Historisch Archief 1877-1940
Nó. 2604
DE GROENE AMSTERDAMMER VAN 30 APRIL 1927
13
De Beste van Mengelber;
Een Schepping van Alexander Archipenko
door G. SIMONS
DE Russische kunstenaar Archipenko,
die wel nooit Engelsen zal leeren
spreken, doch vloeiend en dichterlijk
Fransch parlevinkt, met een nauw merk
baar Russisch accent, is opgestaan om
een Fransch - Italiaansch - Duitsch -
Engelsch-Nederlandsche redevoering van
Mengelberg te beantwoorden.
Mesdames et Messieurs Ik ben
hier als beeldhouwer eenigszins als de
kat in een vreemd pakhuis verzeild
geraakt, in het gezelschap van musici
en literatoren. Het zal u misschien bui
tengewoon vreemd of barbaarsch voor
komen, wanneer ik biecht, dat ik pas
sinds enkele maanden, in den winter
van 1926, voor het eerst geleerd heb
muziek te begrijpen. Meen echter niet,
dat ik de nige artiest ben, die leven en
werken kon zonder Euterpe te adoreeren.
Mijn onvergeetlijke vriend Emile
Verhaeren, dichter van zooveel onsterfe
lijke muzikale verzen, hield niet van
muziek en kon pianospel niet uitstaan.
Nooit bezocht hij concerten, ofschoon
hij den klank van een mo oie
stemgenieten kon, zooals wij de symbolische
gebaren van een Javaansche danseres.
Toen op een winteravond.het sneeuw
de en de sneeuw kraakte onder mijn
voeten, stapte ik, eigenlijk tegen mijn
wil, Carnegie Hall binnen. Mengelberg
zou de Negende van Beethoven geven
en ik zuchtte Ik begreep er
immers toch niets van. De zaal waseivol.
Begrepen die lieden er iets van? Zij
kakelden als duizenden kippen die naar
het hok worden gedreven. -Ik had een
plaats van waar ik den dirigent goed
kon observeeren. Applaus bij zijn op
komen. Ik deed niet mee. Zat stug en
onwillig op mijn plaats. Een tik om
stilte. Onmiddellijk ontstond een soort
voelbare spanning, zooals in een kerk
wanneer de zilveren altaar-belletjes rin
kelen en de priester den monstrans met
de Heilige Hostie langzaam opheft. Het
was zoo stil, trots die duizenden
menschen, dat ik mij niet durfde te ver
roeren, bang dat mijn stoel zou kraken.
Ik hoorde vioolklanken, luisterde vaag
naar de muziek, zooals je wel naar het
gebabbel van een kind luistert, zonder
den zin te begrijpen. Ik dacht aan mijn
werk en hoorde een stem in me, die zei:
Is dat nu Beethoven's beroemde mees
terwerk die klanken zeggen me
niets Tot mijn aandacht geprikkeld
werd door den man, die daar rustig,
uiterlijk koelbloedig, hard bijna als
brons of graniet, op het podium stond.
Hij scheen diep geabsorbeerd te zijn
in een magistrale conceptie, in dingen die
door de lucht op hem afkwamen, in
vormen en lijnen die hij uitbeeldde. Ik
dacht niet meer aan mijn werk. Mijn
hersens waren blank als een vel teeken
papier. Mengelberg scheen er vormen
op te teekenen, vormen, die me deden
glimlachen en toen schrikken. Ik werd
angstig als een opgejaagd beest. Wilde
me verzetten tegen een nachtmerrie, die
me den adem benam. Ik voelde het zweet
uit alle poriën breken; rillingen, alsof
ik de koorts had, liepen langs mijn rug.
Beethoven de Negende en
Mengelberg waren, van dat oogenblik,
n voor mij. Ik zou niet rusten,
voor ik het visioen van dien avond
in beeld had gebracht. Ik heb Mengel
berg geplaagd, gevraagd, gebeden, ge
smeekt om te poseeren. Ik heb m'n
vrouw en mijn vrienden op hem afge
stuurd. Ik liet hem niet met rust, tot
ik mijn doel bereikt had."
In een van die zeldzame oude huizen
der 57ste Straat, gespaard voor de
mokerhamers der huis-wrakkers, heeft
Archipenko zijn atelier. Een groote
achterkamer met een breed venster
naar het westen toe. Tegen de wanden
hangt zijn schilderwerk, dat hij nimmer
tentoonstelt. Meest naaktfiguren die,
wat vormen betreft, met die van
Jordaens en Rubens kunnen wedijveren.
Op staveleien en werkbanken staan
de vreemde scheppingen van Archi
penko. Sommige beelden concaaf gefat
soeneerd, andere convex. Blanke
witmarmeren vrouwenlijven, slank en
febriel als een blanc-de-Chine madonna'uit
de K'ang-hsi periode. Beenen als
aaronskelken, lichamen als rozenknoppen.
Op een voetstuk de bronzen buste
van Mengelberg. Traag zevert het zil
verige licht van een flets blauwen
winterhemel over het brons. Ik herken on
middellijk den kop van den grooten
dirigent; doch tegelijk is er iets in hem
van den schepper der Negende
Symphonie. Die twee-eenheid intrigeert of
is er nog een derde aanwezig, de Negende
zelf? Er is iets mysterieus met dien kop
gebeurd. Zoo oppervlakkig zegt gij:
Mengelberg. Doch bij nader toekijken
bemerkt gij, dat hier iemand in brons is
uitgebeeld, dien gij zelden of nooit zoo
geobserveerd hebt. Gij kent alleen zijn
rug, het eigenzinnige achterhoofd met
den krans van rossig haar, den sterken
korten nek, den stuggen wilskrachtigen
rug. Gij ziet hem niet in het gelaat,
wanneer hij, geïnspireerd door het mees
terwerk, zijn artisten van het orkest
hypnotiseert. Gij ziet dien Dyonyso kop
niet, wanneer hij dronken van muziek
en rhythmus, met klanken speelt als
een goddelijke jongleur met wind, water
en wolken. Gij ziet hem niet, wanneer
hij uit de stilte geluiden oproept, zacht
als de avondwind over de toppen der
boomen; klanken als kinder- en vogel
stemmen in een zondoorstraald woud of
daverende klanken als aanstormende
stortzeeën op een rotsenkust. Gij ziet
hem niet, wanneer hij ademlooze span
ning creëert, zooals bij de afwikke
ling van een keelsnoerend drama.
Het is niet de mensch dien gij zjet
voorbij gaan. Niet de hoffelijke meneer
die in de artistenkamer handjes uitdeelt
en onverschillig rookwolken uitblaast
in de geschminkte en gepoederde gezicht
jes van adoreerende meisjes en vrouw
tjes. Niet de man die na afloop van de
Negende, huiverig in een pels gehuld,
spieren en zenuwen slap en afgetobt,
met glazerige oogen luistert naar de
vriendelijke menschen, die hem be
danken en dat ze het zoo verschrikkelijk
mooi hebben gevonden." Hoe hoofd
pijnachtig turen dan die oogen, hoe
moedeloos hangen de lippen; hoe pijn
lijk grijnst de glimlach om den ver
trokken mond. Het is ook niet de bijna
kinderlijk verheugde Mengelberg, dien.
gij op recepties ontmoet, in de konink
lijke salons der Amerikaansche
plutocraten
Het is de kop van een gebieder, van
een magiër, die geesten kan oproepen,
die visioenen kan tooveren, in de geesten
van Godes droogste en dorste discipelen.
Het is de kop van den grooten
verontruster, die verlepten zielen nieuw levert
inblaast, die de geestelijk dooden wakker
roept. De apostel, bezeten door,: het
groote vuur, de dienaar der Muzen, dieni
gij niet kent en|dien Archipenko gelukkig
in brons heeft vereeuwigd.
Mengelberg-Beethoven en de Negende
het was deze inspiratie, die Archi
penko in brons wilde vastleggen.
De Vischhal op de Nieuwmarkt
door H. J. M. WALENKAMP Cz.
het aantreklijkst middenpunt van het tafreel: de
oude Waag, met heel haar gezellige, schilderachtige,
zoo levende omgeving, is erdoor als met een muur of
schutting aan het oog onttrokken.
T) ROF. Brugmans' interessant artikel over de
-* geschiedenis der Amsterdamsche Vischmarkt in
No. 2595 van de Groene" drijft me ertoe, een reeds
lang gekoesterd denkbeeld eindelijk onder de
algemeene aandacht te brengen, nml. de verwijdering der
onooglijke Vischhal van de Nieuwmarkt.
Deze overdekte hal is een product, stammend uit
een tijd, waarin men er zich niet voor schaamde en er
zelfs een eer instelde, het karakteristieke oude
stedenschoon zooveel mooglijk te verminken of te sloopen.
Het spreekt van zelf, dat in een tijd, toen een derglijke
mentaliteit de allesbeheerschende was, er niet veel
schoons kon tot stand gebracht worden.
Een algemeene geest, die zich niet ontziet, zoo
onnoemlijk veel te schennen, kan niet in staat zijn,
zelf iets goeds voort te brengen.
Deze onbetwistbare regel heeft, als alle wetten,
natuurlijk zijn enkele, schaarsche uitzonderingen.
Doch de dorre, kille vischhal op de Nieuwmarkt mag
tot deze voorzeker niet gerekend worden. Hierover
toch zal wel geen strijd zijn !
We zouden op het verdwijnen dezer vischhal niet
aandringen indien het gebouw alleen maar leelijk was.
Aan heel wat erger toch zijn we op den duur gewoon
geraakt, ja, op dit gebied nagenoeg immuun geworden!
Ons hoofd-argument voor de verwijdering ervan is
heel wat gewichtiger en het navolgende: M
Welk een prachtige verruiming zijner stadsbeelden
en vergezichten zal Amsterdam daarmede winnen !
Van de brug vóór het Open Havenfront af bij de
Schreierstoren en de Prins Hendrikkade wordt het
perspectief op de levendige Nieuwmarkt (over de
Geldersche Kade heen) na de verwijdering dezer
vischhal geheel geopend.. Dit vergezicht, nu door
dit onooglij; bouwwe.k de vischhal lomp gestuit
of afgebroken, vindt dan van dit punt af zijn eindpunt:
links op deOostelijke huizen van het marktplein,
maar daarenboven verkrijgt het een in- en doorkijk
op een gedeelte der drukke St. Anthoniebreestraat.
Rechts wordt het dan geflankeerd door onze
onvolprezen Oude Waag, de onverwoestbare
Middeleeuwsche St. Anthonipoort, waarin, tot groot
genoegen aller oprechte Amsterdammers, het Histo
rische museum onlangs geopend werd, maar die zich
nu achter de vischhal nog verscholen houdt.
Verder voorbij de brug voor de Schreierstoren de
Geldersche Kade opwandelend, zullen we dan links
van de Waag zich het vergezicht op de
Kloveniersburgwal geleidelijk zien ontplooien.
We verkrijgen door deze verwijdering der vischhal
vanaf de Prins Hendriikkade dus een perspectief op
de Nieuwmarkt en de Waag, eenigszins identiek met
dat, hetwelk zich nu vanaf den Binnen Amstel of het
Doelenhotel op het aloude marktplein opent, een
nig, onvergelijklijk vergezicht, zoo terecht door
vreemdelingen als landgenoten sedert eeuwen be
wonderd en door bekende kunstenaars ontelbare
malen afgebeeld.
Hoe bot en leelijk daarentegen is thans het gezicht
op de Nieuwmarkt van de Prins Hendrikkade af. En
dit ontstond uitsluitend door de plaatsing dier
leelijke vischhal op dit gewichtig punt van het oude
marktplein gedurende het midden der vorige eeuw;
want de Geldersche Kade-op-zich-zelf met zijn vracht
van binnenschepen en oude gevels is mooi genoeg !
Wél ziet men ook thans het verschiet over de
betreklijk lage en platte vischhal heen, doch juist
Ziehier dus, kort en goed, ons voorstel:
Het Gemeentebestuur besluite tot zoo spoedig
doenlijke verwijdering der vischhal, dit kille, een der
mooiste stadsgezichten verminkende product.
Ziehier dan voor het naaste verschiet een flinke
stap tot verruiming van Amsterd ms stadsschoen,
tevens geldend tot compensatie of gedeeltlijke ver
goeding voor het vel e, op dit gebied in de laatst
verloopen tijden aan de Hoofdsstad geschonden.
Hoe wenschlijk zou het zijn, indien deze onooglijke
barak nog vóór den aanvang der Olympische spelenF
van 't volgend jaar zou kunnen weggewerkt worden!
Wat het afbreken betreft, zou dit natuurlijk heel wel
mooglijk zijn; binnen enkele maanden toch kan de
zaak verdwenen wezen en de wond geheeld. Doch
we vreezen, dat bezwaren van anderen aard een
zoo fluks verdwijnen wel zullen belemmeren. Mocht
dis echter niet zoo wezen, welk een mooie daad zou
Amsterdam hier dan verrichten. Het zou een Welkom
vreemdeling en landgenoot !" zijn van de echte, onge
zochte soort.
Wat vroeger door de plaatsing van het Centraal
Station, vlak voor den open IJ-mond tot het hart der
stad, aan het stadsschoon misdreven werd, kan hier
ten deele weer goedgemaakt worden door de thans
nog verscholen, heerlijk vergezichten rond de Ni
uwemarkt en de Ge!dersche Kade zoo wijd mogelijk te
openen.
QOKTFRED:JROESKE
ZANDBLAD- SIC AREN 8en10cfs