De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1927 16 april pagina 10

16 april 1927 – pagina 10

Dit is een ingescande tekst.

10 DE GROENE AMSTERDAMMER VAN 16 APRIL 1927 No. 2602 Nieuwe Nederlaedsclie Verzeil door AUG. DEFRESNE GROOTSTAD, door Eduard Brom. Van Munsfer's Uitg.-Mij. Ongedateerd. A'dam. i_T OE men het overigens ook oneens met mij moge * -1 wezen, iedereen zal mij moeten toegeven, dat een gedicht op de eerste plaats de uiting van een gevoel dient te zijn. Nu is het begrijpelijk, dat een gelegenheidsdichter een paar honderd verzen maakt zonder dat ooit een gevoel bij hem werkzaam was. Die man doet zulks dan om het geld. Maar met verbijstering heb ik mij afgevraagd, welke innerlijke drijfkracht iemand er toch toe zou kunnen bewegen om 68, zegge 68 son netten te schrijven.terwijl hij er misschien geen cent voor krijgt en er nergens, maar dan ook nergens van eenig tot uiting dringend gevoel een spoor te vinden is. Zeker, het is mogelijk, dat men een gedicht bij eerste lezing als gevoelloos zou willen brandmerken, dat bij her- en herlezing eene zelfs zeer sterke ontroering opwekt. Een dergelijke gang van zaken vindt meestal plaats bij de verzen van hen, die bijna overmat ig met hun weten differentieerend te werk gaan en hun gevoel als het ware onder die overmaat begraven. Bij den lezer , geschiedt dat innerlijk proces natuurlijk andersom. De differentiatie door het weten dringt zich het eerste ttj) en pas nadat die voorstellingsreeksen verwerkt zijn, breekt het gevoel zich een weg en wordt de 'ontroering ondervonden. Als typisch voorbeeld hier van kunnen sommige sonnetten van Bredero, het heele oeuvre van Huyghens dienen. Tot dit soort dichters behoort E. Brom echter niet. Eene vergissing dien aangaande van mij is buitengesloten, getuige de vol gende strophe, die kenmerkend voor den geheelen bundel is. Op 't hoog Paleis waait uit de koningsvlag, Stram de palciswachl staaf, begroetingsrede... Drommen volks vullen Dam en Damrak mede, Verbeidende eerbied voert hef hoog gezag. (blz. 56) '. 68 Sonnetten! Ik ben ereen heelen tijd stil van geworden. En misschien geen cent; misschien heeft hij de uitgave zelf moeten betalen. Juist, zult u zeggen, ijdelheid: men noemt de dichters wel eens schertsend de aristocraten des geestes. Maar ik ken een groot aantal zeer ijdele dichters. Men vindt die in menigte bij de huidige allerjongste generatie. Echter, die schrijven bijna uitslui tend over zich zelf, hetgeen onvermijdelijk is, want de ijdelheid heeft zonder uitzondering steeds den drager zelf tot object. En E. Brom is nooit zelf object zijner ,-^gévoelens, behalve dan in een regel: Ik heb U lief, '"Grootstad, lief!" waarmede hij alleen te kennen wil geven, dat hij op die grootstad eenige gevoelens heeft ingesteld, hetgeen dan nog m.i. eene vergissing is. Dus toch alleen maar om zich te scharen in de rijen der geestes-aristocraten? Dat zou eene zeer sombere situatie zijn. 10 Sonnetten, ja, maar 68 en 2 cantaten op muziek! Daar is eene groote hoeveelheid energie voor noodig en men kan in het algemeen wel zeggen: hoe meer iemand ergens naar verlangt, hoe verder hij er van afstaat... Ik doe het hem niet aan. Te triestig. En ik ken ander werk van hem, dat bepaald kwaliteiten heeft. Ik beken graag, dat ik niet weet, waarom E. Brom dezen cyclus sonnetten schreef. PKOMETHEUS. door Henk Eikenboom. Uitgave De Toorts" 1926. Amsterdam Het komt mij voor, dat de heer Henk Eikenboom een zeer dom mensen is. Natuurlijk, uit den aard der zaak heeft de werkelijkheid voor den dichter alleen maar voor zoover waarde, als zij aanleiding is tot het ondervinden van gevoelens. Eenmaal deze taak volbracht, kan zij door den dichter verloochend, bedrogen en vervalscht worden. Hij is de meester der onmogelijkheden. Indien iemand echter sociale spreekkoren maakt, gaat dat alles niet op. Dan dient zijn gevoel nauwkeurig op de werkelijkheid te passen. Indien nu iemand, het koste wat het koste, toch plezierig revolutionair wil zijn en daarom de realiteit vervalscht of indien iemand, a priori behebt met zekere gevoelens, stammend uit zijne donkere jeugd, de realiteit passend wil gaan maken op die gevoelens in plaats van andersom, dan kan men zoo iemand toch niet anders dan dom noemen. Ten eerste kunnen de verzen niet goed zijn en ten tweede moet zoo'n spreekkoor ook nog alle sociale waarde missen. Uit hoofde van dat laatste is de heer Henk Eikenboom dan ook nog een nietsnut, die arbeids vermogen en materiaal van hem en anderen volkomen te vergeefs verbruikt. Indien zoo'n spreekkoor nu gering succes heeft, dan zou men den heer Henk Eiken boom gelijk kunnen stellen met een maatschappelijken parasiet, als den slampamperigen zoon der zoo door hem gehate bezittende klasse. Mocht hij veel succes hebben, dan is hij nog onwaardiger dan bovenbedoelde zoon, want deze bederft alleen zijn eigen innerlijk, terwijl de heer Henk Eikenboom de gevoelens en gedachten ziek maakt van tal van argeloozen, die zijn gerij mei voor een meesterwerk mochten houden. Straten plaveien is in alle opzichten verdienstelijker. HET ROOSVENSTER, door Jan Engelman. bij Hijman Slenfert, Kroese en van der Zande. Arnhem, 1927 Ik verkeerde in de meening, dat een dichter eerst dan zijne verzen tot een bundel vereenigde, indien zij een samenhoorig geheel vormden, indien zij dus be schouwd konden worden als de dichterlijke mededeeling van eene phase van zijn innerlijk. Ik kan mij nog voorstellen, dat een dichter tot bundelen besluit zonder dat een innerlijke gesteldheid afgesloten is, indien hij over deze reeds zeer veel verzen geschreven heeft. Indien iemand echter 7 verzen van normale lengte, die geen afgesloten geheel vormen, tot een bundel vereenigt, dan is m.i. dit alleen gerechtvaar digd, indien het zeer goede, zeven der beste Hollandsche Badplaatsen, Aanbevolen Hotels: HOTEL D'ORANGE en HOTEL DRIEHUIZEN BAD HOTEL en \\I11V <W7l?T? f BAD HOTEL en WIJK a/ZEE { ZEE-DÉPENDANCE gedichten van den kunstenaar zijn en hij daarbij nog de meening is toegedaan de eerstvolgende jaren niet meer productief te zullen zijn. Het Roosvenster zijn 7 goede, geen zeer goede verzen, zij vormen geen afge rond geheel en het ziet er niet naar uit alsof de dichter nu voor jaren uitgeput is. Waarom bundelt men dan, als de verzen toch reeds in tijdschriften gestaan hebben? Is dit de koopers tot meerdere kosten verplichten of wil men met alle geweld een boek van zich zelf in zijn kast hebben? Het nadeelige gevolg is, dat de lezer zich niet bevredigd voelt; men ondervindt zeven gevoelens zonder innerlijken samenhang,menzietergeen menschelijke eenheid achter, men ervaart niet, dat zij uit een en hetzelfde gemoed stammen. Eene zelfs ruwe schets te geven van Engelmans innerlijk, hoewel dit zulks ten volle waard moet zijn, is dan ook ondoenlijk. De zeven gevoelens zijn in al hunne variaties zeer sterk. Zij hebben o.m. het menschdom, de zondige wellust, eene Godsvoorstelling, eene voor het leven zeer karak teristieke gebeurtenis tot object. Wat hun aard be treft, haat in den vorm van heiligen toorn", menschenliefde, leed, en een machtsgevoel, dat af en toe den voor een godsdienstig gemoed zondigen hoogmoed gevaarlijk benadert, komen voor. Tusschen vorm en inhoud heerscht meerdere malen eene zoo subliem geregelde harmonie, dat een allerteerst rhythme, een wonderlijk mooie muziek, eene zeer goede strophe daaruit ge boren wordt. Er is op deze verzen verder hard gearbeid. De angst voor onoorspronkelijkheid heeft den dichter echter meerdere malen slechte parten gespeeld. M.i. toch doet hij goed op te passen zijne bijvoeglijke naam woorden niet al te origineel te willen kiezen. Leege droom" is eene contradictio in terminis, omdat de droom zich in de leege vergetelheid van den slaap als eene volheid aan voorstellingen demonstreert. God heef t ons aan een wankelen tijd geklonken" bevat ook eene minder fraaie koppeling van voorstellingen. Geklonken toch is een te concreet begrip om van be palende kracht te kunnen zijn voor een zoo abstracte voorstelling als die van tijd. En dan, ja, bepaald erger lijk is dat vervloekte hart van de dichters. Zoo haalt de onderhavige de stupiditeit uit een zijner mooiste strophen radicaal met dat hart naar den bliksem te helpen: De tranen die Maria neef/ geschreid toen een donkre wereld doodstil inboog tof de eers/e schemering zijn uit de amandel van haar ooghoek op mijn verdorde hart gevallen. 'Nieuwe Schimmenspeler door OTTO VAN TUSSENBROEK WANNEER men in het bijzonder belang stelt in het een of ander onderdeel der kunst, dan is het altijd prettig iets nieuws te vinden, nieuwe en jonge talenten te mogen ontdekken (ook al. blijft vooral dit laatste een gevaarlijk bedrijf, omdat immers voor spellingen zoo vaak niet uitkomen) en daarvan te kunnen getuigen in het openbaar. 'v.v'Van een dergelijke vondst en ontdekking willen wij bij een tweetal afdrukken van schimmen door M. de Boer thans iets mededeelen. Op een druilerigen Zaterdagavond ging de reis naar Maarssen. , Het is in het rustige dorp aan de Vecht dat de tand arts, wiens naam wij reeds noemden, den vrijen tijd na volbrachte dagtaak kort met het maken van marionetten (waarover later meer ter gelegenheid van de eerste opvoering van het spel) en het snijden van schimmen. Een stal van het dorpshötel werd met hulp van vrienden in een zeer intieme speelruimte herschapen en hier is het dat wij al dadelijk bij les Cloches de Nantes" een fijn en scherp gesneden scha duwbeeld konden waardeeren van een hoog boven de lage, vertrouwelijk bijeen-geschaarde huizen der stad kantig oprijzenden klokkentoren. Terwijl anderen onder leiding van Mevrouw de Boer de schimmen vertoonen, zingt de maker, zich op de luit begeleidend, zijn liedjes. Het een zoowel als het ander doet hij voortreffelijk maar vooral de zeer be schaafde en uiterst bescheiden manier waarop dit geschiedt, bekoort onmiddellijk. Van deze liedjes heeft hij er enkele zelf gemaakt, gevoelig en fijn van inhoud en klank. De tekst toont steeds een onmiskenbare neiging tot een licht sar casme en vriendelijk hekelen, zooals in het veel zeggende: Veel menschen zijn ezels, veel ezels zijn mensch " en in het mooie versje van de straat lantaarn die boven de menschen uitstaat en zoo heel veel ziet en beleeft met zijn hoofd van glas" en lichaam van ijzer! " Wél kon deze, gretig met zichzelf, zijn ander ik en anderen spottende, voortdurend binnen de begren zingen van aangeboren gaven blijvende, nimmer in banaliteiten vervallende en de innerlijkheden der dingen zoekende, jonge kunstenaar als kernspreuk van zijn schimmen neerschrijven: ,.Ik maak hier dit vlak wat dicht. 'k Houd wel van verdichting, Te veel waarheid, te veel licht Brengt niet steeds verlichting!" Men voelt het: dit is iemand die niet alleen met zijn schimmen maar ook met het woord speelt, men zou zoo kunnen zeggen hier een zeldzamen Hollander te ontmoeten met echt franschen geest. Hoe goed zijn dan ook de figuren voor het be kende wijsje van Ie Père Guilleri" die op jacht zijn honden kwijt rakend, in een boom klimt om te zien waar de beesten gebleven zijn en, natuurlijk den zwaksten tak kiezend, naar beneden tuimelt en een been breekt. Dan komen vier knappe nonnetjes uit het naburige klooster hem halen, maar ook de honden keeren wér, begaan met het lot van hun meester. Doch voor den loozen guit breekt een gulden tijd aan Kostelijk is hier in enkele karakteristieke lijnen het heele geval weergegeven en vooral het knappe rhythmische schikken der schimmen verraadt een sterk gevoel en scherp oog voor de verdeeling van zwart en wit, welke in welhaast alle andere dingen opmerkelijk bleef. Maar ook merkwaardig trof ons de neiging en gave tot samenvatten van den vorm, het niets meer, maar tevens niets minder geven dan het essentieele bij een (zij het zeer begaafden) dilettant, terwijl vaak gebleken is dat menig bekend en talentrijk schilder, als hij ter eigen verpoozing en vermaak van anderen aan het schimmen maken gaat, niet van den al te naturalistischen en daardoor veel te weinig expressieven vorm kan afkomen.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl