De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1927 9 april pagina 4

9 april 1927 – pagina 4

Dit is een ingescande tekst.

DE GROENE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND No. 2601 DE, DAM TIJDENS DEN PLECHTIGEN INTOCHT VAN Z. M. WILLEM III OP DEN 9EN APRIL 1861 AMSTERDAMSCHE B IJ ZONDERHEDEN DOOR PROF. DR. H. BRUGMANS XLII. Maatje TV/T EER dan tien jaar zijn verloopen, sinds Naatje ?"?*? van den Dam verdween. Waar zij gebleven is, weet ik niet te zeggen. Waarschijnlijk ligt zij ergens in goed genummerde stukken in een van de opslag plaatsen van de afdeeling P.W. Zoo zij daar rustig haar wederopstanding afwacht, zal zij haar ziel nog lang in lijdzaamheid moeten bezitten. Want er is Wel bij den afbraak gezegd, dat Naatje ergens op een plein in een (Jer nieuwe wijken weer zou worden hersteld, zelfs is het Prins Hendrikplantsoen genoemd als een geschikte plaats maar daarvan is tot dusverre niet gekomen. Zoo geniet Naatje dan voorloopig nog de rust, waarop zij na haar lang staan op den Dam eigenlijk wel recht heeft. Naatje is vrijwel vergeten. Toch is het misschien wel actueel nu van haar te spreken, nu het Belgisch verdrag de gemoederen nog blijft bewegen. Want Naatje personifieerde in allen eenvoud wat men destijds noemde den volksgeest van 1830 en 1831. Welnu, die volksgeest was bepaald en zelfs vrij scherp gericht tegen België. In onze dagen is de stemming nauwelijks minder onvriendelijk dan in die dagen. Wij spreken niet meer van de snoode muiters en wij dreigen niet met een nieuwen tiendaagschen veldtocht. Maar de volksgeest is toch niet zeer waardeerend voor de Zuiderbroeders gestemd. Eigenlijk zou het op den weg der geestdriftige tegenstanders van het Belgische verdrag hebben gelegen om een voorstel te doen de momentale Naatje, thans plotseling actueel geworden, ergens in Amsterdam weer op te richten. Zij was indrukwekkend in haar maagdelijke kracht; ook was er een leeuw aan het monument, die wel niet sterk imponeerde, maar toch zijn vaderlandschen dienst kon doen. Maar wij hebben van zoodanig voorstel niet gehoord. En dat Naatje zoo geheel vergeten is, is toch eigenlijk onrecht. Onrecht niet alleen tegenover het monument, maar ook tegenover de Nederlandsche natie zelf. Want de volksbeweging van 1831, die een antwoord was op het Te Wapen van koning Willem l, kwam voort uit een wel waarlijk nationalen drang. Het was de eerste krachtige uiting van volksleven en volks kracht na 1813, de sterke openbaring van een wer kelijk nationale overtuiging, dat Holland zijn eigen zelfstandig bestaan had te herwinnen, los van de Belgen. Als een diepgaande volksbeweging heeft de openbaring van den volksgeest van die dagen recht op onze waardeering, zelfs op onze sympathie. Op zich zelf was er dus niets tegen om 1830 en 1831 door een monument te herdenken, evenals 1813. BINGHAM & LUGT Haringvliet 85 ROTTERDAM Maar de vervulling van die gedachte liet intusschen zeer veel te wenschen over. Niet onder den eersten indruk van de groote volksbeweging, toen men nog hoog ging met de behaalde glorie van den tiendaag schen veldtocht, niet onmiddellijk, maar vele jaren later onder geheel andere omstandigheden en onder geheel gewijzigde denkbeelden is het monument op den Dam opgericht. Het ging daarmede ook niet al te vlot; het heeft heel wat voeten in de aarde gehad om de benoodigde gelden bijeen te brengen, eigenlijk, bijeen te bedelen. In 1856 had men weinig belang stelling meer voor den tiendaagschen veldtocht, of de tiendaagsche ruzie, zooals men toen smalend zeide. Van den ouden afkeer tegen de Belgen was niets overge bleven: de betrekkingen met Belgiëwaren normaal en zelfs min of meer amicaal. Er kwam bij, dat de oprichting van het monument, wat trouwens niet zeldzaam is, door een bepaalde politieke partij werd begunstigd. Het waren vooral de conservatieven, die de stichting van dit gedenkteeken hadden doorgezet met een duidelijke politieke bedoeling. Veilig kan men de oprichting van de Eendracht op den Dam in verband brengen met de Aprilbeweging, die Thorbecke ten val bracht. In deze kringen was dan ook in 1856 wel groote geestdrift bij de feestelijke onthulling op den Dam. Koning Willem III zelf volbracht de plechtigheid. Er waren feesten en er was ook veel poëzie. Er verscheen een gedenkboek van de onthulling, dat door den bekenden menstreel Hofdijk was bewerkt. Maar de feestvuren waren welhaast gebluscht en een zekere ontnuchtering volgde spoedig. Men ging het monument zien als een herinnering aan een vergeten en terecht vergeten verleden. Wie dacht aan den tiendaagschen veldtocht, had meteen den status quo in de gedachte, de lange, ontzenuwende en ook kostbare periode van afwachting en afmatting. Daarbij kwam nog iets anders. Hofdijk nog had het monument ,,in waarheid een uitstekend werk" genoemd; laat ons dichterlijke overdrijving aannemen. Maar spoedig begon men in te zien, dat het toch een zeer zonderling en zelfs wanstaltig monument was. Het was een ailervreemdste opeenstapeling van vierkante en achtkante brokken en stukken hardsteen. Het beeldhouwwerk was zeer middelmatig; de leeuw werd al dadelijk met een hond vergeleken. Het beeld der maagd boven op was zeer zwak van kunst en ook van makelij: het verhaal wil, dat het reeds vóór de onthulling den neus verloor; twintig jaar geleden wierp Naatje plotseling in arren moede een geheelen arm weg. Geen wonder dat men spoedig den spot dreef met een monument, dat geen kunstwerk was en ook eigenlijk geen gedenkteeken. Er is in dien spot stellig ook wat van bedrogen verwachting gemengd geweest; wat men ten onrechte heeft liefgehad, hoont men. Zoo gaat de roem der wereld voorbij. Het gedenk teeken ter herinnering aan den volksgeest van 1830 en 1831 werd eerst juffrouw Eendracht, toen Naatje Eendracht, ten slotte kortheidshalve Naatje. De ver klaring van den naam moge hier achterwege blijven. Natuurlijk werd het beeld het eerst onder het lagere volk Naatje genoemd, maar de naam steeg maat schappelijk; in de pers drong de naam ten slotte door. Misschien is hij het meest bekend geworden door de befaamde revue De Doofpot van Reyding, die meer dan dertig jaar geleden de Amsterdammers boeide. Zoo werd Naatje algemeen bekend en gehoond. BOEKBESPREKING Willy Corsari en H. W. Cédée. De misdaad zonder fouten. Utrecht en Amsterdam. N. V. Cohen's Boekhandel. Eenigszins als deskundige op het gebied van het genre detective-roman ben ik met dit boek voor mijn schrijftafel gaan zitten, bloc-note en potlood naast me, om het critisch te lezen. Tien minuten later zat ik er ergens mee in een hoek, heelemaal niet critisch meer, alleen maar geboeid. Ik heb wel eens hooren beweren dat een detective-roman eigenlijk een onding is en dat het soort alleen maar recht van bestaan zou geven aan de korte novelle of vertelling. Waarom, heb ik nooit begrepen; ik denk omdat Conan Doyle, die door velen, hoewel geheel ten onrechte, voor den ,,uitvinder" van het genre gehouden wordt, de stof in den regel ook verwerkt in korte verhalen. Ik zou zeggen: het is goed, zoo lang het niet vervelend wordt, en deze auteurs weten er over een omvang van meer dan tweehonderd vijftig bladzijden de spanning danig in te houden. Wat wil men meer! Een bijzondere verdienste van het verhaal is, dat er niet te veel in wordt gewerkt met bekende trucs. Ik begin er natuurlijk niet aan, den inhoud te vertellen. Ik wil den lezer de charme niet bij voorbaat bederven, en bovendien, er zou geen beginnen aan zijn. Het boek speelt in Amsterdam; en niet alleen naar het uiterlijk dat kan men met een stuk of wat straat namen óók bereiken is het een Amsterdamsche roman; er is iets voelbaar in gemaakt van den geest van Am- sterdam. Als ik, schuchter, n opmerking waag te maken, dan zij het deze, dat het relaas van de terechtszittïng wat erg uitgesponnen is. Voor die rest is het prima prima. En zér decent. En ook zonder ongezonde prikkeling van de verbeelding". Hoeveel jongelui ook door het lezen van detective-romans voor heel hun verdere leven bedorven mogen zijn (ik zelf heb nog nooit zoo'n wrak ontmoet), dezen roman kan men veilig een plaatsje geven in elke H.B.S.-bibliotheek. Wat niet wil zeggen maar dat is uit het boven staande al gebleken dat oudere lezers het boek ook niet ten volle zouden kunnen savoureeren. HERMAN MIDDENDORP CORN VAN DED ÓLUY5 DEN MAAG Die algemeene bekendheid heeft de oude dame stellig geen goed gedaan. Nauwelijks wordt in later tijd meer een goed woord over haar gezegd. Die algemeene tegenzin is wel zeer opmerkelijk. Want Nederland is in den regel tegenover zijn monumenten weinig kieskeurig, om niet te zeggen onverschillig, laat ons zeggen, gematigd onverschillig. Er staan bij ons we! meer monumenten van niet geheel onfeilbare schoonheid; men laat ze rustig staan. Met Naatje was de zaak wel wat anders: de publieke opinie was bepaald tegen haar. Maar tusschen tegenzin en afbraak ligt nog een groote stap. Misschien stond Naatje nog op haar voetstuk, wanneer niet in het begin van onze eeuw het Damvraagstuk aan de orde was gekomen. De geheele Vijgendam en omgeving werd verbouwd; het kommandantshuis werd afgebroken; de Zuidelijke kant van den Dam werd genormaliseerd; alles werd hier verruimd en genormaliseerd. Toen kwam ook Naatje in gevaar. Met wat goeden wil ware zij mis schien nog te redden geweest; maar het valt aan den anderen kant niet te ontkennen, dat zij kwalijk voegde in de nieuwe ordonnantie van den Dam. Zoo konden Burgemeester en Wethouders den 25 Juli 1913 een voordracht bij den Raad indienen tot het verleggen van de tramsporen op den Dam, tot het aanbrengen van electrische verlichting op dat plein en tot verwijdering van het monument". Burge meester en Wethouders zijn geheel in den toon der publieke opinie, als zij den afbraak vastkoppelen aan eenige verbeteringen van het aanzien van den Dam; zij noemen zelft de amotie van het gedenkteeken hét laatst; of moet men een climax van eerbied en waar deering aannemen? Haast terloops werd het dood vonnis uitgesproken over wat eens een monument ter eere was. Over de zaak wordt nauwelijks gesproken: in den Raad neemt bijna niemand het voor het monu ment op; slechts in een enkel ingezonden stuk wordt in de pers geprotesteerd. Zoo besluit de Raad van Amsterdam den 8 October 1913 tot de amotie van de ongelukkige Naatje van den Dam. Niemand heeft ooit om haar wederopbouw gevraagd. Kunstzaal VAN LIER naast net Postkantoor te Laren (N.-H.) ANTIQUITEITEN OOSTERSCHE KUNST SCHILDERIJEN NEGERPLASTIEK

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl