De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1927 16 april pagina 22

16 april 1927 – pagina 22

Dit is een ingescande tekst.

22 DE GROENE AMSTERDAMMER VAN 16 APRIL 1927 No. 2602 T HOTEL IS EEN GESTORVEN LJONDERDVIJFTIG kamers, ver**? deeld over drie verdiepingen, in het dichtstbevolkte gedeelte van de stad. Drie rijen eendere ramen: hekjes om de vensterbanken, de ruiten en grijze luiken dicht, open, halfopen, of op een kier. Een leelijke gevel. Maar als hij er niet was, wie weet wat een vreemd effect die honderdvijftig doozen driemaal vijftig op elkaar en de menschen die zich daarin bewegen, dan zouden maken; van buiten gezien, 't Doet er niet toe. 't Is geen eerste rangs hotel; maar heel behoorlijk toch, en geriefelijk: lift, veel vlugge en uitstekend afgerichte kellners, goede bedden, goed eten en goede be diening, autobus. Sommige gasten kla gen, dat zij te veel betalen; maar allen erkennen tenslotte, dat ze in andere hotels, waar ze minder uitgeven, 't ook minder goed hebben en niet het groote voordeel, in het centrum der stad te logeeren, wat toch nopdig is. Om die klachten over de prijzen behoeft de eigenaar zich dus niet te bekommeren; hij kan den ontevredenen antwoorden, dat ze dan maar ergens anders moeten gaan. Zijn hotel is altijd vol, en ver scheidene reizigers, bij aankomst van de boot 's ochtends, en van de treinen in den loop van den dag, gaan inderdaad ergens anders; niet bij verkiezing echter, maar omdat zij daar geen plaats vinden. Voor het meerendeel bestaan de gasten uit handelsreizigers, zakenmannen, en menschen uit de provincie, die in de stad komen, om de een of andere aange legenheid vlug af te doen, of voor een gerechtszaak, of om een dokter te raad plegen: passanten in n woord, die niet langer dan drie, vier dagen blijven; zeer velen komen 's avonds aan, om den volgenden ochtend weer te vertrekken Veel valiezen, weinige koffers. Een druk verkeer, een aanhoudend komen en gaan dus van 's morgens heel in de vroegte tot na middernacht. De oberkellner raakt zijn hoofd er bij kwijt. Het eene oogenblik het heele huis vol, het volgende drie, vier, vijf kamers onbezet: nummer 15 van de eerste verdieping vertrekt, nummer 32 van de tweede, 4, 20, 45 van de derde; en intusschen zijn zooeven twee nieuwe klanten teruggewezen. Wie laat komt heeft groote kans de mooiste kamer op de eerste verdieping vrij te vinden, ter wijl degene die een oogenblik tevoren is aangekomen zich tevreden heeft moeten stellen met nummer 51 op de derde. (Vijftig kamers op elke verdieping; en toch heeft elke verdieping nummer 51, want overal ontbreekt 13, op 12 volgt 14; en wie in kamer 14 logeert, is er gerust op het ongeluk niet met zich te hebben). Onder de gasten zijn oude klanten, die de kellners bij den naam noemen en het prettige gevoel hebben, geen nummers voor hen te zijn, zooals al die anderen: menschen zonder eigen tehuis, die het heele jaar door reizen, altijd met het valies in de hand, menschen die overal op hun gemak zijn, op alle gebeurlijkheden voorbereid en zeker van zichzelf. Bijna alle anderen hebben iets onrustigs, of iets verlorens, of gedrukts. Zij zijn niet alleen afwezig van huis en woonplaats, maar ook van zichzelven. Zoo uit hun gewone doen, weg uit de vertrouwde omgeving, waarin zij ge wend zijn zichzelf dagelijks te zien, de triestige werkelijkheid van hun bestaan te voelen, vinden zij zich nu niet terug, herkennen zij zichzelven niet: 't is of alles in hen tot stilstand is gekomen, of zij zich in een leegte bevinden die zij niet weten te vullen, waarin ieder voor zich het onbehagelijke gevoel heeft, dat zich elk oogenblik nieuwe gezichtspun ten, ongekende dingen kunnen voordoen, of dat, door een of andere nietigheid, nieuwe gedachten, verlangens in hem kunnen rijzen, vreemde gewaarwor dingen, welke hem een andere, mysterieuse realiteit doen zien en beroeren, niet alleen om zich heen, maar ook in zichzelf. Te vroeg wakker geworden door het rumoer in het hotel en in de straat onderlangs, haasten zij zich naar buiten, om vlug hun zaken af te doen. Alle deuren vinden zij nog gesloten: de advo caat komt pas over een uur op zijn door LUIGI PIRANDELLO Vertaling van M.ary Robbers Met teekeningen voor de Groene Amsterdammer" door Karel van Seben kantoor, het spreekuur van den dokter begint om half negen. Later, wanneer de zaken zijn afgedaan, keeren ze suf, landerig, moe, terug in hun kamer, met het drukkende vooruitzicht van nog twee, drie uren te moeten zoek brengen, voordat de trein vertrekt; zij loopen de kamer op en neer, kijken naar het bed, dat hen niet lokt zich erop uit te strek ken, naar den luierstoel, de canapé, die niet tot zitten lokken, naar het raam, dat niet tot uitkijken noodt. Wat een raar bed ! Hoe gek van vorm die canapé! En die spiegel, wat een afschuwelijk ding ! Eensklaps bedenken zij zich een boodschap, die ze vergeten hebben: het scheermes, de kousenbanden voor moe der de vrouw, den halsband voor den hond; en zij bellen, om den kellner adressen en inlichtingen te vragen. kamers: die oude dame in de rouw met haar zoon en dochter op nummer 12 van de tweede verdieping, en daarnaast, op nummer 14, een heer van de boot van Genua. Op het bureau heeft de portier in het register geschreven: Signor Persico Giovanni, met moeder en zuster, komend uit Victoria. Signor Funardi Rosario, ondernemer komend uit New York. 't Is die oude mevrouw hard gevallen te moeten scheiden van een andere familie, ook uit drie personen bestaande, met wie z ij in den trein had gezeten, en van wie zij het adres van het hotel had gekregen. Des te meer speet 't haar, toen zij hoorde, dat die familie de kamer naast de hunne, nummer 14, had kunnen krijgen, was die niet net een minuut te Een halsband, met een metalen plaatje om de naam in te laten graveeren. Van de hond? Nee, de mijne, en mijn adres. De kellners krijgen van alles te hooren. Het gansche leven speelt zich daar af, het rustelooze leven, vol wisselvallig heden, door tallooze behoeften voort gestuwd. Op de tweede verdieping, bijvoorbeeld, in kamer 12 logeert een zielige oude dame in de rouw, die van iedereen wil weten, of men zich op zee niet ellendig voelt. Zij moet naar Amerika, en heeft nog nooit gereisd. Gisteren avond is zij aangekomen, uitgeput, aan den eenen kant ondersteund door een zoon, aan den anderen dooreen dochter, beiden ook in de rouw. Vooral 's Maandagsavonds, om zes uur, zou de hoteleigenaar graag willen, dat in het bureau precies kon worden opgegeven hoeveel kamers er beschik baar zijn. Dan komt de boot uit Genua aan, met de menschen die uit Amerika weerkeeren. en tegelijkertijd de drukste sneltrein uit het binnenland. Gisterenavond, om zes uur, hebben zich meer dan vijftien reizigers aan het bureau gemeld. Vier van hen zijn slechts ondergebracht kunnen worden, in twee voren, n enkelen minuut te voren aan dien signor Funardi, ondernemer, ko mend uit New York, vergeven. Ziende hoe zijn oude moeder huilde, met de armen om den hals van haar reisgenoote, gisterenavond, heeft haar zoon nog geprobeerd den heer Funardi over te halen, de kamer aan dat gezin af te staan. In 't Engelsen heeft hij 't hem gevraagd, want hij, de jongeman, is ook een Amerikaan, nauwelijks veertig dagen geleden, met zijn zuster, uit de Vereenigde Staten teruggekeerd om een treurige reden; om den dood van een broer, die op Siciliëhun oude moeder onderhield. En nu gaat hij met haar, en weer met zijn zuster, terug naar Amerika voor altijd. De oude moeder huilt, heeft al zooveel gehuild en geleden gedurende de treinreis: haar eerste reis in zes en zestig jaar; 't heeft haar hartzeer ge kost het huis, waar zij geboren en oud geworden is, te verlaten, te scheiden van het pas gedolven graf van den zoon met wien ze zoovele jaren samen heeft gewoond, van de dingen die haar dier baar geworden waren, van haar ge boorteplaats met zijn herinneringen. En nu, op het punt ook Siciliëvoor altijd te verlaten, klampt zij zich vast aan alles en aan iedereen: gisterenavond had zij zich vastgeklampt aan die mevrouw en wilde haar niet meer loslaten. De heer Funardi heeft niet aan het verzoek willen voldoen, heeft neen ge schud, zonder meer, na de vraag in 't Engelsen van den jongeman te hebben aangehoord: neen, als een echte Ameri kaan, fronsend de zware wenkbrauwen in het paffige, tanige gelaat, stekelig van een baard in opkomst; en hij is met de lift naar boven gegaan, naar kamer 14 op de tweede verdieping. Hoe de zoon en dochter ook hebben aangedrongen, ze hebben hun oude moeder met geen mogelijkheid ertoe kunnen bewegen, toch ook gebruik te maken van de lift. Alles wat mecha nisme is boezemt haar vrees in, afschuw. En dan te denken, dat zij naar Amerika moet, naar New York! De groote zee over, den oceaan De kinderen spreken haar moed in, zeggen, dat 't heusch meevalt op zee; maar zij vertrouwt hen niet: in den trein heeft zij zich zóó ellendig gevoeld ! En aan iedereen vraagt zij, om de vijf minuten, of 't waar is, dat het meevalt op zee. De kellners, kamermeisjes, knechts hebben nu vanochtend, om van haar af te komen, met elkaar afgesproken haar aan te raden, het te vragen aan den meneer van nummer 14, die pas met de boot van Genua aangekomen is, terug uit Amerika. Hij, die zooveel dagen op zee heeft doorgebracht, den oceaan overgestoken is, zal haar zeker, beter dan iemand anders, kunnen ver tellen, of 't al dan niet meevalt op zee. En van den vroegen morgen af terwijl haar zoon en dochter uit zijn om de bagage van het station te halen en daarna een paar boodschappen te doen van den vroegen morgen af, doet de oude mevrouw om de vijf minuten de deur heel zachtjes open en kijkt bedeesd om den hoek, naar de deur van de andere kamer, om zoodra 't mogelijk is aan den man, die den oceaan is overgestoken, te vragen, of men zich op zee ellendig voelt, of dat 't meevalt. In het eerste grauwe ochtendlicht, naar binnenvallend door een groot raam aan het eind van de sombere gang, heeft zij twee lange rijen schoenen gezien, een aan dezen en een aan den overkant. Voor elke deur een paar schoenen. Zij heeft langzamerhand steeds meer ieegten zien ontstaan in die twee rijen, heeft menigen arm buiten een deur zien steken om het paar schoenen, dat er voor stond, binnen te halen. Nu zijn alle schoenen binnengehaald. Alleen dat ne paar voor de deur naast de hare, juist dat van den man, die den oceaan is overgestoken en van wien zij zoo verlangend is te hooren, of men zich ellendig voelt op zee, dat staat er nog. Negen uur. Over negenen; over half tien; over tienen: de schoenen staan er nog, nog altijd. Alleen, het eenige paar in de heele gang, voor die nog steeds gesloten deur. Er is zooveel leven gemaakt in de gang, zooveel menschen zijn er door gegaan, kellners, kamermeisjes, knechts; alle, of om zoo te zeggen alle, gasten zijn uit hun kamers gekomen; vele zijn er in teruggekeerd; van alle kanten is er gebeld, telkens weer wordt er gebeld; en onafgebroken gonst de lift, op en neer, van de eene verdieping naar de andere, naar den beganen grond; de een komt, de ander gaat, een aanhoudend geloop. Maar die meneer wordt nog niet wakker. 't Is al bijna elf uur, en dat paar schoe nen staat er nog daar, voor de deur. De oude dame kan 't niet meer uit houden; als er een kellner langs komt, houdt ze hem staande, wijst hem op de schoenen. Zou die nóg slapen? Eh zegt de kellner, de schouders ophalend geen wonder, als die moe is Hij heeft zóó lang gereisd! En hij loopt door. De oude dame maakt een gebaar, als om te zeggen: 'k weet niet, wat ik ervan denken moet , en. trekt zich in haar kamer terug. Even later doet zij de deur weer open, steekf opnieuw 't hoofd om den hoek en kijk*:, bevreesd, ongerust, naar die laarzen daar.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl