De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1927 9 april pagina 17

9 april 1927 – pagina 17

Dit is een ingescande tekst.

No. 2601 DE GROENE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND 17 EEN ZELDZAME D ICH TER - FIGUUR: M IJ N FILM Y. F L O H K U L, DOOR f, DE SINCLAIR l~~\ E koffiehuis-letterkundige artikelen 'r' van den heer O. P. Reys *), waarbij we werden ingeleid in de onsterfelijke verdiensten van mannen als Montfort, Aeschiman, Eckhoff, Muselli, om nog te zwijgen van den grooten Norgelet, den geestigen Besnouard; verschillende levens beschrijvingen of aanteekeningen nopens buitenlandsche vermaardheden van ge lijken rang en laatstelijk het artikel van Nico Rost *) over den verfijnden Jessenin, geven mij aanleiding als daad van eenvoudige rechtvaardigheid ook eens in denzelfden trant de aandacht te vestigen op den Hongaarschen dichter Ypughourt Fldhkül. Wie is Fldhkül en wat is zijn letter kundige beteekenis? Veel kan ik daar, helaas, niet van vertellen, maar wat ik weet, moge hier onder volgen. Ongeveer drie jaar geleden trachtten Aeschiman, Jessenin en ik, die het toe val tezamen bracht aan n eettafeltje in de Chat-noir te Parijs, op een heerlijken zomermiddag een bezoek te bren gen aan de villa Saïd; edoch, de groote Anatole toefde elders en zoo slenterden we, wat verveeld en teleurgesteld, het Bois in. Op ons verzoek droeg Jessenin toen nog zijn laatste met koffie op een closetrol geschreven ballade voor, een voordracht, die Aeschiman en mij, die geen van beiden Russisch verstonden wellicht juist daardoor zér ont roerde; daarna zei Aeschiman een vol komen onbegrijpelijken Proven^aalschen Monoloog, die mij klonk als het getokkel van gebruinde vrouwenvingeren aan gouden harpsnaren, waarna ik een fragment uit mijn Baron Selderie reci teerde, maar ik was nog nauwelijks be gonnen, toen Jessenin een hand op mijn knie legde en met een gebaar, dat bijna plechtig was, fluisterde: Wees stil. hij....!" We keken. Langzaam, de flesch van een nargileh aan een langen slang achter zich aan trekkend, gelijk een argelooze knaap een wagentje, naderde daar, blootshoofds, gekleed in een mauve soutane, bestikt met gouden svastika's een jonge man of was het een vrouw? een mensch, in ieder geval, maar van zoo'n tengeren, schier aetherischen bouw, dat ik mijn adem inhield, uit vreeze, dat zelfs een zucht zijn broosheid zou kunnen schaden. Hij had evenveel van een Mandarijn als van een Hongaarschen Magnaat, maar eigenlijk leek hij op geen van bei den; er was iets wonderlijk ond finieerbaars in deze verschijning, in dezen half god-half-mensch-half-beest! Het smalle gelaat was olijfkleurig, de oogen hadden iets onmiskenbaar Chineesch, maar door een wonderlijke speling der atavistische wetten, waren zijn wenkbrauwen gegroeid als een Mandarijnenknevel en was zijn knevel ontloken als Mongoolsche wenkbrauwen. Het meest opvallende nochtans was zijn mond, zijn bijna zuiver cirkelvormige *) In Den Gulden Winckel". mond, die aan de uitdrukking Van het gelaat een stuitend-hideuse perversiteit gaf, met toch weer iets onzegbaar onschuldigs erin: een cherub in een bordeel. Zonder een groet of een enkel bewijs van blijdschap of herkenning, haalde hij rustig de flesch aan den langen nargilehslang binnen, zette die naast mij op de bank en reikte Jessenin dan de nagellooze vingers. Jessenin stelde ons voor en zoo maakte ik dus voor het eerst kennis met den grooten Flöhkül. Het gesprek was dadelijk algemeen en liep hoofdzakelijk over het misbruik van de alliteratie in de Baskische poëzie der middeleeuwen, maar het kostte ons alle vier wel zichtbare inspanning om elkaar te volgen, temeer wijl Flóhkül uitslui tend Hongaarsch sprak met een sterk Chineesch accent. Later vernam ik dat Flóhkül's zwager getrouwd was met een Chineesche prostituee, wat veel ver klaarde. En toch maakte deze dichter van Qods genade die geen woord Fransch kende in deze taal de prachtigste dingen, zij het ook uitsluitend dan, wanneer hij in trance was. En dit is nu wel heel vreemd en aan grijpend. Ik had dadelijk, toen die nargilehflesch naast me was gezet, een sterken anijsgeur waargenomen en al eens rond gekeken, waar die vandaan kon komen, maar nu bleek me, dat die flesch niet gevuld was met water, maar met Anisette de Bordeaux, welken drank Flóhkül leefde daar op, gebruikte nooit vast voedsel de dichter al wandelend inzoog, gelijk met de inspiratie, welke combinatie in trance dan tot zulke goddelijke strophen kristalliseerde. Treffend is ook hier weer het samen gaan van onschuld en verdorvenheid: een zuigeling met delirium tremens ! We mogen niet te veel citeeren, ieder een kent trouwens wel zijn Rondo Electrique uit Le cadavre d'Ulysse Oh darne de saumon Délice sans arête Salammbó qui se gratte Pantagruel qui p ! met die guitige Rabelaisiaansche vond sten; maar ook zijn andere gedichten, bijv. dit krachtige en toch zoo dansende fragment uit La Chanoinesse hystérique Nargileh d'Anisette Pirouette Pirouette Rigaudon de musette Mon père est un voyou. Dansons la gigué. Pirouette Pirou ! waarbij ons geestes-oog weemoedig staart naar den kop van Ie pauvre Lélian" in den Jardin de Luxembourg. Uitgegeven zijn deze prachtige dingen weliswaar nog niet en het is helaas de vraag of het wel ooit daartoe komen zal. Trouwens, Flöhkül schuwde de open baarheid en gaf daarmee een heerlijk en leerzaam voorbeeld aan vele jonge dichters, die het juist praematuurlijk in de openbaarheid zoeken. Nu Flóhkül dood is men vertelt, dat de anisette hem per slot van rekening tot razernij bracht, waarna hij cobra-gif innam op het graf van den onbekenden soldaat en zich vervolgens liet overrijden door een taxi nu Flöhkül dan niet meer leeft, schijnt de kans op een uitgave zijner compleete werken inderdaad ge ring. Ik weet overigens niet eens, of Flöhkül wel echt dood i's; soms vraag ik me af: Is deze man wel ooit geboren? Want het zou juist iets wezen voor dit wonderlijk begaafde menschenkind, om niet geboren te zijn en dan toch weenend te gaan achter zijn eigen dood kist. Parijs, mi-carème '27 HET wereldgebeuren is een slechte film menigmaal. Er zit nu eenmaal geen mijnheer van de commissie met een uilenbril naar te turen en die order kan geven: knip me er die vijftig meter uit. Zoodat we het heele soepje door elkander krijgen slechte en goede hoofdrollen, sterren die verdwijnen en die niet verdwijnen willen, een afgehakt been en een geperforeerde ingenieur in Mexico maar dat is kleingoed. Dat neemt de plaats in van de mode en de Norico-advertenties in de bioscoop. Maar het avondblad van een dezer aarzelende lenteavonden brengt in eens, naast elkander, door het toeval dat je an ders nooit anders dan linksche schoenen doet vinden, twee bijna vergeten acteurs van het schouwtooneel naast elkander. Ludendorff en Dieudonné. Ze hebben beiden veel gemeen. Zij hadden beiden Dieudonnékunnen heeten met even weinig reden! De Dtiitsche maar schalk is aan het schrijven gegaan naar aanleiding van een dier nietige aanlei dingen, die hem nog steeds welkom zijn om van zich te doen spreken. Waar over zijn vroegeren meester een schaduw van begrip scheen te vallen, toen hij aan het Amerikaansche blad, dat hem naar aan leiding van den tienjarigen gedenkdag der Amerikaansche oorlogsverklaring een bijdrage vroeg, antwoordde: Fools rush in where angels fear to tread," daar blaast de maarschalk als een kwaaie kater tegen de Joden, de Jezuïeten en de vrijmetselaars, die thans de wereld en zijn brein beheerschen. Wanneer men zoo iemand als een Duitsch veld maarschalk vanwege een aantal on tactische fouten vanwege orders die gegeven en orders die nagelaten werden een criminel zou mogen noemen, dan is hij er een die met de pen en het woord altijd naar de plaats van het misdrijf terugkeert. Hij kan niet zwijgen. En dat was het eenige dat men van hem ver langen mocht. Dieudonné, de vriend van Bonnot en Garnier is uit het bagno ontvlucht. Ondanks de rapporten van deputé's en de krantenverhalen, is het bagno het bagno gebleven. De hel. Het is beter grossier te zijn in de misdaad, dan kleine consument. Je kunt beter een schip versenken", dan je dobber in verboden vischwater leggen. Wat is een doorzeefde garage en wat zijn een paar flics"? Er zijn er genoeg en er zijn er heel wat mér gegaan in die periode van 14?18. In vergelijking daarmee heeft Dieu donnéalleen maar van de confituren gesnoept. Hij is nu in Suriname. L'animal traqué. Door de moerassen en de krokodillen en de giftige slangen heen. Want de Hes du Salut zijn niet bepaald Oeldersche buitenplaatsen en ze heeten vermoedelijk Salut, omdat het aan hoogst enkele taaie kerels gelukt saluut te zeggen tegen het oord, waar de insubordinatie de kogel beteekent en het klimaat zoo moordend is als de autogarage der Bonnot's. Ik hoop nu maar dat, wanneer het waar is, dat Dieudonnéons Suriname heeft bereikt, er enkele hartelijke arti keltjes zullen verschijnen over asylrecht en zoo. Want om van zijn front weg te komen, is Dieudonnédoor een heel ande re grensstreek moeten gaan dan de groote heeren uit een verloren wereldoorlog. En ook in dit opzicht maakt hij een uitzondering, dat hij ongaarne wenscht dat er over hem gesproken wordt. Men gunne hem een beetje armslag, nu de wereldoorlog de begrippen omtrent mis dadigers een weinig vervaagd heeft. JOH. L. BOEKBESPREKING DOOR OTTO VAN TUSSENBROEK Gedenkboek Bouw ,,de Bijenkorf' te 's-Gravenhage De Directie der N.V. ,,Magazijn de Bijenkorf" te Amsterdam heef t een kloek Gedenkboek uitgegeven ter herinnering aan de opening van het door Architect Piet Kramer ontworpen winkelgebouw te 's-Gravenhage op 25 Maart van het vorig jaar. De typografische verzorging, de bandteekening met het Haagsche stadswapen en van titelpagina en kapitalen (afge drukt in zwart, grijs en rood) is van H. Th. Wijdeveld, die op dit gebied zijn sporen heeft verdiend en tevens eene bijdrage schreef over de opdracht, den bouw en den bouwmeester. Hij prijst terecht het toeval gelukkig dat zulk een Directie, zulk een Terrein en zulk een Architect deed samenwerken in zulk een stad." Dr. P. H. Ritter Jr. noemt het bouw werk het paleis der levensvreugde" in eene bijdrage, waarin hij zijne evenzeer rijke als vlot-vloeiende journalistieke en kunstzinnige gaven den vrijen teugel viert, waarin hij dan ook weer geheel en al zichzelf blijft. Trouwens, men zou waarlijk geen schrijver in Holland kunnen vinden die beter dan hij in staat is Kramer's wildste fantasieën te volgen zonder buiten adem te geraken en deze in woor denspel te evenaren: de jonge vrouw beeft van belangstelling in de nieuwste modes, en heeft even gelegen heid meteen om haar aanminnig ge zichtje te spiegelen, anderen mijmeren over lucullische vreugden, zij peinzen over coupe-jacques en ijs-room en weer anderen weten dat men boven op het dak, waar alle vlaggen der wereld wapperen, als op het dek van een mailboot ver toevend, zich kan verbeelden langzaam te varen, misschien wel te vliegen over de eigen stad, die daar beneden zich in nieuwe schoonheid ontplooit" Als derde medewerker behandelt Ir. P. Bakker Schut de geschiedenis van het vrijkomen van het ruim 20.000 Ma groote terrein waar-van 3400 M2 door de N.V. Magazijn ,,de Bijenkorf" werd verkregen en benut. Hij stelt met reden vast dat het bouwwerk van Kramer meer is geworden dan een verdienstelijk winkelpaleis: het is een in- en uitwendig met buitengewone frischheid en smaak verzorgd kunstwerk, dat in opzet en détails een uitnemend specimen vormt van wat wij nu maar zullen blijven noemen de Amsterdamsche rich ting in de architectuur." Ten slotte is een zeer lezenswaardig (ongesigneerd) artikel gewijd aan de technische diensten in het gebouw, terwijl zich daarbij een, wat men zou kunnen noemen: organisatie-stamboom aansluit en dan volgen reproducties naar teekeningen en prachtige fotografische opnamen van het gebouw van buiten en binnen, bij welke in het bijzonder ook de daaraan toegepaste kunstwerken boei en want immers niet minder dan zeven beeldhouwers, drie wandschilders, zeven glazeniers, waaronder de krachtigste en oorspronkelijkste talenten, die hunne gaven aan Kramer's schepping hebben dienstbaar gemaakt, wien naast de wijze waarop hij zich van zijn zoo zware taak heeft gekweten ook groote eer toekomt voor het verblijdend feit, dat hij overal waar daar kans toe was, gelegenheid schiep voor andere kunstenaren hunne gaven te ontplooien. Wie dit boek met aandacht doorbla dert zal met vreugde kunnen vaststellen dat de verkregen resultaten, bijna zonder uitzondering, volledig zijn te prijzen en wie aan onzen tijd en de hedendaagsche Hollandsche talenten mocht twijfelen, dien wenschen wij dit Herdenkingsboek in de hand. Er is heel wat veranderd en van dezen ommekeer in de kunst is deze uitgave een tastbaar teeken.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl