De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1927 30 april pagina 4

30 april 1927 – pagina 4

Dit is een ingescande tekst.

DE GROENE AMSTERDAMMER VAN 30 APRIL 1927 No. 2604 Een Nieuw Boek over de Oude School Hoe 't Vroeger was door H. G. CANNEGIETER GAARNE aanvaard ik de uitnoodiging van de redactie, iets te zeggen over het boek, waarin de ijverige en bekwame onder-directeur van het Schoolmuseum nogmaals blijk heeft gegeven van zijn toewijding aan de zaak, die hem zoo nauw aan het hart ligt. Hoe 't vroeger was, Schetsen ter inleiding tot de geschiedenis van onderwijs en opvoeding door P. L. van Eek Jr. Met een woord vooraf van prof. dr. J. H. Gunning Wzn. (J. B. Wolters, Groningen, Den Haag 1927) is een stuk archief studie, zoo actueel geschreven, dat het den ouden tijd even nabij brengt als het ons overtuigt, hoeveel zich in ons moderne leven nog van het oude bestendigt, terwijl het gelijk tijdig de aandacht laat vallen op belangrijke verschil punten, welke ons optimistisch stemmen ten opzichte van den gang der evolutie. In de loop der eeuwen", aldus de schrijver, zijn er twee soorten van gróte-mensen geweest, die zich met 't kind hebben bezig gehouden: de intuïtiven en de denkers. Tot de eersten reken ik de kunstenaars en de ouders, vooral de moeder; tot de tweeden de pedagogen. De eersten zagen 't kind, de tweeden zochten 't. Daarom, als we 't kind willen zien zoals 't was, de eeuwen-door zichzelf gelijk, dan moeten we ons in de eerste plaats wenden tot de intuïtiven, tot de kunstenaars. Deze hebben ons 't kind gegeven: ze beelden 't voor ons uit in woord of kleur of lijn. Voorop gesteld dat de kunstenaar schilder of dichter dit deed zonder enige nevengedachte, en zonder enig voorop gestelde opvatting want anders gaf ook hij niet 't kind, maar slechts 'n onnatuurlijke ? pose ervan. Als we dan ook in onze museums kijken naar de schilderijen van oude meesters, waarop kinderen staan afgebeeld en we letten op houding, op gelaatsuit drukking, op bezigheden dan denken we niet meer aan voorbije eeuwen, maar dan zien we in de kinderen ónze kinderen: 't kind. En als we 'n bloemlezing bezaten van stukken proza en poësie uit onze ouwere letteren, waarin kinderen worden geschetst in hun doen en laten dan zou dezelfde gedachte bij ons opkomen. En we zouden ons verwonderen over 't onveranderlijke van 't toch zo op verandering gestelde kind". Iets als een dergelijke bloemlezing vinden we in dit leerzame boek. Aan de hand van kleurige, en geenszins vergeelde" of stoffige" documenten vertelt de schrijver over de oude school. Eerst over het schoolleven omstreeks 1500, dan over beruchte antiquiteiten als plak en gard, maar waaronder evengoed de oude schoolmeester en het oude schoollokaal vallen. Als een refrein keeren telkens dezelfde klachten terug, maar de schrijver weet zijn gesmade voor gangers te verontschuldigen uit de maatschappelijke gesteldheid van hun tijd. Hij wijst er op, dat deze schoolmeester uit 't eind van de 16e eeuw had te worstelen met geldgebrek en ongezeggelike kinderen. Dat hij er 'n eer in stelde in de eerste plaats 'n tuchtmeester lichamelik zowel als zedelik en dan ook 'n schrijfmeester te zijn. Dat hij over wat wij bijzaken en pietluttigheden zouden noemen, nogal gewichtig kon doen. Maar dat hij de ernst van z'n ambt gevoelde; en er ook ernstig naar streefde, z'n taak zo goed mogelik te volvoeren, 't Was zijn schuld niet dat de opvattingen en omstandigheden in zijn tijd niet anders waren den ze waren". En honderd jaar later: We zagen, dat de school in 't eind van de 18e eeuw zowel uit onderwijs- als uit opvoedkundig oogpunt over 't algemeen nog zeer onvoldoende was. En ook de huisonderwijzers die de hogere standen wel in dienst hadden waren, evenals vele schoolmeesters, dikwels bij lange na niet voor hun taak berekend. Zo bleef 'n belangrijk deel, niet alleen van de op voeding, maar ook van de verstandelike ontwikkeling der kinderen, de taak van de ouders. Niet dat de ouders, ook niet de meer ontwikkelde en beschaafde, die taak naar behoren vervulden: onwil en onmacht waren toen, als nu, daarvoor gewoonlik de beletselen". Dit als nu" maakt de stof, en zulke interjecties vinden we telkens, actueel. Soms verrassen derge lijke parallellen. Zoo blijken wij, menschen der twin tigste eeuw, ten onrechte te meenen, dat wij het monopolie van vroegrijpheid" en overlading" bezitten. De heer van Eek geeft een paar bewijzen van de vroegere geleerdheid" van onze 18e-eeuwse voor ouders; waarbij hij Bilderdijk met stilzwijgen voorbij gaat, omdat dit nu eenmaal 'n wonderkind" was. De beide van Haren's gingen, toen ze 14 jaar waren, als student naar Franeker; Feith promoveerde op 17-jarige leeftijd in de rechten; Staring op z'n 20e jaar; Bogaers werd advokaat toen ie 18 jaar was. Da Costa, geboren in 1798, woonde sedert 1811 kolleges in letterkunde en oudheid bij van D. J. van Lennep; in 1820 promoveerde hij in de rechten, in 1821 in de letteren. C. van Lennep was op z'n 21e jaar doctor in de beide rechten. D. J. van Lennep kon op z'n 4e jaar goed lezen, ging op z'n 5e naar 'n franse kostschool, op z'n lle naar de latijnse school, werd op z'n 16e student, en promoveerde op z'n 22e tot doctor in de beide rechten". Merkwaardig is het volgende sterke staaltje, hoe een eeuw geleden een kind om z'n vroegrijpheid door volwassenen over 't paard getild worden kon. Johanna Constantia Cleve werd geboren in 't laatst van 1800. In 1813 verscheen van haar 'n bundeltje Jeugdige dichlproeven. Dit bevatte gedichtjes, door haar vervaardigd van voor haar zevende jaar tot voor haar twaalfde! Mr. T. van Limburg, die ze haar onschatbare Mentor" noemde, 'n vriend van haar ouders, leidde 't bundeltje bij de kunstoefenende en kunstbevorderende Lezers en Lezeressen" in; waarbij hij vermeldde, dat 't werd uitgegeven op aandrang van een aantal harer begunstigers". Er bestond in die dagen 'n dichtlievend genootschap", onder de spreuk Kunstliefde spaart geen vlijt". Door dit genootschap werd onze jongedame in 1810 met een eere-prijs" vereerd; eveneens in de beide volgende jaren. Natuurlik dankte ze bij die drie gelegenheden met hoogge stemde gedichten; waarbij ze ook haar Mentor" niet vergat te danken voor z'n leerzaam onderwijs"; hem, wiens hand haar ten zangberg leidt". In 1827 verscheen nog 'n tweede bundeltje van haar, getieteld Lentebloemen. Hieruit blijkt dat genoemd dichtgenootschap met z'n gunstbewijzen was blijven doorgaan: in 1813 en 1814 vielen haar wederom ereprijzen te beurt; en in 1915 werd ze bevorderd tot lid van deze loffelijke maatschappij". Werden", aldus de schrijver, dus in de 18e eeuw ook al kinderhersenen overladen, er was toch 'n groot verschil met tegenwoordig. Toen werd dit niet, zoals nu, door de ouders ingezien; en door de pedagogen maar bij uitzondering. Over 't algemeen verheugden de volwassenen ouders, leermeesters, bloedver wanten, kennissen ? zich in de vroege knapheid van de een-of-andere spruit; moedigden zoo'n kind noch aan, ja geurden" ermee. De oorzaak daarvan was zeer zeker gelegen in 'n gebrek aan kinderkennis". Van dit gebrek getuigt op ontstellende wijze de behandeling van de geschiedenis als leerstof, een gebrek, dat helaas, men denke aan het overwegend belang aan de veldslagen toegekend nog niet geheel is verdwenen, maar in vergelijking met vorige eeuwen toch aanmerkelijk is verzacht. v. Vele mannen zijn nogal onattent voor hun naaste omgeving. Zij bedoelen het niet kwaad, maar zij gaan zóó op in hun werk of in hun zaken, dat de kleinere attenties, die het leven zoo kunnen veraange namen, door hen over het hoofd worden gezien. En trouwens, al zouden zij eens iets willen medebrengen om vrouw en kinderen te verrassen, dan blijft dit nog dikwijls achterwege, omdat zij hun keus niet kunnen bepalen. Neemt U eens een doos Bonbons mee naar huis, of een doosje Cho colade Pastilles. Daarbij hebt U slechts op n ding te letten, nl. dat ze van Droste zijn, om thuis blijde dankbare gezichten te zien. en Voornaamste Kleedinqinrichtin op elk gebied

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl