Historisch Archief 1877-1940
No, 2601
DE GROENE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
11
KAMPONG PINEM
KAMPONG VAN KARO-BATAKKERS
DOOR MR. H. G. KOSTER
Dr C. P. Gunning. Indiëen
JongNederland: deze woorden staan
gedrukt op den band van het boek
werk, dat bij de Uitgeversmaat
schappij Kosmos te Amsterdam ver
scheen. Dit opschrift geeft den inhoud
echter niet nauwkeurig weer. Op de
titelpagina staat de juiste wedergave:
Indiëen Jong-Nederland, bijdragen uit
velerlei pen, beoogende ons opgroeiend
geslacht Indiëbeter te doen kennen en
begrijpen, verzameld en ingeleid door
Dr. C. P. Gunning. De bloemlezing
bestaat uit negentien prozastukken van
verschillende auteurs; het eerste, door
Dr. Gunning zelf geschreven, is een
fragment uit zijn reisverhaal Naar
Grooter Nederland", reeds te voren
door mij in dit blad besproken 1). Deze
verzameling opstellen is geschreven
voor de rijpere jeugd; doch ook voor
lieden van meergevorderden leeftijd is
zij minstens even geschikt. Eerlijk
gezegd: er is weinig
speciaal-jeugdachtigs aan deze schetsen te ontdekken. Ik
vrees zelfs, dat jongelui van zestien tot
een en twintig ze een beetje droog zullen
vinden en alleen de jachtverhalen zullen
waardeeren. Die jachtverhalen ver
richten dan ook, geloof ik, den dienst
van de flikjes, welke in priller jaren het
innemen van medicijnen pleegden te
vergemakkelijken. Het beste stuk uit
dezen bundel is ongetwijfeld het twee
en een halve eeuw oude Oeestighe en
Vermaekelycke Reyse naar de Oost-Indien
van Aernout van Overbeke. 't Is ge
schreven in kruyig, gezapig oud-Hol
landsen, vol Catsiaansche accenten.
't Ruikt naar de zee, naar pek en teer.
Daarbij steken wel triestig af de magere
schoolopstelletjes van Jur. Drs. Haak,
getiteld Reisbrief van den eersten
J.P.C.tocht en Een uitstapje naar de
Petroleumvelden op Borneo. Met den eersten
J.P.C.-tocht is gemeend de eerste reis
van zes Nederlandsche jongelui op
kosten van de door Sir Henry Deterding
opgerichte vereeniging Jan Pieterszoon
Coen. De heer Haak was leider van dit
gezelschap. Thans treedt hij als kroniek
schrijver op. Niet zeer hoffelijk, spreekt
hij den lezer met je" aan. Ik vermoed,
dat hij tot de secte der quakers behoort;
zijn menigvuldige anglicismen en ver
warde voordracht versterken mij in deze
gissing. Gelukkig heeft geen der andere
auteurs quaker-neigingen: zij spreken
ons allen heel behoorlijk met u" aan.
Een doorwrocht artikel van prof. Krom
behandelt de Indische oudheden en den
onvermijdelijken Boroboedoer. De even
eens onontkoombare ontsluiering van
rijsttafelgeheimenissen wordt gegeven
in een artikel van Dr. Rinkes, dat aan
het leven der Europeanen in Indiëis
gewijd. Dit stuk behelst ook de juiste
topografische aanwijzing van keuken,
badkamer en W.C. in het Indische huis.
Al treedt deze schrijver ook niet in zóó
treffende bizonderheden omtrent die
inrichtingen als wijlen Bas Veth, hij is er
niet minder boeiend om.
Verder geeft de heer Mook een zakelijk
overzicht van Europeesch en Inlandsen
bestuur, de heer Mesdag van het inge
nieurswerk in de Oost, Dr. van Doorn
van de Indische jeugdbeweging, Dr. Mohr
van de cultures, Dr. H. Kraemer van de
Javaansche beschaving. De Javaansche
dichter Noto Soeroto houdt een
zedelijkwijsgeerige, ten deele ook staatkundige
verhandeling over de verhouding
tusschen oost en west. De jachtverhalen zijn
drie in getal: n van den Amerikaan
Armstrong Sperry, de twee anderen van
ongenoemden. Deze geschiedenissen kun
nen mij niet bekoren. Zij zijn zonder n
woordje van mededoogen met het
opgejaagde, gemartelde en ten slotte
lafhartig afgemaakte dier; veeleer loopen
zij over van kinderachtige pocherij en
kleinzielige verkneukeling om
armzaligen buit.
Ais ik mij nu wilde verlagen tot het
gebruik van een welwillendheidscliché,
die in boekbeoordeelingen niet ongewoon
is, zou ik misschien zeggen: dit werk is
een aanwinst" voor de populaire
litteratuur over Indië. Maar naar mijn
vaste overtuiging valt er voor deze
litteratuur (althans voor dit genre)
weinig meer aan te winnen". Wij zijn
immers in de laatste jaren met dergelijk
slag boeken overstroomd. Een aanwinst
ware alleen dan te leveren, als het
gebodene van zeer voortreffelijk gehalte
en ook naar den vorm uitmuntend was.
Zulk een lof mag aan dit werk niet
worden gebracht, al dient erkend, dat
het wel aardige, onderhoudende, leer
rijke leesstof biedt. Het getuigt ook
van de grondige kennis, van den onder
nemingsgeest en van de vaderlandsliefde
der samenstellers. Hoe jammer echter,
dat bijna al deze schetsen zoo stijlloos
zijn neergeschreven ! Welk een slordige
zinsbouw hier, welk een onbeholpen
wendingen daar en vooral welk een
menigte aartsburgerlijke huiskamer- en
keukenwoordjes !
Ik begrijp volkomen, dat deze auteurs
niet bij machte waren uit de
schatkameren onzer taal flonkerende
prachtgewaden te kiezen om daarmee hun
geesteskinderen te tooien. Dat zou zelfs
niet gepast geweest zijn: eenvoud is het
kenmerk van het ware. Maar het was
toch óók niet noodig de stumpers voor
het oog van Jong-Nederland te laten
paradeeren in zulke verkreukelde,
slechtzittende confectiepakjes! Hoe zal het
opkomend geslacht fraai en zuiver
Nederlandsch leeren schrijven als de
jeugdleiders zulke modellen verstrekken?
Natuurlijk geldt dit verwijt niet voor
Noto Soeroto, al staat zijn proza ook
niet op dezelfde hoogte als zijn verzen.
Het artikel van den Javaanschen
dichter is, hoezeer een wonderlijk staal
van naief optimisme en theosofische
ideologie, toch zeer sympathiek. Het
getuigt niet van tact, dat men de
bijdrage van dezen oosterling, die zich
beklaagt over de achterstelling van zijn
ras en volk, in den bundel heeft opge
nomen als.... laatste nummer.
1) In de Groene Amsterdammer van
5 Februari 1927.
IN DEN GROENTENTUIN TE TANDJONG MORANA
HIER ONDERWIJST MEN DE JEUGD