De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1927 9 april pagina 11

9 april 1927 – pagina 11

Dit is een ingescande tekst.

No, 2601 DE GROENE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND 11 KAMPONG PINEM KAMPONG VAN KARO-BATAKKERS DOOR MR. H. G. KOSTER Dr C. P. Gunning. Indiëen JongNederland: deze woorden staan gedrukt op den band van het boek werk, dat bij de Uitgeversmaat schappij Kosmos te Amsterdam ver scheen. Dit opschrift geeft den inhoud echter niet nauwkeurig weer. Op de titelpagina staat de juiste wedergave: Indiëen Jong-Nederland, bijdragen uit velerlei pen, beoogende ons opgroeiend geslacht Indiëbeter te doen kennen en begrijpen, verzameld en ingeleid door Dr. C. P. Gunning. De bloemlezing bestaat uit negentien prozastukken van verschillende auteurs; het eerste, door Dr. Gunning zelf geschreven, is een fragment uit zijn reisverhaal Naar Grooter Nederland", reeds te voren door mij in dit blad besproken 1). Deze verzameling opstellen is geschreven voor de rijpere jeugd; doch ook voor lieden van meergevorderden leeftijd is zij minstens even geschikt. Eerlijk gezegd: er is weinig speciaal-jeugdachtigs aan deze schetsen te ontdekken. Ik vrees zelfs, dat jongelui van zestien tot een en twintig ze een beetje droog zullen vinden en alleen de jachtverhalen zullen waardeeren. Die jachtverhalen ver richten dan ook, geloof ik, den dienst van de flikjes, welke in priller jaren het innemen van medicijnen pleegden te vergemakkelijken. Het beste stuk uit dezen bundel is ongetwijfeld het twee en een halve eeuw oude Oeestighe en Vermaekelycke Reyse naar de Oost-Indien van Aernout van Overbeke. 't Is ge schreven in kruyig, gezapig oud-Hol landsen, vol Catsiaansche accenten. 't Ruikt naar de zee, naar pek en teer. Daarbij steken wel triestig af de magere schoolopstelletjes van Jur. Drs. Haak, getiteld Reisbrief van den eersten J.P.C.tocht en Een uitstapje naar de Petroleumvelden op Borneo. Met den eersten J.P.C.-tocht is gemeend de eerste reis van zes Nederlandsche jongelui op kosten van de door Sir Henry Deterding opgerichte vereeniging Jan Pieterszoon Coen. De heer Haak was leider van dit gezelschap. Thans treedt hij als kroniek schrijver op. Niet zeer hoffelijk, spreekt hij den lezer met je" aan. Ik vermoed, dat hij tot de secte der quakers behoort; zijn menigvuldige anglicismen en ver warde voordracht versterken mij in deze gissing. Gelukkig heeft geen der andere auteurs quaker-neigingen: zij spreken ons allen heel behoorlijk met u" aan. Een doorwrocht artikel van prof. Krom behandelt de Indische oudheden en den onvermijdelijken Boroboedoer. De even eens onontkoombare ontsluiering van rijsttafelgeheimenissen wordt gegeven in een artikel van Dr. Rinkes, dat aan het leven der Europeanen in Indiëis gewijd. Dit stuk behelst ook de juiste topografische aanwijzing van keuken, badkamer en W.C. in het Indische huis. Al treedt deze schrijver ook niet in zóó treffende bizonderheden omtrent die inrichtingen als wijlen Bas Veth, hij is er niet minder boeiend om. Verder geeft de heer Mook een zakelijk overzicht van Europeesch en Inlandsen bestuur, de heer Mesdag van het inge nieurswerk in de Oost, Dr. van Doorn van de Indische jeugdbeweging, Dr. Mohr van de cultures, Dr. H. Kraemer van de Javaansche beschaving. De Javaansche dichter Noto Soeroto houdt een zedelijkwijsgeerige, ten deele ook staatkundige verhandeling over de verhouding tusschen oost en west. De jachtverhalen zijn drie in getal: n van den Amerikaan Armstrong Sperry, de twee anderen van ongenoemden. Deze geschiedenissen kun nen mij niet bekoren. Zij zijn zonder n woordje van mededoogen met het opgejaagde, gemartelde en ten slotte lafhartig afgemaakte dier; veeleer loopen zij over van kinderachtige pocherij en kleinzielige verkneukeling om armzaligen buit. Ais ik mij nu wilde verlagen tot het gebruik van een welwillendheidscliché, die in boekbeoordeelingen niet ongewoon is, zou ik misschien zeggen: dit werk is een aanwinst" voor de populaire litteratuur over Indië. Maar naar mijn vaste overtuiging valt er voor deze litteratuur (althans voor dit genre) weinig meer aan te winnen". Wij zijn immers in de laatste jaren met dergelijk slag boeken overstroomd. Een aanwinst ware alleen dan te leveren, als het gebodene van zeer voortreffelijk gehalte en ook naar den vorm uitmuntend was. Zulk een lof mag aan dit werk niet worden gebracht, al dient erkend, dat het wel aardige, onderhoudende, leer rijke leesstof biedt. Het getuigt ook van de grondige kennis, van den onder nemingsgeest en van de vaderlandsliefde der samenstellers. Hoe jammer echter, dat bijna al deze schetsen zoo stijlloos zijn neergeschreven ! Welk een slordige zinsbouw hier, welk een onbeholpen wendingen daar en vooral welk een menigte aartsburgerlijke huiskamer- en keukenwoordjes ! Ik begrijp volkomen, dat deze auteurs niet bij machte waren uit de schatkameren onzer taal flonkerende prachtgewaden te kiezen om daarmee hun geesteskinderen te tooien. Dat zou zelfs niet gepast geweest zijn: eenvoud is het kenmerk van het ware. Maar het was toch óók niet noodig de stumpers voor het oog van Jong-Nederland te laten paradeeren in zulke verkreukelde, slechtzittende confectiepakjes! Hoe zal het opkomend geslacht fraai en zuiver Nederlandsch leeren schrijven als de jeugdleiders zulke modellen verstrekken? Natuurlijk geldt dit verwijt niet voor Noto Soeroto, al staat zijn proza ook niet op dezelfde hoogte als zijn verzen. Het artikel van den Javaanschen dichter is, hoezeer een wonderlijk staal van naief optimisme en theosofische ideologie, toch zeer sympathiek. Het getuigt niet van tact, dat men de bijdrage van dezen oosterling, die zich beklaagt over de achterstelling van zijn ras en volk, in den bundel heeft opge nomen als.... laatste nummer. 1) In de Groene Amsterdammer van 5 Februari 1927. IN DEN GROENTENTUIN TE TANDJONG MORANA HIER ONDERWIJST MEN DE JEUGD

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl