder anekdote" dan in de eersten; daar is de
vulling voller, rijker, en meer persoonlijk. Maar
het zij ten slotte herhaald ! in n blik gegrepen; is
deze serie wandschilderingen een eenheid, een fleurige
eenheid, een uiting van een talent vol spcelschheid en
gewisheid tesaam.
W. H. HOFSTEE DEELMAN
annonceert de ontvangst van Nieuwe
Werken en noodigt belangstellenden
uit tot bezoek aan zijne doorloopende
tentoonstellingen.
Galerij van Moderne Kunst
Vondelstraat 10 Amsterdam»