De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1927 30 april pagina 19

30 april 1927 – pagina 19

Dit is een ingescande tekst.

No. 2604 DE GROENE AMSTERDAMMER VAN 30 APRIL 1927 19 Op den Economischen Uitkijk Intern. Giroverkeer Wat Holland doet door Jhr. Mr. H. SMISSAERT p\ E voorlaatste en de laatste maal, dat ik hier aan ?*-'' het woord was, richtte mijn uitkijk zich over de grenzen: ik bracht naar voren wat Duitschland doet" en wijdde eenige beschouwingen aan de a.s. inter nationale economische conferentie. Feiten, verhou dingen, stroomingen in andere landen kunnen voor het onze van zooveel belang zijn, dat wij niet moeten verzuimen daaraan ook onze aandacht te wijden. Misschien doen wij dit over 't geheel wel wat te weinig. Onze eigene zaken houden wij voor zóó gewichtig, dat wij geen tijd en geen opmerkzaamheid overhouden voor wat extra muros" plaats grijpt en dat toch ook voor ons (vaak zelfs heel veel) gewicht heeft. Te verontschuldigen behoef ik mij dus voor deze uitstapjes wel niet. Maar het onvermijdelijke bezwaar voor den chroniqueur" is natuurlijk, dat hij de dingen-van-den-dag in patria laat voor wat ze zijn, terwijl hun actualiteit voorbijgaat. Wat echter niet zoo heel erg is, omdat niet de waarde der hier te behandelen onderwerpen door hunne actualiteit beheerscht wordt. Hoe dit zij, het wordt tijd nu een terugblik te werpen op wat Holland doet" (of, wilt ge, inmiddels gedaan heeft). De uitkijk daarop wekt niet alleen geen geestdrift, maar geeft veeleer aan leiding tot het tegendeel. Wat Holland doet" is in de eerste plaats zichzelf gelukkig maken met eene nieuwe wettelijke regeling van de naamlooze vennootschap ! Ik schreef daarover reeds in het No. van 7 Augustus 1926 en oefende daarop eene kritiek, waarvan ik (helaas!) niets behoef terug te nemen uit hoofde van wat sedert dien met dit wetsontwerp is voorgevallen of daarin gewijzigd zoowel vóór als tijdens de beraadslaging in de Tweede Kamer, welk college met groote meer derheid deze wetsvoordracht goedkeurde. Het is, zoo oordeel ik en velen met mij, uiterst bedenkelijk, dat straks (indien ook de Eerste Kamer het ontwerp aanneemt), eene zeer sterk bindende regeling op een allerbelangrijkst en zeer veel omvattend terrein van ons zakenleven zal tot stand komen, waartegen van zoo ontwijfelbaar gezaghebbende zijde zoovele en zoo bijzonder ernstige, principieele n practische bezwaren zijn aangevoerd. Ik herinner mij de geestige, scherpe en alleszins verdiende veroordeeling van deze regeling in een verslag, door mr. Aug. Philips uitge bracht in de laatste jaarvergadering van het Verbond van Nederlandsche Werkgevers. Dit Verbond heeft daarna de samenstelling van eene proeve" (in de plaats van het Regeeringsontwerp) opgedragen aan eene commissie, waarin met mr. Aug. Philips (en mr. Slotemaker, Verbondssecretaris als penvoerder) zaten: de Amsterdamsche advocaat mr. Gerritzen, de Haagsche: mr. J. van Kuyk, de Rotterdamsche: mr. K. A. Rombach, de oud-directeur der Nederl. Handel-Mij., Abr. Muller en de (Amsterdamsche) notaris J. P. Smits. Elk dezer namen klinkt op dit gebied als een klok. Nu, ook van deze commissie is vrijwel vernietigende kritiek over de wetsvoordracht uitgegaan. Maar dit alles heeft de Regeering en de Tweede Kamer onaandoenlijk gelaten; de eerste heeft haar werk verdedigd, de tweede het goedgekeurd Vraagt men zich af, hoe dit mogelijk is, hoe ver klaard moet worden n bij den Minister (en zijn raads lieden) n bij dit deel der Volksvertegenwoordiging zulk eene voorkeur voor eene zoo door vele bevoegden verwerpelijk geachte regeling, zulk een volslagen gemis aan besef, dat de bevoegden dit toch wel beter zouden wtten dan zij, dan kan ik voor mij daarop slechts n antwoord vinden. Dat luidt: Minister en Kamer gaven hierdoor duidelijk blijk weltfremd" te zijn, vreemdelingen op dit terrein, op het gebied van het zakenleven, gelijk dat op allerlei wijzen betrokken is bij eene behoorlijke, passende, practische regeling van ons vennootschapsrecht. Zij kenden de eigenlijke materie niet, bezagen die uit den gezichtshoek van theoretisch-juridische, doctrinaire overwegingen en kwamen zoo tot een stel bepalingen, welke zij, die deze materie uit de praktijk van hun ambt kennen, op allerlei gronden volstrekt afwijzen. Nu is dit weltfremd" zijn van den Minister en van de Kamer natuurlijk verklaarbaar genoeg: des Ministers verVAN NELLE'STABAK KWALITEIT leden heeft hem dien practischen kijk op de materie niet kunnen geven. En wat de Kamer betreft, hoe is zij samengesteld? hoeveel leden telt zij, die op deze materie (en nog op eenige andere !) wel een practischen kijk bezitten? Maar deze verklaring, hoe natuurlijk ze ook zij, neemt niet weg dat het door haar aangewezene euvel een groot kwaad is, een allerbedenkelijkst verschijnsel. Doch wij hebben nog meer van wat Holland doet, te beschouwen en ik zwijg dus verder over dit punt, hoeveel daarover ook nog te zeggen ware. Een ontwerp van wet tot wettelijke regeling van den Hoogen Raad van Arbeid is ingediend. Daar gelaten de vraag, of een wet als deze nopens een college als dit door de Grondwet wordt vereischt, treft in de voordracht mij vooral het behoud der weten schappelijke leden" als stemgerechtigden in de ver gaderingen. De instelling van dezen Hoogen Raad" (had men niet tevens den pompeuzen naam kunnen vereenvoudigen?) bedoelde, tot de Regeering de stem der praktijk", het oordeel van patroons en arbeiders te doen doordringen. Voorzoover buiten deze twee groepen ambtenaren zitting hebben, ligt de opmerking voor de hand, dat de Regeering hunne meening ook wel langs anderen weg kan vernemen. En sociologen" kunnen zeer waardevolle adviezen uitbrengen, maar de stem der praktijk" verneemt men van hen niet. Het moet toch iedereen duidelijk zijn, dat de toevoeging van deze groep(en) aan die der patroons en arbeiders invloed oefent op de uitspraak van het college als zoodanig en dus aan die uitspraak niet het gezag verleent eener beschouwing van mannen die, in het bedrijfsleven staande, de onderhavige zaak uit dat oogpunt bezien. De verdediging van het behoud der wetenschappelijke leden in het Voorloopig Verslag der Tweede Kamer als deskundigen op het stuk der sociale rechtvaardigheid lijkt mij zeer be denkelijk en geheel in strijd met den opzet van het instituut. Ook zonder zulke leden is er reeds genoeg politiek in dit hooge college ! Een ander ontwerp van wet de door minister Slotema'ker de Bruine gewijzigde lex-Talma"-ziekteverzekering heeft het onderwerp van beraadslaging uitgemaakt van een daartoe door de Vereeniging van Raden van Arbeid bijeengeroepen congres. Aan welke beraadslaging, die bedoeld was als eene gedachtenwisseling over de met deze verzekering samenhangende technische vraagstukken, intusschen dit congres eene (laat ik zeggen)zekerr uitbreiding heeft gegeven. Dat op dit congres de stelling zou worden verkondigd: de Raden van Arbeid zijn de aangewezene organen om een geheel overwegend aandeel te krijgen in de uitoefening van de ziekteverzekering, was wel te voorzien. Men kan ook toegeven, dat dit Talma's bedoeling was. Maar niet, dat deze bedoeling thans zou moeten worden verwezenlijkt. Oeene sociale verzekering eischt, meer dan deze, behandeling door particuliere krachten. En al worden nu ook de Raden van Arbeid geacht, colleges te zijn waarin de arbeid" is ge organiseerd, feitelijk is deze voorstelling zoozeer eene fictie, dat zij stellig voor ziekteverzekering niet de eerst aangewezene zijn. Toch is aandrang in die richting van die zijde zeer verklaarbaar: eene ruime opdracht in dien zin aan deze bureaux zou eene be langrijke uitbreiding van hun arbeidsveld beteekenen en men verlangt naar die uitbreiding. Waarmee echter niet gezegd is, dat zij dus uit een oogpunt van algemeen belang gewenscht is te achten. De Minister heeft dan ook, terecht, aan de particuliere krachten in zijne regeling eene goede kans gegeven. Ook is en hiermede moge ik mijne kroniek van wat Holland doet, besluiten het verslag der ,,socialisatie-commissie" verschenen. Deze Staatscom missie is zeven jaar geleden haar werk begonnen. Na 8 vergaderingen in 1920 hield zij er 11 in 1921, evenveel in 1922, toen nog l in 1923, heeft daarna af gewacht of haar het enquête-recht gegeven zou worden en komt dan nu met een dik rapport over eene be weging", die geene beweging meer is, nademaal er nog wel van internationale, doch niet meer van nationale socialisatie gedroomd wordt, terwijl het onderzoek der commissie uitging naar voor ons land te treffen maatregelen. Zoodat deze beschouwingen pro en contra.... o ja, natuurlijk wel heel belangrijk zijn voor iemand, die in het onderwerp belangstelt. Maar het ongeluk wil, dat het aantal dier belang stellenden, zoo het ooit al van beteekenis is geweest, deerlijk geslonken is, zoodat wij dit boekdeel vol beschouwingen over de vraag: hoe productie en distributie meer dienstbaar te maken aan het alge meen belang, rustig kunnen bijzetten in de afdeeling antiquariaat" van onze economische bibliotheken. Zeide ik u niet reeds, dat wat Holland gedaan heeft niet tot geestdift wekt? \T OOR korten tijd werd het Nederlandsche publiek * verblijd met de mededeeling, dat besprekingen tussdhen de Directie onzer Centrale bankinstelling en die der Duitsche Reichsbank hadden geleid tot een aansluiting van onze circulatie-bank bij het systeem van internationaal giroverkeer, dat toenmaals reeds een band had gelegd tusschen een vrij groot aantal landen, hoofdzakelijk in Centraal- en Zuid-Europa. Sedert werd de dagbladlezer nog eenige malen ver gast op berichten, luidens welke wederom eenige circulatiebanken zich hadden geschaard in de rij der door rekeningcourant-keten verbonden instellingen van dien aard: t.w. de Scandinavische landen, Let land, Finland en kortelings Lithatien. Typisch is het dat het initiatief tot het instellen en de drijfkracht tot de uitbreiding van dit girover keer is uitgegaan van Duitschland, het land dat meer malen op banktechnisch gebied met nova voor den dag is gekomen. t Internationaal Giroverkeer! Bij eerste, oppervlakkige beoordeeling is de leek geneigd aan te nemen, dat hier een revolutie van het internationaal betalingsverkeer, dat steeds in het keurslijf der muntverschillen is ge snoerd geweest, wordt aangekondigd. Om te geraken tot eene beoordeeling van de waarde van het systeem zal men zich een beeld moeten vor men van de wegen waarlangs tot op heden het interland-betalingsverkeer wordt gevoerd. Reeds dadelijk dringt zich bij de beschouwing daar van de overtuiging op, dat het giro"-element in het geprojecteerde systeem in het geheel niet nieuw is. De tijden dat betalingen aan het buitenland werden geëffectueerd door verzending van munt of metaal liggen zeer ver achter ons. Meer en meer wint, naast toezending van cheques, de methode van overboeking ten gunste van des credi teurs bankrekening veld, als de meest efficiënte en minst kostbare betalingswijze. Hieruit volgt dat voor een zeer belangrijk deel internationale betalingen reeds bij wege van giro (overschrijving in de boeken der banken^ de admini stratrices der girale geldverhoudingen) plaats heeft. Het aantal boekingen dat noodig is om een betaling van den particulieren debiteur aan zijn dito-crediteur in het buitenland te voltooien, hangt af van het feit of des debiteurs bankier zelve al dan niet bij eene buitenlandsche relatie een saldo onderhoudt, zoo mede van het aantal schakels waarvan de buiten landsche giro-opdracht-ontvangende bank zich moet bedienen om den crediteur het verschuldigde bedrag te kunnen goedschrijven. Het te verrichten aantal girohandelingen is het geringst, indien de bankier van den binnenlandschen debiteur een saldo bij eene buitenlandsche relatie onderhoudt, en bovendien de crediteur toevalliger wijze een rekening heeft bij die bankrelatie. Welke verbetering kan nu toepassing van het nieuwe centrale bankgirosysteem brengen? Nemen wij het voorbeeld van een Hollandschen debiteur en een Duitschen crediteur. Onderhoudt de Nederland sche opdrachtontvangende bank eene relatie in Duitschland, dan zal door gireering via de Neder landsche en Duitsche centrale banken, de giroketen met twee schakels worden uitgebreid. Ontvangt eene kleine provinciale instelling de opdracht, dan zal, op zijn best genomen, het aantal schakels gelijk blijven. Slechts treden de beide circulatiebanken in de plaats van twee particuliere banken. Van eene vermindering der werkzaamheden, van eene rationaliseering is derhalve in dit verband, bij toepassing van het nieuwe systeem, geen sprake. Voor bepaalde gevallen zoude zelfs de efficiëntie geringer worden. Bovenvermelde conclusie ten aanzien van het aan tal schakels in de giroketen beheerscht tevens een tweeden factor van beteekenis in het internationaal geldverkeer: het tijdsverloop dat met uitvoering van de opdracht gemoeid is. Moet de opdracht door minstens evenveel sluizen haar weg vinden, dan zal de tijd, vereischt om den begunstigde de beschikking over de gelden te verschaffen, ook minstens even lang zijn, zoowel voor schriftelijke als voor telegrafische giro's. Eén punt is wellicht aan te wijzen ten opzichte waarvan de efficiëntie van het centrale bankgiroverkeer grooter kan zijn dan het thans in zwang zijnde. Dit voordeel is er een van centralisatie tegen over decentralisatie. Thans wordt het internationaal betalingsverkeer geleid door vele, zeer vele lichamen, die ieder een klein deel daarvan verzorgen. Dat van een principieele omwenteling in het ver keer tusschen landen met verschillende valuta geen sprake is, behoeft nauwelijks betoog. Begrijpelijk is het dan ook dat in bankkringen aan de noviteit weinig aandacht is geschonken, en men vooralsnog de waarde ervan niet hoog aanslaat. C. A. K. TABA SIGAREN ~~ ~~ ZIJN TOCH DE BESTE <~* <~*

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl