De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1927 23 april pagina 16

23 april 1927 – pagina 16

Dit is een ingescande tekst.

16 DE GROENE AMSTERDAMMER VAN 23 APRIL 1927 No. 2603 Nieuwe Fraesche Boeken door JOHANNES TIELROOY COMOEDIA door HENRIK SCHOLTE AndréMalraux, La tentation de l'Occident, Paris, Grasset, fr. IC Het vreemd en soms beangstigend tijdsgewricht waarin het ons, juist ons, was voorbehouden op den aardbodem te vertoeven, is dat waarmee de langzame eenwording van alle aardbewoners eerst waarlijk schijnt aan te vangen. Eerder was ze voorbereid geworden, door den oorlog scheen ze vertraagd of verhinderd, thans lijkt ze onafwendbaar. Niet dat deze eenwording op handen zou zijn, maar reeds voorvoelt men dat er een tijd zal komen, over eeuwen, waarin reizen minder zullen loonen, de verten minder lokken, het mysterie meer in de diepte van de menschenziel dan in de breedte van het wereldoppervlak gezocht zal worden. Het is onder deze omstandigheden dat een jong Franschman, die tien jaren lang af wisselend in China en in zijn vaderland geleefd had, zich heeft afgevraagd, welke verschillen er nog bestaan tusschen ons, menschen van het Westen, en het groote volk van Uiterst Azië, of deze verschillen tot ver effening voorbestemd zijn, en of daarvan schade voor de gansche wereld is te vreezen. Daar deze vragen van hoog belang zijn; daar Malraux althans de eerste vraag uitvoerig en met blijkbare kennis van zaken be antwoordt; daar hij het doet in een werkje dat ons, ofschoon op sommige plaatsen ietwat duister, onweer staanbaar aantrekt door een gedragen schoonheid van taal, die af en toe aan niemand minder dan Barrès doet denken, door vernuft en diepzinnigheid en door bijzondere kunstigheid van inkleeding en samen stelling (het doet zich voor als briefwisseling tusschen een Chinees die in Europa en een Europeaan die in China reist) om al die redenen moge ook Nederland dit werkje kennen. Nederland zeker, dat misschien binnenkort met Chineezen zooveel te stellen zal krijgen. Het Westen, bedoelt Malraux, is altijd geweest het rijk van het intellect, van den wil tot daden, van het vaste geloof in de beteekenis der wereld en van het individualisme. Met het verstand komt de Wester ling tot klaarheid omtrent zichzelf en datgene wat hem omringt; met zijn wil onderwerpt hij zich de natuur; en het is zijn scherp afgebakende, voortdurend gevoede, telkens bijgewerkte persoonlijkheid die hem hierin beter doet slagen dan eenig ander menschenras op aarde. De Chinees daarentegen kan zijn gevoel nooit scheiden van zijn rede; zijn gevoel is ook anders dan het onze, het is ordelijker, regelmatiger, minder chaotisch. Terwijl wij de duistere machten van ons gevoel moeten vreezen, kan de Chinees er rustig aan gehoorzamen, omdat het bij hem sinds eeuwen vaste gedaanten vertoont. Niet in heersenen vindt de Chinees bevrediging, maar in beschouwing. Geen individueele eigenaardigheden zoekt hij te kweeken, geen persoonlijkheid waardeert hij (ook niet in zijn vrouw, zijn minnares), geen afzonderlijkheden ziet hij, niet als een geheel van vergankelijke standbeelden beschouwt hij de menschenwereld (gelijk de Helleensche geest dat doet), maar als iets door geen afstand of dood onderbrokens, als iets dat beweegt op een rhythme. Alles ligt voor ons, Westerlingen, in het moment, het enkele, het statische, voor den Chinees in het rhythme, de vloeiing, het vergaan van het een in het ander. Zoo is het altijd geweest, zegt Malraux, maar zoo is het niet in allen deele gebleven. In de ziel van China en in die van Europa speelt zich de laatste jaren iets gewichtigs, iets ontstellends af. Het oude China (de eerste bladzijden bevatten daarvan een prachtige evocatie) is aan het sterven. China keert zich naar het Westen, het wil van ons leeren, het neemt al iets, en niet het beste, van ons over en tegelijk veraf schuwt het ons. De oude cultuur van China verdwijnt, de Chineesche ziel valt uiteen, zegt Malraux treffend (?se désagrège") en de geboorte van een nieuwe schijnt onmogelijk. En ook het Westen draagt bij tot ver effening der verschillen. Wij Westerlingen zijn onszelf moe. Wij hebben God gedood" en bleven toen alleen staan, onder menschen. Maar nu twijfelen wij ook aan den mensch, aan de menschelijke persoonlijkheid (men weet dat deze twijfel thans weer allerwegen in Europa opkomt). Denken willen wij en handelen, omdat wij Westerlingen zijn, maar ons gevoel kunnen wij niet loochenen, b.v. in de liefde; en zelfs al denken en handelen wij als van ouds, wij weten toch niet meer met welk doel. Wij wenden ons naar de machten van het onderbewuste, wij schenken ons weg aan het gevoel, wij worden onszelven ontrouw, wij bezwijken voor een noodlottige verleiding, een doodelijke tentation". De heele wereld willen wij kennen, met allen willen wij nu ook mede gevoelen, wij geven niet langer onszelf de voorkeur. Zoo stagneeren ook wij, en gaan over in staat van ontbinding. Het Oosten heeft iets van ons, en wij hebben iets van het Oosten overgenomen: het Oosten en het Westen verliezen beide hun ziel, en zullen sterven. Ontstellend inderdaad, indien men aanneemt dat Malraux' voorstelling van zaken geheel en al juist, en genezing uitgesloten is. Maar dat staat nog niet vast. Zijn beschrijving van het oude China moge Vereenigd Tooneel: ,,De Man van Jacqueline". door Paul Géraldy en Robert Spitzer 'T1 EGENOVER Aimer" en Robert et Marianne" ?*? beteekent deze Géraldy een gevaarlijke concessie, indien zij blijvend zou zijn, in de richting van den boulevard en moet het in dit opzicht misschien zelfs tegen het op een soortgelijk conflict berustend Si je voulais" wel afleggen. Zijn grootste kwaliteit is zijn onovertrefbare charme, maar meer de charme van een goochelaar dan van een dichter. De psycho logische pirouettes van vrouw en minnaar de laatste met een vraagteeken, want het is dezelfde rustverstoorder van een gelukkig huwelijk als in Si je vou lais," alleen tweemaal zoo oud en tweemaal zoo gevaarlijk zijn nog wel te volgen. Het heele con flict echter, hoe knap en onderhoudend ook uitge schreven, blijkt tenslotte min of meer eensofisme ten koste van den man, de eenige op wien de maximes van de schrijvers niet van toepassing zijn en die daarom door een wonderlijke speling Maxime werd gedoopt. Het te groote contrast, dat onstaat bij zijn weinig correcte entree aan het slot van het eerste bedrijf, nadat Jacqueline al te uitbundig zijn lof gezongen heeft, bewijst de toeleg en daarmee het zwakke punt. Het is of de zachte lamp van het blijspel, in de bekorende gesprekken van den aanvang ontstoken, in den zucht naar calembour is gaan flakkeren om eerst tegen het einde weer tot rust te komen, als het stuk sluit met een onvoltooid conflict waarvan de oplossing in het werkelijke leven te zoeken is. Daarom lijkt het mij Dirk Verbeek dan ook minder zwaar aan te rekenen, dat hij zijn vrij onmogelijke rol niet wist recht te zetten. Het succes van den avond was niet voor den man van Jacqueline, maar voor Cees Laseur als m'sieur Moreuil, ongestadig en badineerend, een paltoquet die n avond brillant" was en er de consequenties van trok.... een fijn en charmant gespeelde rol, ondersteund door eenige zorgvuldig volgehouden eigenaardigheden welke bij deze figuur volkomen pasten. Een ongewone pres tatie in het spiritueele blijspel, waarin,Laseur steeds meer op zijn plaats schijnt te zijn dan in het eigenlijke drama. Vera Bondam gaf prachtige momenten aan een misschien moreel diep bedoelde, maar weinig geserreerd, hoewel virtuoos geschreven rol van fat soenlijke vrouw", Bets Ranucci speelde rap en geestig de geaffaireerde moeder, terwijl Minny ten Hove in het eerste bedrijf verraste als het up to date jonge meisje. In III wordt zij echter wat te overmoedig en moet de eer dunkt mij deelen met een even vaardig gelanceerde creatie van een mantel uit veau mort-né. Polly Obdam mag tenslotte niet alleen volledigheids halve vermeld worden. Behalve het minder geslaagde lievelingswoord van Gisèle, heeft het stuk een elegante vertaling en een aardigen Hollandschen titel gevonden, al zou men het op grond van dit laatste wellicht onder een andere directie verwacht hebben en al zal men dezen titel, met het oog op het Fransche jargon, in Parijs moeilijk kunnen overnemen. Maar met zijn lichte en boeiende vertooning heeft het Vereenigd Tooneei dit keer de reus uit de schiettent in de roos geschoten, en een lange roffel op de trom zou er wel eens het gevolg van kunnen zijn ! Het werk <van Géraldy Kort na den oorlog ging in'Frankrijks eersten schouwburg, vier jaren na de geweldige successen van La Guerre, Madame" en Les Noces d'Argent", de première van-?Son Mari" (?De Man van Jacque line"). Géraldy's oude vriend Robert Spitzer was ook hier zijn collaborateur. Spitzer was de metselaar, Géraldy de architect. De beide schrijvers zelf houden de eerste acte voor de beste, maar zeggen ze eerste acten zijn dat altijd. Want het is gemakkelijker uit te denken en neer te schrijven wat men eigenlijk UIT DEN TIJD VAN TOIJET MOI": MME GERMAINE LUBIN EN PAUL GÉRALDY zeggen of schrijven wil, dan ook te verwerkelijken wat in de eerste acte beloofd isen tot eiken prijs ingelost moet worden. En Son Mari", dat in de programma's als een blijspel geldt, is eigenlijk een hoogsternstig drama Overigens is Géraldy niet de meest enthousiaste bewonderaar van zijn eigen werk een paar gedichten uit Toi et Moi", de eerste acte van Aimer" (tweede en derde al veel minder), en in de derde acte van Robert et Marianne" het groote gesprek tusschen Robert en Carrier. Voor de toekomst staan voornamelijk tooneelstukken op het programma. Géraldy heeft nog het een en ander op het hart. Hij wil echter voortaan schrijven zonder samenwerking en.... niet meer over liefde. Andere thema's zullen wel komen. Ook gedichten, ofschoon Géraldy meent dat het proza beter en kleurrijker is als kunstvorm. Maar verzen zijn als een oefenschool, waar het kind zijn eerste schreden leert doen, maar er ook altijd weer toe terugkeert. Wat Toi en Moi" betreft de verzenbundel van een liefde, die van zijn verschijnen af tot op heden zooveel opzien gebaard en bewondering gevonden heeft staat Géraldy zeer sceptisch en meer dan dat: vooringenomen. Van de muze uit Toi et Moi", de beroemde operazangeres Germaine Lubin, is hij zeer kort geleden gescheiden. Is het wonder dat Géraldy zichzelf ontvlucht en zich meer interesseert voor de deconfiture van Charley en voor den charleston? Over deze laatste mode is hij zelfs verrukt, want het is schoon als het dier in den mensch ontwaakt en zijn lijffilosoof Nietzsche staaft hem in zijn theorieën, die overigens, naar hij zelf toegeeft, de theorieën van een dichter quand même zijn. Vandaag zoo, morgen misschien door een ander overtuigd. De mensch verandert tot zijn dood. En zelfs daarna. Nog twee dingen zijn met het oog op zijn komend werk van belang: zijn conservatieve houding tegenover de vrouw, die in zijn oogen geen sociale pretenties mag hebben, wijl zij het anarchistische element in de samenleving vertegenwoordigt. En zijn oordeel over de tegenwoordige litteratuur, dat hij echter met het noodige voorbehoud ten beste geeft. Het heele proces van gisting en revolutie is tenslotte niet anders dan een strijd om een nieuwe, van alle -ismen gezuiverde lyriek. Er is echter veel tasten en mislukken door het ontbreken van den band tusschen kunstenaars, ja tusschen kunstenaars en publiek evenzeer. Men vindt den gemeenschappelijken toon niet. Dichter en publiek zijn als gescheiden echtgenooten, die elkaar de schuld verwijten.... gelden voor de besten uit dat land er zijn over China in zijn geheel, en niet in den laatsten tijd alleen, ook wel eens andere noten gekraakt, er is wel eens sprake geweest van hebzucht, triviaal realisme, cynisme bij den Chinees. Die eigenschappen hebben China's ziel dus vroeger niet kunnen dooden; waarom zouden min of meer overeenkomstige Westersche eigenschappen, thans door China aan ons ontleend, het dan wel doen? Ook spreekt het volstrekt niet vanzelf dat China niet later veel goeds van ons zal overnemen. Wat onze eigen toekomst betreft, zóó volstrekt wanhopig is die nu pok niet. Het is immers niet waar dat wij verloren zijn, als wij ons afwenden van in tellect, realisme, individualisme. Eenvoudig omdat wij dit al zoo dikwijls deden: Malraux' beschrijving van ons verleden is eenzijdig. Dat wij thans eens gezamenlijk overwegen of het onderbewustzijn geen groote macht heeft in ons leven, dat wij uitzien naar leering en nieuw innerlijk beleven in alle streken van de aarde, dat wij meenen van bovenaardsche leiding verstoken te zijn, en twijfelen of zelfs de mensch wel eenig werkelijk bestaan heeft het zou ook dan geen kwaad kunnen als het voor het eerst gebeurde. Maar het gebeurt niet voor het eerst. De Westersche mensch heeft al zooveel van anderen geleerd, heeft de machten van het gemoed al meer onder de oogen gezien, en er is niets wat hij niet al vóór eeuwen aan twijfel heeft onderworpen. Desondanks is zijn ziel blijven leven en zij zal het ook nu doen. Laat ons voor de ver leiding" eens te meer zwichten. Wij zijn nog gezond, wij kunnen ertegen. OEBESTEVARmA

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl