De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1927 9 april pagina 2

9 april 1927 – pagina 2

Dit is een ingescande tekst.

DE GROENE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND No. 2601 EEN KOSTELIJK BOEK DOOR DR. W. A. F. BANNIER Huizinga's Tien Studiën 1) DE vraag, wat de ontwikkelde general reader" in onzen tijd lést, behalve dan belletrie, is even makkelijk te stellen, als het antwoord bezwaarlijk is. Maar het stemt den minnaar der historie al aanstonds toch tot vreugde, als hij ervaart, dat buiten-(den engeren der vakgenooten in kringen van velerlei levenshouding, waar inderdaad gelezen" wordt, Huizinga's Herfsttij der Middeleeuwen, zijn Erasmus en Mensch en Menigte in Amerika gansch geen vreemden zijn. Hoe zou het ook anders? Dit is be schavingsgeschiedenis in den hoogsten zin des woords; zeker, subjectief gezien, maar daarin juist ligt de waarde dier werken, waar immers het subject der er in vervatte beschouwingen in de gelukkigste samenstrengeling den geleerde en den kunstenaar in zich vereenigt. En zoo zullen dan zijn Tien Studiën, die hier, zij het ook Iaat, aangekondigd worden, haren weg wel vinden, ook weder naar de handen van hen, die, hoe vol hunne belangstelling ook gaat naar de dingen ven het verleden, slechts vaag vermoeden, welk een breede onderlaag van eruditie aangebracht moest worden, vóór de kunstenaar met de pen zijn kleurig en scherp beeld, dan weer zijn, noodgedwongen, vage en toch overtuigende omtrekken kon gaan penseelen. Om niet te spreken van hen, wie vak belangstelling reeds vroeger naar de thans ver zamelde artikelen bracht, die zij hier, met een hun nog onbekende studie vermeerderd, in een aantrek kelijke harmonie vereenigd zien. In een kort voorbericht zegt Huizinga: De band, die deze stukken vereenigt, is niet strak. De keuze werd bepaald door de vraag, of zij genietbaar konden worden geacht voor een breederen kring van lezers met historische belangstelling". Is er evenwel niet een andere en ook strakkere band, die den bundel samenhoudt? En die den Schrijver, zonder dat hij het wist, bijzijn keuze heeft gebonden? Bieden deze studiën niet een zoo goed als volledig beeld van het velerlei kunnen van dezen geleerde, van het ruime veld van menschelijk handelen en voelen in het verleden, op elk pad waarvan hij een even kunst zinnige als betrouwbare gids is? De lezer moge deze vragen beantwoorden. Uit de Voorgeschiedenis van ons Nationaal Besef", waarmede het boek aanvangt, brengt ons al aanstonds, zoowel tijdelijk en plaatselijk als wat 's Schrijvers gezichtspunt betreft, in den sfeer van zijn Herfsttij. Ook hier weer zijn ontvankelijkheid voor het kleurig tafereel der late middeleeuwen, zijn ongeëvenaarde beheersching harer hot.fsche en poli tieke litteratuur, dezelfde scherpzinnigheid en sub tiliteit in het trekken van conclusies ten aanzien van dingen, die voor ons waarde hebben, doch uit bronnen, die heel anderen belangstellingsdorst der tijdgenooten bedoelden te laven. En wat schaadt het dan, dat men na lezing met zekere onvoldaanheid deze magistrale studie ter zijde legt: onvoldaanheid na wat haar titel scheen te beloven, maar een onbillijke, omdat uit deze bronnen de gehoopte voldoening niet gegeven kon worden? Of moet wellicht het allersterkst accent op het voor in voorgeschiedenis gelegd worden ? Maar, hoe dan ook, deze rijk gedocumenteerde studie in het begin, met de twee aan het einde van het boek zijn de parels der verzameling. Wie zal na de lezing van deze ,,Voorgeschiedenis" en van Bernard Shaw's Heilige " en van Het probleem der Renaissance" niet gelooven, dat de middeleeuwen mogelijk wel anders kunnen worden gezien, maar zich niettemin door de overtuiging van 's Schrijvers visie en het indringend vermogen van zijn sentiment niet laten meeslepen? Als Huizinga na het zien van Shaw's Saint Joan de pen opneemt, om zich rekenschap te geven, van wat Jeanne d'Arc voor zijn historisch bewustzijn beteekent, beschikt hij reeds over een breede en diepe en kritisch geordende kennis van wat oudere en latere schrijvers over haar hebben verhaald, of hoe kunste naars de Maagd hebben gezien; maar dat het juist een zóó subjectief en uitzonderlijk kunstwerk als Shaw's tragedie en niet b.v. France's Vie de Jeanne d'Are geweest is, dat hem bewogen heeft om over deze Heilige zóó soepel en helder zulke fijne dingen te zeggen, teekent zijn persoon en zijn talent wel heel scherp. Na een zeer voortreffelijke uiteenzetting van wat onder het begrip Renaissance in den loop der eeuwen is verstaan, aan de hand van de algemeen bekende en de minder toegankelijke litteratuur over het onder werp, geeft de Schrijver in zijn Probleem der Re naissance" zijn blik op het vraagstuk, wat de Renais sance was en hoe zij tijdelijk dient besloten te worden, en vraagt hij zich af, welke fundamenteele verschillen aan gevoelswaarde en maatschappelijk verhouden onze cultuur van die der Renaissance verscheiden maakt. Zonder twijfel, deze studie eindigt slechts met een aanloop, culmineert in een program van wat nog gedaan zal moeten worden om het probleem tot oplossing te brengen, maar het zou al heel weinig Huizinga" zijn, indien zij niet de aankondiging zou blijken van een reeks van verdere studiën over dit, hem zoo bij uitstek liggende, cultuurtijdperk, dat in onzen eigen tijd van beschavingskentering meer dan ooit een object van gepassionneerde belangstelling verdient te zijn. En dat hij daarin zeer bijzondere dingen zal zeggen, daarvoor staat het slotstuk van dit zijn boek ons borg. De zeven in het midden liggende artikelen zijn van geringeren omvang, koeler van behandeling, ingehoudener van vorm, naar mate het onderwerp of de plaats, waar zij als voordracht uitgesproken werden, dit vereischten. Als hij in 1913 voor de leden der Maatschappij van Nederlandsche Letterkunde De Beteekenis van 1813 voor Nederlands Geestelijke Beschaving"uiteen zet, waarschuwt Huizinga al in den aanvang zijn hoorders: Geen jubelrede dus". Beschouwingen, vage' beschouwingen, gedachten" over dit onderwerp van iemand, die zich meent te moeten verontschul digen, dat hij zich in den regel niet op het gebied van onze vaderlandsche geschiedenis der 19de eeuw pleegt te bewegen", zullen het zijn, waarop hij hen gaat onthalen. Maar het zijn dan toch maar zeer geestige en oorspronkelijke beschouwingen geworden, waarop het gehoor vergast is! En moge al het weinig bezielende van het geval de veerkracht van 's Schrij vers pen en mogelijk van 's Sprekers voordracht geschaad hebben, aan het slot die ingezette, maar toch weer net eventjes ingehouden klaroenstoot, dat is toch nok weer van een zeer bijzonder soort fijn vernuft, dat in onze historische litteratuur al te zeldzaam is. De Twee herdenkingsreden over Hugo de Groot" geven goed en zonder hartstocht, wat Huizinga te zeggen heeft, zooals hij dat vermag, over den be roemden Huig, van wien het bezwaarlijk valt anders dan met ingehouden, koele bewondering te verhalen. De tweede rede over hem is uitgesproken te Gent in een zitting der Koninklijke Vlaamsche Academie; wellicht hebben plaats en gelegenheid den Spreker weerhouden zich meer te laten gaan. Denzelfden rustig verbalenden, niet steeds verklarenden trant bezit het uit het Jaarboek der Koninklijke Academie van Wetenschappen J921 1922 overgenomen opstel Van Instituut tot Aca demie". Tot verheffing en bezieling inspireerde het onderwerp niet; mogelijk opkomende neiging tot lichten spot verbood wellicht de plaats. Belangrijk hooger stijgt de lijn in Het Ontstaan van het Engelsche Parlement". Dit Gids-artikel bedoelt niet anders te zijn dan een aankondiging van A. F. Pollard's The Erolntion of Parliament; het doet dit ook, maar op zulk een klare wijze het lastige en ingewikkelde probleem, hoe het Engelsche parlement ontstaan is en hoe het zich heeft ontwikkeld, naar Pollards inzicht uiteenzettend en dezen aan het slot met een eigen theorie aanvullend, dat dit artikel, hoezeer het naar den inhoud het minste deel aan Huizinga zelven dankt, naar den vorm tot een voor treffelijke historische verhandeling over een aller belangrijkst onderwerp is geworden. Aan het werk van het componceren van cultuurhistorischen arbeid gaat noodwendig vooraf het bijeenverzamelen en schiften van tallooze, misschien op zich zelf niet zoo belangrijke gegevens, die in de fiches-laden van den geleerde verdwijnen, wanneer de honig er uit gepeurd is. Soms loont het de moeite om der curiositeits wille zulk een détail-gegeven het licht te doen zien. Zoo er een behandelt Huizinga in zijn Rosenkrantz en Guildenstern", niet omdat het op zichzelf zoo belangrijk is, maar omdat het licht ver spreidt over de verbreiding der Nederlandsche prentkunst naar Engeland. Maarwelk een ontzagwekkende belezenheid in allerlei verborgen bronnen en welkeen iconographische kennis liggen alweer aan zulk een niemendalletje ten grondslag ! Men heeft Huizinga wel eens nagehouden, dat hij voor het volkstümliche" minder oog heef t. Soms schijnt het ook wel zoo. Dat zijn fijne en eclectische geest evenwel ook voor wat volksvooroordeel en -humoren-bijgeloof den cultuurhistoricus te leeren hebben, openstaat, bewijzen de twee studiën, waarmede het tiental van den bundel wordt vol gemaakt: Engelschen en Nederlanders in Shakespeare's tijd", knap, wat zwaar, maar belangrijk om de samenvattende conclusie van het onderzoek aan het einde, en Een merkwaardig Bijgeloof. Onnoozele kinderen als Ongeluksdag", een klein juweel van een bewijs, hoe de breedste en diepste eruditie zonder divinatie looze ballast blijft. In zijn boven aangehaald Voorbericht zegt de Schrijver, wanneer hij zich een beeld vormt van den lezerskring, waartoe hij zich richt: Echte historische belangstelling veronderstelt een zekere losheid van het heden en van het eigen ik, een zekere lichtheid en koelheid van geest. Wat kan men zijn tijdgenooten beters toewenschen?" Mogen wij de vraag beant woorden? Beters zeker niets, maar toch wel iets niet minder goeds en onmisbaars, om die belangstelling blijvend te voeden, en wel: steeds meer dergelijke boeken, als het hier besprokene, waarom het be schaafde publiek immers vraagt, maar die dan pok is het niet mogelijk??bij dezelfde voortreffelijke ver zorging van hun uiterlijk voor de bijna altijd beperkte middelen van den breeden kring van lezers", dien zij hopen te bereiken, wat minder kostbaar om te ver werven mogen zijn. Een uitstekend en navolgingswaard voorbeeld m een boek als dit: het tijdsoverzicht van de opkomst en het verloop der Bourgondische heerschappij achter het eerste artikel en het Register aan het slot van het werk! OEN HAAG AMSTERDAM ROTTERDAM FILET VOOR GLASGORDIJNEN 0.75 BR. /\ PERMTR. W 100 BREED 0.55 15 O BREED 0.8O STALEN FRANCO DER 10MCN NIEUWE BOEKEN OVER MUZIEK Dirk Balfoort, De riool en haar nitt.-ters. J. Philip Kruseman, den Haag. 1926 De violist Dirk Balfoort heeft van het bekende werk van Wasielewski een Hollandsche uitgave gemaakt, d.w.z. heeft het bekort en voor de latere jaren bijgewerkt en, wat het vooral voor Nederland interessant maakt, heeft het verrijkt met een hoofd stuk over Nederlandsche violisten, van de tweede helft der 18e eeuw tot op Sepha Jansen, Jan Bresser. Francis Koene en Jan Damen ! Verder is deze Hol landsche uitgave geïllustreerd met zeer interessant materiaal, meerendeels uit de collectie van thans wijlen Dr. Scheurleer. Door de afbeeldingen bezit zij een voordeel boven het oorspronkelijke boek van Wasie lewski, dat, meen ik, niet geïllustreerd is (ik bezit tenminste een vijfde druk, van 1010, die geen illus traties bevat). Alles bij elkaar is een aantrekkelijk geheel ontstaan en een zeer lezenswaardig boek, uit stekend uitgegeven op kunstdrukpapier. Wouter Hntsclienrnyter, Chopin, J. ljfiilij> Kruseman, den Haa^ Hi2(ï. Hugo Leichtentritt's boek over Chopin is uor Hutschenruyter gedeeltelijk vertaald, gedeeltelijk bewerkt. Er bestaan talrijke biographieën vanChnpin. van Liszt tot Huneker, Wat betreft overzichtelijkheid beantwoordt Leichtentritt's werk zeker aan het doel en Hutschenruyter maakte er een aangenaam lees baar boek van, voorzien van een flinke collectie illustraties, en waaronder er wederom verscheidene uit de verzameling Scheurleer zijn. De Mu-iek, tijdschrift onder redactie van Paul F. Sanders en Willein Pijper. .V. V. Seyffartlt's Boek en Mmiek!undcl, Amsterdam. Sinds October verleden jaar bezitten wij een muziek tijdschrift, dat op d» hoogte van den tijd wii staan. d.w.z. wil voldoen aan de wenschelijkheid voor Neder land ook een internationaal orgaan over muziek te bezitten, dat deel heeft aan de betrekkingen, die na den oorlog tusschen de musici en verschillende landen zijn ontstaan. Daarom zijn ",2,Tsf Nederlandsche, ook verscheidene der beste 'buitenlandsche musicologen tot medewerking uitgenodigd en treft men artikelen en correspondenties van hun hand in de reed? ver schenen afleveringen aan. Voorde opzet der tijtgave heeft blijkbaar het groote Fransche tijdschrift ,-^La Revue musicale" als voor beeld gediend, en wij 'kunnen niet anders zeggen dan dat, afgezien van d(£ Wat geforceerd eigenaardig: aan doende omslag (zwajrt met rood), het tijdschrift een uitstekende en kloek;e indruk maakten ook de inhoud over het algemeen njets te wenschen overlaat, CONSTANT VAN WESSE.M 1) J. Huizinga, Tien Studiën, Haarlem, H. D. Tieenk Willink en zoon, 1926. Kon. Meubeltransport-Maatschappij DEGRUYTERö'Co. e>s cxs cxs DlEN HAAG <? <*> *"* AMSTERT)AM - ARNHEM Verz. van Tentoonstellinggoederen

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl