De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1927 30 april pagina 2

30 april 1927 – pagina 2

Dit is een ingescande tekst.

DE GROENE AMSTERDAMMER VAN 30 APRIL 1927 No. 2604 BULLDOG EN TIJGER. II door WINSTON CHURCHILL Tezamen met Clemenceau aan het Engelsche Front. = Fransche hulp niet tevergeefs gevraagd. 'M A ons ochtendbezoek aan Oeneraal Foch spoed den wij ons in onze auto's voort naar Rawlinson's Hoofdkwartier. De bevelvoerder van het Vierde Britsche Legercorps, door wien de débri's van het vijfde corps waren gereorganiseerd en die daarmee het wankele front trachtte te handhaven, had zich gevestigd in een huisje op den weg van Amiens naar Beauvais, zoowat twaalf mijl Zuidelijk van eerst genoemde plaats. Kersversche granaat-trechters waren er links en rechts van den weg geslagen. Het teekent Rawlinson, dat hij zichzelf altijd gelijk blijft. Gedurende den oorlog ontmoette ik hem, in tegen spoed, zoowel als in voorspoed. Altijd was hij zich zelf gelijk. Toen wij hem dezen dag bezochten, ver keerde hij in een bijkans wanhopige positie. Hij ontving Clemenceau met den oprechten eerbied, dien de Tijger" iederen leidenden krijgsman van het Britsche leger afdwong. Een geïmproviseerde maaltijd werd voor ons aan gericht. Brood, vleesch, pickles, whisky and soda werden opgediend. Maar Clemenceau was niet te vreden voordat hij zijn aandeel van sandwiches met kip uit de auto's had laten halen. Haig komt dadelijk," zei Rawlinson, toen we aan tafel zaten en op hetzelfde oogenblik stopte de grijze auto van den Britschen opperbevelhebber voor de deur. Douglas Haig kwam binnen en nam Clemenceau mee naar een kamer naast de onze. Met Loucheur bleef ik alleen bij Rawlinson achter. Wat is er gebeurd?" vroeg ik. Wij hebben een succes te boeken," antwoordde Rawlinson. Het bosch hebben we veroverd. Jack Seely heeft met zijn Canadeesche brigade cavallerie het Bois de Moreuil genomen." En kunnen we langs het nieuwe front stand houden?" Dat kan niemand zeggen. Tusschen waar wij nu zitten en den vijand zijn eigenlijk niets dan totaal uitgeputte troepen, die hun verband kwijt zijn. De jonge Carey houdt met een paar duizend uit de depots bijeengetrommelde officieren en manschappen zes mijl front bezet en hij houdt stand. De Cana deesche cavallerie en een paar batterijen artillerie trachten met hen in verband te blijven. Verder is het heele vijfde leger totaal uitgeput en dood-op van den slaap. D. H. (generaal Sir Douglas Haig) tracht Clemenceau te bewegen versterkingen te zenden. Rechts van ons en in onze achterhoede worden versche Fransche troepen aangevoerd. Als ze onver wijld hierheen komen, kunnen we standhouden." Natuurlijk geef ik alleen de strekking van het gesprokene weer. Spoedig kwamen Clemenceau en Douglas Haig weer terug! De Tijger en generaal Haig waren zeer opge ruimd. Blijkbaar was alles in orde. In de kamer er naast ratelden de Staf-telefonen. Very well", zei Clemenceau in het beste Engelsch, tot het gezelschap, alles is geregeld. Als uw mannen uitgeput zijn, zullen de onzen u direct te hulp komen. En nu mijn belooning!" En dat is, Sir?" zei Rawlinson. De rivier over te steken en het gevecht te zien." De Engelsche bevelhebber schudde het hoofd en wilde er niet van weten. En waarom niet?" Wel, wij zijn allerminst zeker van de situatie aan den overkant van de rivier. Wij hebben er nog geen vasten voet." Dan zullen wij er dien zetten," zei Clemenceau, na hier heelemaal naar toe te zijn gekomen en u twee Divisies te hebben gezonden, laat ik me niet zoo maar terugsturen. U gaat mee, meneer Churchill, en u ook, meneer Loucheur. En u, generaal, zullen een paar granaten geen kwaad doen." Waarbij hij vroolijk op den militairen chef van zijn kabinet wees. * * i.» Wij bestegen onze auto's weer en sloegen af naar de rivier. Al gauw passeerden we groepjes soldaten, Engelsche infanterie, in het laatste stadium van uitputting. Officieren en manschappen; somtijds in formatie, maar meestal buiten elk verband bezig rust te zoeken in de achterhoede. Ze liepen als in een droom en namen niet de minste notitie van onze file vroolijk gepavoiseerde auto's.Anderen weer herkenden me en wuifden of lachten me toe, zooals ze Oeorge Robey of Harry Lauder begroet zouden hebben, of ieder ander welbekend type dat hen aan Engeland, aan thuis en de dagen van voor den oorlog zou hebben doen terugdenken. Eindelijk bereikten we de rivier. Het artillerievuur klonk nu vlak bij. Naast de brug was een groote herberg. Daar lagen een stuk of twintig Engelsche officieren, voor het grootste deel plat op den grond, van louter uitputting te slapen. Een sergeant-fourier schonk sommigen whisky en schudde hen wakker. Clemenceau sprak een Franschen korporaal aan, die daar stond. Voor wij verder gingen, zei hij: Meneer Churchill, we zijn nu in de Britsche linies. Gaat u voor; wij volgen u." Hoever wenscht u te gaan?" Hij antwoordde: zoover als u goeddunkt, maar zoover mogelijk." Ik liet mijn auto, de derde in de file, optrekken en stelde mezelf aan 't hoofd. Ik ging naast den chauffeur zitten, nam de kaart ter hand en zoo ging ik voor, de brug over. De stukgeschoten huizen langs den straatweg aan de overzij maakten weldra plaats voor het open veld. Aan den eerstkomenden tweesprong sloeg ik rechts af, t.w. naar het Zuiden, en volgde een weg die ongeveer parallel liep met de rivier de Luce, waar we over getrokken waren. Deze weg leidde naar het pas ver overde Bois de Moreuil en ik hoopte, dat wij Seely's Canadians zouden zien. Aan beide kanten van den weg werd geschoten. De lichtflitsen van de Engelsche en Fransche batte rijen, die in het struikgewas verscholen waren, werden talrijker. Links van ons was een rij heuvels: de vijan delijke linie. Geweervuur weerklonk uit het bosch en de granaten floten boven onze hoofden. De regen viel, zooals altijd, bij stroomen neer en de nevel van den vallenden avond hulde ons in schemering. Ik vond dat we ver genoeg waren gegaan. Als er iets gebeurde, zou het wellicht onmogelijk zijn om terug te gaan. Het Bois de Moreuil lag vlak voor ons. Hier en daar werden troepjes paarden bij den teugel geleid, of stonden onbewegelijk bijeen. Seely's Brigade. Granaten ontploffen boven de weilanden, langs de rivier. De,,Tijger"stapte uit zijn auto en beklom een kleine verhevenheid een eind van den weg af. Van hier kon men het gevecht gadeslaan zonder precies middenin de vuurlinie te zijn. Maar veel zien kon men natuurlijk niet. Wij ondervroegen enkele soldaten en bewonderden het schouwspel. Geen granaat ontplofte er gelukkig op nader afstand dan honderd meter. Loucheur en Clemenceau waren in het beste humeur van de wereld en van even weinig gevoel voor verantwoordelijkheid vervuld als schooljongens op een vrijen dag. Maar de Fransche Staf-officieren verborgen hun groeiende ongerustheid niet langer. Ze drongen er bij mij op aan, den Franschen premier over te halen terug te gaan. CLEMENCEAU ^J Er was ook niets meer te zien en wij moesten nog verder op onzen inspectie-tocht. De Tijger" schudde eenigen uitgeputten Britschen officieren, die hem hadden herkend en salueerden, de hand. Ik kwam bij hem en zeide dat wij werkelijk terug moesten. Toen wij den straatweg weer bereikten, ontplofte er juist een granaat temidden vaneen troep paarden, die deerlijk gehavend werden en, voor zoover nog levend, naar alle kanten uiteen stoven. Zoo aanvaardden wij, zonder ongevallen, den terugtocht. Bij den tweesprong wachtte een officier in een auto van Rawlinson's hoofdkwartier, die ons duidelijk maakte dat er voor onzen stoet een weg vrijgemaakt was, waardoor we regelrecht naar Amiens konden rijden. Het was pik-donker toen we deze stad doorkwamen, op weg naar generaal Debeney's hoofdkwartier. Deze generaal voerde het bevel over het Fransche legercorps, dat het front vasthield rechts van Rawlinson's zwakke linie's. Een lang en hartelijk gesprek had er plaats tusschen dezen bevel hebber en de twee Fransche ministers. Van hier gingen we op weg naar generaal Pétain, in den trein van het Fransche Hoofdkwartier, die op een zijspoor stond bij Beauvais. Hier was het een en al rust en kalmte. Wij werden in de salons van dit rijdend hoofdkwartier binnengeleid en een eenvoudig maar voortreffelijk maal werd er keurig opgediend. Twaalf uur waren we m touw. Ik wil eerlijk be kennen, dat ik moe was. Maar het ijzeren gestel van den vierenzeventig-jarigen Tijger" scheen immuun tegen alle vermoeienis. Om n uur 's nachts kwamen we in Parijs terug. Zeventien uur aan n stuk waren we op pad geweest. Clemenceau nam afscheid van me, even frisch en bewegelijk als toen we, 's morgens om acht uur, op weg waren gegaan. (Copyright De Groene Amsterdammer") BATENBURG & FOLMER (G. W. FOLMER) DEN HAAG, HUYGENSPARK22 BERGPLAATSEN VOOR INBOEDELS MET SAFE-INRICHTING VERHUIZINGEN ONDER GARANTIE INTERNATIONALE TRANSPORTEN

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl